Language of document :

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court (Ierland) op 25 februari 2022 – Hellfire Massy Residents Association / An Bord Pleanála, The Minister for Housing, Heritage and Local Government, Ierland, The Attorney General

(Zaak C-166/22)

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

High Court (Ierland)

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Hellfire Massy Residents Association

Verwerende partijen: An Bord Pleanála, The Minister for Housing, Heritage and Local Government, Ierland, The Attorney General

Andere partijen: South Dublin County Council, An Taisce – The National Trust for Ireland, Save the Bride Otters

Prejudiciële vragen

De eerste vraag luidt:

Hebben de algemene beginselen van het Unierecht, die voortvloeien uit het beginsel van voorrang van het Unierecht, tot gevolg dat een nationale procedureregel op grond waarvan een verzoeker bij een verzoek tot rechterlijke toetsing zich uitdrukkelijk moet beroepen op de relevante wettelijke bepalingen, niet mag beletten dat een verzoeker die betwist dat het interne recht verenigbaar is met het genoemde Unierecht, zich tevens baseert op een betwisting op grond van rechtsdoctrines of -instrumenten die als intrinsiek relevant voor de uitlegging van dat Unierecht moeten worden beschouwd, zoals het beginsel dat het milieurecht van de Unie moet worden gelezen in samenhang met het op 25 juni 1998 te Aarhus, Denemarken, ondertekende Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden, als een integraal onderdeel van de rechtsorde van de Unie?

De tweede vraag luidt:

Hebben de artikelen 12 en/of 16 van richtlijn 92/43/EEG1 en/of die bepalingen gelezen in samenhang met artikel 9, lid 2, van het op 25 juni 1998 te Aarhus, Denemarken, ondertekende Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden en/of in samenhang met het beginsel dat lidstaten alle specifieke maatregelen dienen te nemen die nodig zijn om de richtlijn effectief uit te voeren, tot gevolg dat een nationale procedureregel op grond waarvan een verzoeker geen „hypothetische vraag” mag stellen en „in de praktijk of feitelijk getroffen moet zijn” voordat hij bezwaren kan aanvoeren ten aanzien van de verenigbaarheid van het interne recht met een bepaling van Unierecht, niet kan worden ingeroepen om zich te verzetten tegen bezwaren van een verzoeker die de rechten inzake inspraak met betrekking tot een administratief besluit heeft ingeroepen en die vervolgens de geldigheid van een bepaling van intern recht wil betwisten in het licht van het Unierecht vanwege te verwachten toekomstige milieuschade als gevolg van een vermeende lacune in de interne wetgeving, ingeval er een redelijke kans bestaat dat die schade zich in de toekomst voordoet, in het bijzonder omdat voor het project een vergunning is verleend in een gebied dat een habitat vormt voor soorten waarvoor strikte bescherming geldt en/of omdat door de toepassing van het voorzorgsbeginsel de kans bestaat dat onderzoeken na de vergunningverlening ertoe kunnen leiden dat moet worden verzocht om een afwijking op grond van artikel 16 van de richtlijn?

De derde vraag luidt:

Hebben de artikelen 12 en/of 16 van richtlijn 92/43/EEG en/of die bepalingen gelezen in samenhang met artikel 6, leden 1 tot en met 9, en/of artikel 9, lid 2, van het op 25 juni 1998 te Aarhus, Denemarken, ondertekende Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden, en/of met het beginsel dat lidstaten alle specifieke maatregelen dienen te nemen die nodig zijn om de richtlijn effectief uit te voeren, tot gevolg dat een systeem voor het toestaan van afwijkingen, als dat waarin in het interne recht is voorzien ter uitvoering van artikel 16 van de richtlijn, niet parallel moet lopen met en niet los moet staan van het vergunningensysteem, maar deel moet uitmaken van een geïntegreerde goedkeuringsprocedure die een besluit van een bevoegde instantie omvat (en niet een ad-hocoordeel van de opdrachtgever zelf op grond van een algemene bepaling uit het strafrecht) over de vraag of moet worden verzocht om een afwijking vanwege kwesties die zijn vastgesteld nadat de vergunning is verleend en/of die een besluit van een bevoegde instantie omvat over de onderzoeken die noodzakelijk zijn in het kader van de vraag of moet worden verzocht om een dergelijke afwijking?

De vierde vraag luidt:

Hebben de artikelen 12 en/of 16 van richtlijn 92/43/EEG en/of die bepalingen gelezen in samenhang met artikel 6, leden 1 tot en met 9, en/of artikel 9, lid 2, van het op 25 juni 1998 te Aarhus, Denemarken, ondertekende Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden, tot gevolg dat er een inspraakprocedure in overeenstemming met artikel 6 van het Verdrag van Aarhus moet bestaan voor een project waarvoor de vergunningverlening is onderworpen aan een passende beoordeling krachtens artikel 6, lid 3, van richtlijn 92/43/EEG en waarvoor na de vergunningverlening kan worden verzocht om een afwijking krachtens artikel 16 van richtlijn 92/43/EEG?

____________

1     Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB 1992, L 206, blz. 7).