Language of document : ECLI:EU:F:2015:120

BESCHIKKING VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN
VAN DE EUROPESE UNIE

(Tweede kamer)

15 oktober 2015

Zaak F‑113/13

DI

tegen

Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (EASO)

„Openbare dienst – Personeel van EASO – Arbeidscontract – Proeftijd – Ontslag wegens kennelijke ongeschiktheid – Beroep tot nietigverklaring – Overeenstemming tussen het verzoekschrift en de klacht – Geen overeenstemming – Kennelijke niet-ontvankelijkheid – Beroep tot schadevergoeding”

Betreft:      Beroep, ingesteld krachtens artikel 270 VWEU, waarmee DI vraagt om, ten eerste, nietigverklaring van het besluit van de uitvoerend directeur van het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (EASO) van 28 februari 2013 om hem na afloop van zijn proeftijd te ontslaan en, ten tweede, toekenning van een vergoeding voor de materiële en immateriële schade die hijzelf en zijn gezin zouden hebben geleden.

Beslissing:      Het beroep wordt kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. DI draagt zijn eigen kosten en wordt verwezen in de kosten van het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken.

Samenvatting

Beroepen van ambtenaren – Tijdelijk functionarissen – Voorafgaande administratieve klacht – Overeenstemming tussen de klacht en het beroep – Gelijkheid van het voorwerp en de grond – Middelen en argumenten niet vermeld in, doch nauw aansluitend bij de klacht – Ontvankelijkheid

(Ambtenarenstatuut, art. 91, lid 2; Regeling andere personeelsleden, art. 73)

Aangaande de regel van overeenstemming tussen het beroep en de klacht, bepaalt artikel 91, lid 2, eerste streepje, van het Statuut, dat volgens artikel 73 van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden geldt voor arbeidscontractanten, dat een beroep bij het Gerecht voor ambtenarenzaken slechts ontvankelijk is indien bij het tot aanstelling bevoegd gezag of, naargelang het geval, het tot het aangaan van aanstellingsovereenkomsten bevoegd gezag eerst een klacht is ingediend. Deze regel verlangt op straffe van niet-ontvankelijkheid bovendien dat een voor de Unierechter aangevoerd middel reeds in de precontentieuze fase is voorgedragen, zodat het tot aanstelling bevoegd gezag of, naargelang het geval, het tot het aangaan van aanstellingsovereenkomsten bevoegd gezag met voldoende nauwkeurigheid kennis heeft kunnen nemen van de grieven die de betrokkene tegen het bestreden besluit aanvoert.

Deze regel wordt gerechtvaardigd door het doel van de precontentieuze procedure, namelijk een minnelijke regeling mogelijk maken van de tussen de ambtenaren en de administratie gerezen geschillen. De voor de Unierechter in beroepen van ambtenaren geformuleerde conclusies kunnen derhalve slechts bezwaren bevatten die op dezelfde grond berusten als de bezwaren die in de klacht zijn aangevoerd, met dien verstande dat deze bezwaren voor de Unierechter nader kunnen worden gepreciseerd door middelen en argumenten die niet noodzakelijkerwijs in de klacht moeten voorkomen, doch er wel nauw bij aansluiten. Bovendien mag de administratie, aangezien de precontentieuze procedure een informeel karakter heeft en de betrokkenen in die fase in het algemeen zonder bijstand van een advocaat optreden, de klachten niet restrictief uitleggen, maar moet zij deze juist met een openheid van geest onderzoeken.

Overigens strekt artikel 91 van het Statuut niet ertoe de eventuele contentieuze fase nauwkeurig en definitief af te bakenen, zolang de grond of het voorwerp van de klacht in dat stadium maar geen wijziging ondergaat. Dit neemt echter niet weg dat, wil de in artikel 91, lid 2, van het Statuut voorziene precontentieuze procedure haar doel kunnen bereiken, het tot aanstelling bevoegd gezag of, naargelang het geval, het tot het aangaan van aanstellingsovereenkomsten bevoegd gezag in staat moet zijn om voldoende nauwkeurig kennis te nemen van de bezwaren die de betrokkenen tegen het bestreden besluit formuleren.

(cf. punten 20 en 26‑29)

Referentie:

Gerecht van de Europese Unie: arrest van 25 oktober 2013, Commissie/Moschonaki, T‑476/11 P, EU:T:2013:557, punten 70‑73, 76 en 77 en aldaar aangehaalde rechtspraak