Language of document :

Beroep ingesteld op 15 maart 2013 - HK Intertrade / Raad

(Zaak T-159/13)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: HK Intertrade Co. Ltd (Wanchai, Hong Kong) (vertegenwoordigers: J. Grayston, Solicitor, P. Gjørtler, G. Pandey, D. Rovetta, N. Pilkington en D. Sellers, lawyers)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

Verzoekster verzoekt het Gerecht:

besluit 2012/829/GBVB van de Raad van 21 december 2012 (PB L 356, blz. 71), houdende wijziging van besluit 2010/413/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Iran, en uitvoeringsverordening (EU) nr. 1264/2012 van de Raad van 21 december 2012 (PB L 356, blz. 55), houdende uitvoering van verordening (EU) nr. 267/2012 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran, nietig te verklaren, en

de Raad te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster vijf middelen aan, die betrekking hebben op schending van een wezenlijk vormvoorschrift en van de Verdragen en de voor de toepassing daarvan geldende rechtsregels: schending van het recht om te worden gehoord, schending van de verplichting tot kennisgeving, ontoereikende motivering, schending van het recht van verweer en kennelijke beoordelingsfout.

Volgens verzoekster heeft de Raad nagelaten haar te horen en zijn verplichting om haar in te lichten geschonden. Voorts heeft de Raad geen toereikende motivering gegeven, wat nog werd versterkt door zijn weigering om te antwoorden op verzoeksters verzoeken om toegang tot documenten en algemene openbaarmaking. De Raad heeft aldus verzoeksters recht van verweer geschonden: zij heeft niet de kans gekregen om haar standpunt over de conclusies van de Raad naar behoren kenbaar te maken, aangezien deze conclusies niet aan haar zijn meegedeeld. Anders dan de Raad stelt, is verzoekster geen "dekmantelbedrijf" voor de National Iranian Oil Company (NIOC) en de Raad heeft hoe dan ook niet aangetoond dat de omstandigheid dat verzoekster een dochteronderneming van NIOC was, op zich volstaat om de Iraanse Staat een economisch voordeel op te leveren dat in strijd is met de doelstelling van de bestreden maatregelen. Daarnaast heeft de Raad duidelijk verzoeksters recht van verweer geschonden en tot slot heeft hij kennelijke beoordelingsfouten gemaakt.

____________