Language of document :

Beroep ingesteld op 29 juli 2011 - Banco Santander en Santusa/Commissie

(Zaak T-399/11)

Procestaal: Spaans

Partijen

Verzoekende partijen: Banco Santander, SA (Santander, Spanje), Santusa Holding, SL (Boadilla del Monte, Spanje) (vertegenwoordigers: J. Buendía Sierra, E. Abad Valdenebro, R. Calvo Salinero en M. Muñoz de Juan, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

de in het verzoekschrift aangevoerde middelen tot nietigverklaring ontvankelijk en gegrond te verklaren, en bijgevolg artikel 1, lid 1, van het besluit waarbij artikel 12, lid 5, van de Texto Refundido de la Ley del Impuesto sobre Sociedades (hierna: "TRLIS") als staatssteun wordt gekwalificeerd, nietig te verklaren;

subsidiair, artikel 1, lid 1, van dat besluit nietig te verklaren voor zover daarin wordt vastgesteld dat artikel 12, lid 5, TRLIS elementen van staatssteun bevat, wanneer het van toepassing is op de verwerving van meerderheidsdeelnemingen;

meer subsidiair, artikel 4 van dat besluit nietig te verklaren voor zover het daarin heet dat het bevel tot terugvordering ook geldt voor verrichtingen die hebben plaatsgevonden vóór de bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie van het eindbesluit waartegen thans beroep wordt ingesteld (PB van 21 mei 2011);

meer subsidiair, artikel 1, lid 1, en uiterst subsidiair, artikel 4 van dat besluit nietig te verklaren voor zover deze betrekking hebben op verrichtingen in Mexico, de Verenigde Staten en Brazilië, en

de Commissie te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Het onderhavige beroep is gericht tegen besluit C(2010) 9566 van de Commissie van 12 januari 2011 betreffende de afschrijving van de uit de verwerving van deelnemingen in buitenlandse ondernemingen resulterende financiële goodwill.

Ter ondersteuning van hun beroep voeren de verzoekende partijen drie middelen aan.

1.    Eerste middel, ontleend aan kennelijk onjuiste toepassing van het recht bij het onderzoek van het begrip "selectiviteit" en bij de kwalificatie van de betrokken maatregel als staatssteun

De Commissie heeft niet aangetoond dat de onderzochte fiscale maatregel "bepaalde ondernemingen of bepaalde producties" bevoordeelt, zoals artikel 107, lid 1, VWEU verlangt. Zij veronderstelt gewoon dat deze maatregel selectief is omdat hij uitsluitend geldt voor de verwerving van deelnemingen in buitenlandse vennootschappen (in dit concrete geval in derde landen, die niet tot de EU behoren) en niet in nationale vennootschappen. Het betreft hier een onjuiste cirkelredenering: dat voor de toepassing van de onderzochte maatregel - net als voor die van iedere fiscale bepaling - aan een aantal objectieve voorwaarden moet zijn voldaan, betekent niet dat het daarbij rechtens of feitelijk om een selectieve maatregel gaat. Spanje heeft gegevens verstrekt waaruit blijkt dat het een algemene maatregel, rechtens en feitelijk, betreft waarvoor alle aan de Spaanse vennootschapsbelasting onderworpen ondernemingen in aanmerking kunnen komen, ongeacht hun grootte, aard, herkomst of de sector waarin zij actief zijn.

Verder vormt de op het eerste gezicht ongelijke behandeling waarin artikel 12, lid 5, TRLIS voorziet, geen selectief voordeel, maar strekt deze ertoe, alle verwervingen van aandelen - ongeacht of het om nationale dan wel om buitenlandse aandelen gaat - fiscaal gelijk te behandelen. In derde landen bestaan er ernstige belemmeringen op het vlak van het uitvoeren van fusies, waardoor deze in de praktijk onmogelijk zijn. Op nationaal niveau zijn fusies daarentegen wél mogelijk en in dat kader is de afschrijving van de financiële goodwill erkend. Bijgevolg doet artikel 12, lid 5, TRLIS niet meer dan die afschrijving uitbreiden tot de aankoop van deelnemingen in vennootschappen uit derde landen, dat wil zeggen tot een verrichting die het beste - en meest haalbare - functionele equivalent voor de nationale fusies vormt en dus tot de structuur en de logica van het Spaanse stelsel behoort.

De Commissie meent ten onrechte dat er geen hinderpalen bestaan voor het uitvoeren van fusies met ondernemingen uit derde landen. Bijgevolg vergist zij zich bij de bepaling van het referentiekader dat nodig is om vast te stellen of een maatregel selectief is en wijst zij ten onrechte de argumenten inzake fiscale neutraliteit af. In het bijzonder maakt zij een onjuiste analyse van de verrichtingen die in de Verenigde Staten, Brazilië en Mexico hebben plaatsgevonden.

Subsidiair moet het besluit ten minste nietig worden verklaard voor gevallen waarin meerderheidszeggenschap in ondernemingen uit derde landen wordt verkregen, die op één lijn moeten worden gesteld met situaties van nationale fusies en dus door de structuur en de logica van het Spaanse stelsel worden gerechtvaardigd.

2.    Tweede middel, ontleend aan onjuiste toepassing van het recht bij de bepaling van de begunstigde van de maatregel

Subsidiair had de Commissie, ook al zou ervan worden uitgegaan dat artikel 12, lid 5, TRLIS elementen van staatssteun bevat, quod non, een grondige economische analyse moeten verrichten om uit te maken wie de begunstigden van de mogelijke steun waren. Volgens de verzoekende partijen zijn de begunstigden van de steun (in de vorm van een te hoge prijs voor de aankoop van de deelnemingen) de verkopers van de deelnemingen en niet, zoals de Commissie stelt, de Spaanse ondernemingen die de betrokken maatregel hebben toegepast.

3.    Derde middel, ontleend aan schending van het algemene rechtsbeginsel van bescherming van het gewettigd vertrouwen wat de vaststelling van de werking in de tijd van het bevel tot terugvordering betreft

Subsidiair, voor het geval dat artikel 12, lid 5, TRLIS als steun wordt beschouwd, schendt de Commissie de rechtspraak van de rechterlijke instanties van de Unie door de werking in de tijd van het vertrouwensbeginsel te beperken tot de datum waarop het besluit tot inleiding van de onderzoeksprocedure (21 december 2007) is bekendgemaakt, en bijgevolg door de steun voor na deze datum uitgevoerde verrichtingen terug te vorderen (tenzij voor meerderheidsverwervingen in India en China, waarvoor het gewettigd vertrouwen gold tot de bekendmaking van het eindbesluit op 21 mei 2011, omdat zij van mening was dat er in deze gevallen wél sprake was van duidelijke juridische hinderpalen voor internationale fusies).

Volgens de praktijk van de Commissie en de rechtspraak doet de inleiding van de onderzoeksprocedure niet af aan de aard van de maatregel, zodat de dies ad quem niet de datum van inleiding kan zijn, maar in elk geval moet overeenkomen met de datum waarop het eindbesluit in het Publicatieblad van de Europese Unie wordt bekendgemaakt.

Verder zijn de materiële grenzen die in het besluit worden gesteld aan het erkende gewettigd vertrouwen in de periode tussen de toepassing van het inleidend besluit en die van het eindbesluit, doordat dit vertrouwen tot meerderheidsdeelnemingen in China en India wordt beperkt, niet gerechtvaardigd. Volgens de rechtspraak moet dit gewettigd vertrouwen gelden voor alle verrichtingen in ongeacht welk derde land.

____________