Language of document : ECLI:EU:T:2014:813

Zaak T‑474/12

Giorgio Giorgis

tegen

Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt

(merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

„Gemeenschapsmerk – Nietigheidsprocedure – Driedimensionaal gemeenschapsmerk – Vorm van twee verpakte bekers – Absolute weigeringsgrond – Geen onderscheidend vermogen – Geen door gebruik verkregen onderscheidend vermogen – Artikel 7, lid 1, sub b, en lid 3, van verordening (EG) nr. 207/2009”

Samenvatting – Arrest van het Gerecht (Zevende kamer) van 25 september 2014

1.      Gemeenschapsmerk – Afstand, verval en nietigheid – Absolute nietigheidsgronden – Inschrijving in strijd met artikel 7, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009 – Beoordeling van het onderscheidend vermogen – Criteria – Perceptie van het merk door het relevante publiek – Aandachtsniveau van het publiek

(Verordening nr. 207/2009 van de Raad, art.7, lid 1, sub b)

2.      Gemeenschapsmerk – Afstand, verval en nietigheid – Absolute nietigheidsgronden – Inschrijving in strijd met artikel 7, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009 – Driedimensionaal merk bestaande in de vorm van de verpakking van de waar – Vorm van twee verpakte bekers

(Verordening nr. 207/2009 van de Raad, art. 7, lid 1, sub b, en 52, lid 1, sub a)

3.      Gemeenschapsmerk – Afstand, verval en nietigheid – Absolute nietigheidsgronden – Inschrijving in strijd met artikel 7, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009 – Driedimensionaal merk bestaande in de vorm van de verpakking van de waar – Onderscheidend vermogen – Beoordelingscriteria

(Verordening nr. 207/2009 van de Raad, art. 7, lid 1, sub b)

4.      Gemeenschapsmerk – Afstand, verval en nietigheid – Absolute nietigheidsgronden – Inschrijving in strijd met artikel 7, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009 – Merk bestaande uit verschillende elementen – Mogelijkheid voor de bevoegde autoriteit om elk bestanddeel van het merk te onderzoeken – Noodzaak om de globale perceptie van de combinatie door het relevante publiek in aanmerking te nemen

(Verordening nr. 207/2009 van de Raad, art. 7, lid 1, sub b)

5.      Gemeenschapsmerk – Afstand, verval en nietigheid – Absolute nietigheidsgronden – Inschrijving in strijd met artikel 7 – Identificatie van het litigieuze merk – Afbeelding van het merk in de inschrijvingsaanvraag

(Verordening nr. 207/2009 van de Raad, art. 7 en 52, lid 1, sub a)

6.      Gemeenschapsmerk – Afstand, verval en nietigheid – Absolute nietigheidsgronden – Inschrijving in strijd met artikel 7, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009 – Uitzondering – Verkrijging van onderscheidend vermogen door het gebruik – Driedimensionaal merk – Beoordelingscriteria

(Verordening nr. 207/2009 van de Raad, art. 7, lid 3)

1.      Het onderscheidend vermogen van een merk in de zin van artikel 7, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009 inzake het gemeenschapsmerk houdt in dat het merk zich ertoe leent, de waren waarvoor de inschrijving is aangevraagd, als afkomstig van een bepaalde onderneming te identificeren en dus deze waren van die van andere ondernemingen te onderscheiden. Het onderscheidend vermogen van een merk moet worden beoordeeld met betrekking tot de waren of diensten waarvoor de inschrijving is aangevraagd, en op basis van de perceptie ervan door het relevante publiek, dat bestaat uit de normaal geïnformeerde en redelijk omzichtige en oplettende gemiddelde consument van die waren of diensten.

Met betrekking tot levensmiddelen voor courant gebruik, die bestemd zijn voor alle consumenten, impliceert het feit dat de gemiddelde consument deze kiest op basis van zijn eigen smaak en voorkeuren, niet dat zijn aandachtsniveau hoog is. Voor een courant consumptiegoed, dat over het algemeen in supermarkten wordt verkocht en niet duur is, waarbij niet lang wordt nagedacht vóór de aankoop ervan, is er immers geen reden om aan te nemen dat de consument bij de aankoop ervan blijk zal geven van een hoog aandachtsniveau.

(cf. punten 12, 13, 16, 17)

2.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 18, 23, 29, 30, 34, 38, 40, 47)

3.      De criteria ter beoordeling van het onderscheidend vermogen van driedimensionale merken bestaande in de verschijningsvorm van de verpakking van de waar zelf, verschillen niet van die welke voor andere categorieën van merken gelden. Bij de toepassing van deze criteria is de perceptie door het relevante publiek in het geval van een driedimensionaal merk bestaande in de verschijningsvorm van de verpakking van de waar zelf, evenwel niet noodzakelijk dezelfde als bij een woord‑ of beeldmerk dat bestaat in een van het uiterlijk van de erdoor aangeduide waar onafhankelijk teken. De gemiddelde consument is immers niet gewend om de herkomst van de waar bij gebreke van enig grafisch of tekstueel element af te leiden uit de vorm ervan of uit die van de verpakking, en in het geval van een dergelijk driedimensionaal merk zou het dus moeilijker kunnen zijn om het onderscheidend vermogen vast te stellen dan in het geval van een woord‑ of beeldmerk.

In die omstandigheden bezit alleen een merk dat op significante wijze afwijkt van de norm of van wat in de betrokken sector gangbaar is, en derhalve de wezenlijke functie van herkomstaanduiding kan vervullen, onderscheidend vermogen in de zin van artikel 7, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009 inzake het gemeenschapsmerk. In het bijzonder met betrekking tot driedimensionale merken bestaande in de verpakking van waren die om redenen verband houdend met de aard van de waar in verpakte vorm in de handel worden gebracht, moeten dergelijke merken het de normaal geïnformeerde, redelijk omzichtige en oplettende gemiddelde consument van die waar mogelijk maken, de betrokken waar zonder analytisch of vergelijkend onderzoek en zonder bijzondere oplettendheid van die van andere ondernemingen te onderscheiden.

(cf. punten 19‑21)

4.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punt 22)

5.      Aangezien de wijze waarop het litigieuze merk in de beslissing van de kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) wordt beschreven, beantwoordt aan de afbeelding van dit merk zoals opgenomen in de inschrijvingsaanvraag, volstaat het feit dat verzoeker een eigen beschrijving van het litigieuze merk voorstaat, die noch in de inschrijvingsaanvraag noch in het inschrijvingsbewijs is vermeld, niet om te oordelen dat de kamer van beroep blijk heeft gegeven van een onjuiste opvatting.

(cf. punt 36)

6.      Een driedimensionaal merk kan weliswaar onderscheidend vermogen verkrijgen door gebruik, ook al wordt het gebruikt in combinatie met een woord- of beeldmerk. Dat is het geval wanneer het merk bestaat in de vorm of de verpakking van de waar en daarop stelselmatig een woordmerk wordt afgebeeld waaronder deze waren worden verkocht. Een dergelijk onderscheidend vermogen kan onder meer worden verkregen na een normaal proces van inburgering bij het relevante publiek.

Evenwel moeten de betrokken kringen de waar als afkomstig van een bepaalde onderneming identificeren op basis van het gebruik van het merk als merk. De uitdrukking „gebruik van het merk als merk” moet aldus worden begrepen dat zij betrekking heeft op het gebruik van het merk met het oog op de identificatie door de betrokken kringen van de waar of de dienst als afkomstig van een bepaalde onderneming. Niet om het even welk gebruik van het merk vormt dus per se een gebruik als merk. Enkel indien de houder van het litigieuze merk concreet de bewering zou staven dat de relevante consument de vorm van de verpakking van de betrokken waren in het bijzonder onthoudt als aanduiding van de commerciële herkomst ervan, zou het eventueel mogelijk zijn om een eerste aanwijzing in die zin te zien, te weten dat het bijzondere voorkomen van de driedimensionale vorm van de verpakking van de betrokken waren waaruit het litigieuze merk bestaat, het mogelijk maakt om deze te onderscheiden van die afkomstig van andere fabrikanten.

(cf. punten 55‑57)