Language of document : ECLI:EU:T:2015:310

ARREST VAN HET GERECHT (Vijfde kamer)

21 mei 2015 (*)

„Gemeenschapsmodel – Nietigheidsprocedure – Ingeschreven gemeenschapsmodellen die paraplu’s weergeven – Nietigheidsgrond – Openbaarmaking van het oudere model – Ouder model bestaande in een Amerikaans octrooi – Ingewijden in de betrokken sector – Geïnformeerde gebruiker – Aandachtsniveau van de geïnformeerde gebruiker – Modeartikelen – Mate van vrijheid van de ontwerper – Eigen karakter – Verschillende algemene indruk – Vordering tot nietigverklaring”

In de gevoegde zaken T‑22/13 en T‑23/13,

Senz Technologies BV, gevestigd te Delft (Nederland), aanvankelijk vertegenwoordigd door W. Hoyng en C. Zeri, vervolgens door Hoyng en I. de Bruijn, advocaten,

verzoekster,

tegen

Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM), aanvankelijk vertegenwoordigd door F. Mattina, vervolgens door A. Folliard-Monguiral, als gemachtigden,

verweerder,

andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniënte voor het Gerecht:

Impliva BV, gevestigd te Mijdrecht (Nederland), vertegenwoordigd door C. Gielen en A. Verschuur, advocaten,

betreffende twee beroepen tegen twee beslissingen van de derde kamer van beroep van het BHIM van 26 september 2012 (zaken R 2453/2010‑3 en R 2459/2010‑3) inzake nietigheidsprocedures tussen Impliva BV en Senz Technologies BV,

wijst

HET GERECHT (Vijfde kamer),

samengesteld als volgt: A. Dittrich (rapporteur), president, J. Schwarcz en V. Tomljenović, rechters,

griffier: J. Weychert, administrateur,

gezien de op 16 januari 2013 ter griffie van het Gerecht neergelegde verzoekschriften,

gezien de op 30 april 2013 ter griffie van het Gerecht neergelegde memories van antwoord van het BHIM,

gezien de op 19 april 2013 ter griffie van het Gerecht neergelegde memories van antwoord van interveniënte,

gezien de op 22 juli 2013 ter griffie van het Gerecht neergelegde memories van repliek,

gezien de op 11 november 2013 ter griffie van het Gerecht neergelegde memories van dupliek van het BHIM,

gezien de beschikking van 2 oktober 2014 houdende voeging van de zaken T‑22/13 en T‑23/13 voor de mondelinge behandeling en het arrest,

na de terechtzitting op 27 november 2014,

het navolgende

Arrest (1)

[omissis]

 Conclusies van partijen

13      In de verzoekschriften verzoekt verzoekster zowel in zaak T‑22/13 als in zaak T‑23/13 het Gerecht:

–        de bestreden beslissingen te vernietigen;

–        het voor hem gevoerde betoog gegrond te verklaren en de inschrijving van de litigieuze modellen geldig te verklaren;

–        het BHIM te verwijzen in zijn eigen kosten en interveniënte, indien zij in deze zaak tussenkomt, te verwijzen in haar eigen kosten alsook in die van verzoekster.

14      Ter terechtzitting heeft verzoekster zowel in zaak T‑22/13 als in zaak T‑23/13 haar tweede vordering, waarmee zij het Gerecht verzocht om de litigieuze modellen geldig te verklaren, ingetrokken.

15      Het BHIM verzoekt zowel in zaak T‑22/13 als in zaak T‑23/13 het Gerecht:

–        de beroepen te verwerpen;

–        verzoekster te verwijzen in de kosten.

16      In haar memorie van antwoord verzoekt interveniënte zowel in zaak T‑22/13 als in zaak T‑23/13 het Gerecht:

–        de beroepen in hun geheel te verwerpen of, subsidiair, de zaak naar het BHIM terug te verwijzen of, nog meer subsidiair, de inschrijving van de litigieuze modellen nietig te verklaren;

–        verzoekster te verwijzen in haar eigen kosten alsook in die van interveniënte, daaronder begrepen de kosten van de procedure voor de kamer van beroep.

17      Ter terechtzitting heeft interveniënte zowel in zaak T‑22/13 als in zaak T‑23/13 haar tweede vordering, waarmee zij het Gerecht verzocht om de zaak terug te verwijzen naar het BHIM, ingetrokken.

 In rechte

[omissis]

 Eerste middel: schending van artikel 7, lid 1, van verordening nr. 6/2002

[omissis]

26      Een model wordt dus geacht voor het publiek beschikbaar te zijn gesteld wanneer de partij die de openbaarmaking aanvoert, het bewijs heeft geleverd van de feiten die deze openbaarmaking opleveren. Voor de weerlegging van dit vermoeden dient daarentegen de partij die de openbaarmaking betwist, rechtens genoegzaam aan te tonen dat de omstandigheden van het concrete geval redelijkerwijs eraan in de weg konden staan dat deze feiten ter kennis zijn gekomen van ingewijden in de betrokken sector bij een normale gang van zaken.

27      Het vermoeden van artikel 7, lid 1, van verordening nr. 6/2002 geldt bovendien los van de plaats waar de feiten die de openbaarmaking opleveren, hebben plaatsgevonden. Uit de eerste volzin van dit artikel blijkt immers dat het, om een model als voor het publiek beschikbaar gesteld aan te merken wat de toepassing van de artikelen 5 en 6 van deze verordening betreft, niet is vereist dat de feiten die de openbaarmaking opleveren, op het grondgebied van de Unie hebben plaatsgevonden (arrest van 13 februari 2014, H. Gautzsch Großhandel, C‑479/12, Jurispr., EU:C:2014:75, punt 33).

28      Gepreciseerd dient te worden dat de vraag of de tot de ingewijden in de betrokken sector behorende personen redelijkerwijs kennis kunnen hebben verkregen van gebeurtenissen die buiten het grondgebied van de Unie hebben plaatsgevonden, een feitelijke vraag is waarvan het antwoord afhangt van de beoordeling van de omstandigheden die eigen zijn aan elke zaak (arrest H. Gautzsch Großhandel, punt 27 supra, EU:C:2014:75, punt 34).

29      Teneinde die door het Hof voorgeschreven beoordeling te verrichten, dient te worden onderzocht of op basis van de feitelijke elementen – die moeten worden verstrekt door de partij die de openbaarmaking betwist – dient te worden geoordeeld dat die ingewijden daadwerkelijk niet de mogelijkheid hadden om kennis te nemen van de feiten die de openbaarmaking opleveren, daarbij rekening houdend met wat redelijkerwijs kan worden geëist van deze ingewijden om de stand van de techniek te kennen. Die feitelijke elementen kunnen bijvoorbeeld betrekking hebben op de samenstelling van de kring van ingewijden, hun kwalificaties, gewoonten en handelwijzen, de omvang van hun activiteiten, hun aanwezigheid op events tijdens welke modellen worden voorgesteld, de kenmerken van het betrokken model, zoals de samenhang ervan met andere voortbrengselen of sectoren, en de kenmerken van de voortbrengselen waarin het betrokken model werd verwerkt, met name het technische karakter van het betrokken voortbrengsel. In elk geval kan een model niet worden geacht ter kennis te zijn gekomen bij een normale gang van zaken wanneer de ingewijden in de betrokken sector dit model enkel bij toeval zouden kunnen ontdekken.

[omissis]

36      Met betrekking tot het argument dat de paraplu waarop het oudere octrooi betrekking heeft, nooit werd geproduceerd, hetgeen overigens noch door het BHIM noch door interveniënte werd betwist, dient te worden vastgesteld dat artikel 7, lid 1, van verordening nr. 6/2002 geenszins vereist dat het oudere model dat door de tegenpartij wordt aangevoerd, werd gebruikt met het oog op de productie of de verkoop van een voortbrengsel.

37      Het feit dat een model nooit werd verwerkt in een voortbrengsel, zou evenwel enkel een rol spelen in het geval dat verzoekster zou hebben aangetoond dat de ingewijden in de betrokken sector over het algemeen de octrooiregisters niet raadplegen of dat die ingewijden over het algemeen geen belang hechten aan octrooien, met name aan Amerikaanse octrooien. In dergelijke gevallen kan het argument dat de door het oudere octrooi beschermde paraplu’s niet op de markt aanwezig zijn, ertoe leiden dat het weinig waarschijnlijk is dat de ingewijden in de betrokken sector kennis hebben kunnen nemen van het oudere octrooi via andere informatiekanalen. In casu toont het feit dat de door het oudere octrooi aangeduide paraplu nooit werd geproduceerd aan dat de ingewijden in de betrokken sector geen kennis konden hebben van het oudere octrooi via reclame, verkoopactiviteiten of catalogi. Evenwel kan dit feit niet het bewijs leveren dat de ingewijden in de betrokken sector niet redelijkerwijs kennis daarvan konden hebben op een andere manier, bijvoorbeeld door online-raadpleging van het Amerikaanse octrooiregister.

[omissis]

HET GERECHT (Vijfde kamer),

rechtdoende, verklaart:

1)      De beslissingen van de derde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) van 26 september 2012 (zaken R 2453/2010‑3 en R 2459/2010‑3) worden vernietigd.

2)      Impliva BV zal behalve haar eigen kosten één derde van de kosten van Senz Technologies BV dragen.

3)      Senz Technologies zal twee derde van haar eigen kosten dragen.

4)      Het BHIM zal zijn eigen kosten dragen.

Dittrich

Schwarcz

Tomljenović

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 21 mei 2015.

ondertekeningen


* Procestaal: Engels.


1      Enkel de punten van dit arrest waarvan het Gerecht publicatie nuttig acht, worden weergegeven.