Language of document : ECLI:EU:T:2011:509

BESCHIKKING VAN HET GERECHT (Zevende kamer)

21 september 2011 (*)

„Beroep tot nietigverklaring – REACH – Identificatie van boorzuur en watervrij dinatriumtetraboraat als zeer zorgwekkende stoffen – Geen rechtstreekse geraaktheid – Niet-ontvankelijkheid”

In zaak T‑343/10,

Etimine SA, gevestigd te Bettembourg (Luxemburg),

AB Etiproducts Oy, gevestigd te Espoo (Finland),

vertegenwoordigd door C. Mereu en K. Van Maldegem, advocaten,

verzoeksters,

tegen

Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA), vertegenwoordigd door M. Heikkilä en W. Broere als gemachtigden, bijgestaan door J. Stuyck en A.‑M. Vandromme, advocaten,

verweerder,

ondersteund door

Europese Commissie, vertegenwoordigd door P. Oliver en E. Manhaeve als gemachtigden, bijgestaan door K. Sawyer, barrister,

interveniënte,

betreffende een verzoek om nietigverklaring van het op 18 juni 2010 gepubliceerde besluit van ECHA waarbij boorzuur (EG nr. 233‑139‑2) en watervrij dinatriumtetraboraat (EG nr. 215‑540‑4) worden geïdentificeerd als stoffen die voldoen aan de criteria van artikel 57 van verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (PB L 396, blz. 1), en waarbij deze stoffen zijn opgenomen in de lijst van stoffen die zijn geïdentificeerd om uiteindelijk te worden opgenomen in bijlage XIV bij die verordening, overeenkomstig artikel 59 van deze verordening,

geeft

HET GERECHT (Zevende kamer),

samengesteld als volgt: A. Dittrich (rapporteur), president, I. Wiszniewska-Białecka en M. Prek, rechters,

griffier: E. Coulon,

de navolgende

Beschikking

 Voorgeschiedenis van het geding

1        Eerste verzoekster, Etimine SA, is een vennootschap naar Luxemburgs recht. Tweede verzoekster, AB Etiproducts Oy, is een vennootschap naar Fins recht. De activiteit van verzoeksters bestaat in de invoer en verkoop, in de Europese Unie, van boorzuur (EG nr. 233‑139‑2) en watervrij dinatriumtetraboraat (EG nr. 215‑540‑4) (hierna, gezamenlijk: „boraten”) die hun moedermaatschappij, een vennootschap naar Turks recht, hun levert.

2        Met name glas en isolerende glasvezel behoren tot de toepassingen van boraten. Boraten worden ook gebruikt in detergenten en schoonmaakproducten alsook in behandelingen voor het conserveren van hout.

3        Boraten werden in bijlage I bij richtlijn 67/548/EEG van de Raad van 27 juni 1967 betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen (PB 196, blz. 1) opgenomen bij richtlijn 2008/58/EG van de Commissie van 21 augustus 2008 tot dertigste aanpassing aan de vooruitgang van de techniek van richtlijn 67/548 (PB L 246, blz. 1), in werking getreden op 5 oktober 2008. Door deze opname werden boraten ingedeeld bij de voor de voortplanting giftige stoffen van categorie 2.

4        Met de inwerkingtreding, op 20 januari 2009, van verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels tot wijziging en intrekking van de richtlijnen 67/548 en 1999/45/EG en tot wijziging van verordening (EG) nr. 1907/2006 (PB L 353, blz. 1), werd bijlage I bij richtlijn 67/548 ingetrokken en werd de inhoud ervan, in de versie van voor de wijziging bij richtlijn 2008/58, verplaatst naar bijlage VI, deel 3, van verordening nr. 1272/2008. Boraten kwamen in deze bijlage dus niet voor ten tijde van de inwerkingtreding van verordening nr. 1272/2008.

5        Met de inwerkingtreding, op 25 september 2009, van verordening (EG) nr. 790/2009 van de Commissie van 10 augustus 2009 tot wijziging van verordening nr. 1272/2008, met het oog op de aanpassing daarvan aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang (PB L 235, blz. 1), werd de indeling van boraten bij de voor de voortplanting giftige stoffen van categorie 2 opnieuw opgenomen in bijlage VI, deel 3, van verordening nr. 1272/2008. Volgens artikel 2, leden 2 en 3, van verordening nr. 790/2009, gold deze indeling vanaf 1 december 2010, maar kon zij voor deze datum worden toegepast.

6        Op 8 maart 2010 hebben de Bondsrepubliek Duitsland en de Republiek Slovenië aan het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA) een door hen opgesteld dossier doen toekomen over de identificatie van boorzuur als stof die voldoet aan de criteria van artikel 57, sub c, van verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van richtlijn 1999/45 en houdende intrekking van verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (PB L 396, blz. 1), later met name gewijzigd bij verordening nr. 1272/2008, onder verwijzing naar de indeling van boorzuur bij de voor de voortplanting giftige stoffen van categorie 2 in bijlage VI, deel 3, van verordening nr. 1272/2008.

7        Op dezelfde dag heeft het Koninkrijk Denemarken ECHA een door hem opgesteld dossier doen toekomen over de identificatie van watervrij dinatriumtetraboraat als stof die voldoet aan de criteria van artikel 57, sub c, van verordening nr. 1907/2006, onder verwijzing naar de indeling van watervrij dinatriumtetraboraat bij de voor de voortplanting giftige stoffen van categorie 2 in bijlage VI, deel 3, van verordening nr. 1272/2008.

8        Vervolgens heeft ECHA op zijn website kennisgevingen gepubliceerd waarbij de belanghebbende partijen werden uitgenodigd opmerkingen te maken over de dossiers inzake boraten. Na ontvangst van de opmerkingen over de betrokken dossiers, met name van de Association européenne des borates, waarvan verzoeksters lid zijn, en van eerste verzoekster, heeft ECHA deze dossiers doorgestuurd naar zijn Comité lidstaten. Dit comité heeft op 9 juni 2010 een unaniem akkoord bereikt over de identificatie van boraten als zeer zorgwekkende stoffen die voldoen aan de criteria van artikel 57, sub c, van verordening nr. 1907/2006.

9        Op 18 juni 2010 werd de lijst van stoffen die zijn geïdentificeerd om uiteindelijk te worden opgenomen in bijlage XIV bij verordening nr. 1907/2006 (hierna: „lijst van kandidaatstoffen”), waarin boraten waren opgenomen, gepubliceerd op de website van ECHA.

 Procesverloop en conclusies van partijen

10      Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 18 augustus 2010, hebben verzoeksters beroep ingesteld tot nietigverklaring van het op 18 juni 2010 gepubliceerde besluit van ECHA waarbij boraten zijn geïdentificeerd als stoffen die voldoen aan de criteria van artikel 57 van verordening nr. 1907/2006 en waarbij deze stoffen zijn opgenomen in de lijst van kandidaatstoffen, overeenkomstig artikel 59 van deze verordening (hierna: „bestreden besluit”).

11      Bij brief, ingeschreven ter griffie van het Gerecht op 10 december 2010, heeft de Europese Commissie verzocht om toelating tot interventie in deze procedure aan de zijde van ECHA. Bij beschikking van 12 januari 2011 heeft de president van de Zevende kamer van het Gerecht, de partijen ten principale gehoord, dit verzoek toegewezen.

12      Bij afzonderlijke akte, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 14 december 2010, heeft ECHA een exceptie van niet-ontvankelijkheid opgeworpen krachtens artikel 114, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht. Verzoeksters hebben op 31 januari 2011 hun opmerkingen over de exceptie van niet-ontvankelijkheid ingediend.

13      Bij akte, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 18 februari 2011, heeft de Commissie afgezien van de indiening van een tot de ontvankelijkheid beperkte memorie in interventie.

14      In het verzoekschrift concluderen verzoeksters dat het het Gerecht behage:

–        het beroep ontvankelijk en gegrond te verklaren;

–        het bestreden besluit nietig te verklaren;

–        de onregelmatigheid van verordening nr. 790/2009 vast te stellen voor zover zij betrekking heeft op boraten;

–        ECHA te verwijzen in de kosten.

15      In haar exceptie van niet-ontvankelijkheid concludeert ECHA dat het het Gerecht behage:

–        het beroep niet-ontvankelijk te verklaren;

–        verzoeksters te verwijzen in de kosten.

16      In hun opmerkingen over de exceptie van niet-ontvankelijkheid concluderen verzoeksters dat het het Gerecht behage de exceptie van niet-ontvankelijkheid af te wijzen of op de zaak ten gronde in te gaan alvorens over de exceptie te beslissen.

 In rechte

17      Volgens artikel 114, leden 1 en 4, van het Reglement voor de procesvoering kan het Gerecht, indien een partij daarom verzoekt, uitspraak doen over de niet-ontvankelijkheid zonder daarbij op de zaak ten gronde in te gaan. Volgens lid 3 van hetzelfde artikel geschiedt de verdere behandeling van het verzoek mondeling, tenzij het Gerecht anders beslist. In casu acht het Gerecht zich door de processtukken voldoende voorgelicht om zonder mondelinge behandeling uitspraak te kunnen doen.

18      Ter ondersteuning van zijn conclusies werpt ECHA twee gronden van niet-ontvankelijkheid op, ontleend aan het niet rechtstreeks geraakt worden van verzoeksters en aan het feit dat het bestreden besluit, dat geen regelgevingshandeling zou zijn in de zin van artikel 263, vierde alinea, VWEU, hen niet rechtstreeks zou raken.

19      Eerst zal de grond van niet-ontvankelijkheid ontleend aan het niet rechtstreeks geraakt worden van verzoeksters worden onderzocht.

20      Volgens artikel 263, vierde alinea, VWEU, kan iedere natuurlijke of rechtspersoon, onder de in de eerste en tweede alinea vastgestelde voorwaarden, beroep instellen tegen handelingen die tot hem gericht zijn of die hem rechtstreeks en individueel raken, alsmede tegen regelgevingshandelingen die hem rechtstreeks raken en die geen uitvoeringsmaatregelen met zich meebrengen.

21      In het onderhavige geval staat vast dat het bestreden besluit niet tot verzoeksters was gericht, zodat zij niet de adressaten zijn van de handeling. In dit geval kunnen verzoeksters volgens artikel 263, vierde alinea, VWEU, enkel een beroep tot nietigverklaring van deze handeling instellen indien zij door die handeling rechtstreeks worden geraakt.

22      Met betrekking tot het rechtstreeks geraakt worden is het vaste rechtspraak dat deze voorwaarde ten eerste vereist dat de bestreden maatregel rechtstreeks gevolgen heeft voor de rechtspositie van de particulier, en is ten tweede vereist dat de maatregel aan degenen tot wie hij is gericht en die met de uitvoering ervan zijn belast, geen enkele beoordelingsbevoegdheid laat, omdat de uitvoering zuiver automatisch en alleen op grond van de Unieregeling gebeurt, zonder dat daarvoor nadere regels moeten worden gesteld (arresten Hof van 5 mei 1998, Dreyfus/Commissie, C‑386/96 P, Jurispr. blz. I‑2309, punt 43; 29 juni 2004, Front national/Parlement, C‑486/01 P, Jurispr. blz. I‑6289, punt 34, en 10 september 2009, Commissie/Ente per le Ville vesuviane en Ente per le Ville vesuviane/Commissie, C‑445/07 P et C‑455/07 P, Jurispr. blz. I‑7993, punt 45).

23      In de eerste plaats, met betrekking tot de argumentatie van verzoeksters dat het bestreden besluit hen rechtstreeks raakt doordat hun rechtspositie zou worden beïnvloed door artikel 31, lid 9, sub a, van verordening nr. 1907/2006, zij erop gewezen dat deze bepaling de bijwerking betreft van een veiligheidsinformatieblad, dat krachtens lid 1 van dit artikel moet worden opgesteld. Volgens artikel 31, lid 1, sub a, van verordening nr. 1907/2006 moet de leverancier van een stof de afnemer ervan een veiligheidsinformatieblad verstrekken indien de stof voldoet aan de criteria voor indeling als gevaarlijk overeenkomstig richtlijn 67/548. Artikel 31, lid 9, sub a, van deze verordening bepaalt dat de leveranciers het veiligheidsinformatieblad onverwijld moeten bijwerken zodra er nieuwe informatie die van invloed kan zijn op de risicobeheersmaatregelen of nieuwe informatie over de gevaren beschikbaar is.

24      Onderzocht dient dus te worden of de identificatie door het bestreden besluit van boraten als zeer zorgwekkende stoffen als gevolg van de procedure van artikel 59 van verordening nr. 1907/2006, nieuwe informatie is in de zin van artikel 31, lid 9, sub a, van verordening nr. 1907/2006 die de in deze bepaling bedoelde verplichting, te weten de bijwerking van het veiligheidsinformatieblad, kan doen ontstaan, zodat het bestreden besluit rechtstreekse gevolgen heeft voor de rechtspositie van verzoeksters.

25      Met betrekking tot het veiligheidsinformatieblad bepaalt artikel 31, lid 1, van verordening nr. 1907/2006 dat dit moet worden opgesteld overeenkomstig bijlage II bij deze verordening. Volgens deze bijlage, die richtsnoeren bevat voor de samenstelling van veiligheidsinformatiebladen, moeten deze bladen een mechanisme vormen voor het verstrekken verderop in de toeleveringsketen van passende informatie over de veiligheid van de ingedeelde stoffen aan de onmiddellijke downstreamgebruikers. Het doel van deze bijlage is te zorgen voor consistentie en nauwkeurigheid in de inhoud van elk van de in artikel 31, lid 6, van verordening nr. 1907/2006 genoemde verplichte rubrieken, zodat gebruikers aan de hand van de veiligheidsinformatiebladen de nodige maatregelen kunnen nemen voor de bescherming van de gezondheid en de veiligheid op het werk en de bescherming van het milieu.

26      Volgens verzoeksters is de identificatie van boraten als zeer zorgwekkende stoffen ingevolge de procedure van artikel 59 van verordening nr. 1907/2006 nieuwe informatie inzake de rubrieken 2 (identificatie van de gevaren) en 15 (wettelijk verplichte informatie) van artikel 31, lid 6, van deze verordening.

27      Met betrekking tot rubriek 2 (identificatie van de gevaren) moet de indeling van de stof die voortvloeit uit de toepassing van de indelingsregels in richtlijn 67/548, volgens bijlage II, punt 2, van verordening nr. 1907/2006, daarin worden vermeld. De belangrijkste gevaren die voor mens en milieu aan de stof zijn verbonden, moeten duidelijk en beknopt worden aangegeven.

28      In het onderhavige geval heeft de identificatie van boraten als zeer zorgwekkende stoffen ingevolge de procedure van artikel 59 van verordening nr. 1907/2006 geen betrekking op de indeling van deze stoffen overeenkomstig richtlijn 67/548. Zij werden aldus geïdentificeerd omdat boraten, volgens artikel 57, sub c, van verordening nr. 1907/2006 beantwoordden aan de criteria voor indeling bij de voor de voortplanting giftige stoffen van categorie 2 overeenkomstig richtlijn 67/548. Dat boraten aan deze criteria beantwoorden was echter reeds vastgelegd in bijlage I van richtlijn 67/548, zoals gewijzigd bij richtlijn 2008/58 en, vervolgens, in bijlage VI, deel 3, van verordening nr. 1272/2008, zoals gewijzigd bij verordening nr. 790/2009 (zie punten 3‑5 hierboven). Overeenkomstig artikel 59, lid 3, van verordening nr. 1907/2006 hebben de betrokken lidstaten in de op 8 maart 2010 aan ECHA doorgegeven dossiers, verwezen naar de opname van boraten in bijlage VI, deel 3, van verordening nr. 1272/2008 (zie punten 6 en 7 hierboven).

29      Vaststaat dat verzoeksters, op het moment van de bekendmaking van het bestreden besluit, te weten 18 juni 2010, niet verplicht onderworpen waren aan een indeling van boraten. Met de inwerkingtreding van verordening nr. 1272/2008 op 20 januari 2009 werd bijlage I bij richtlijn 67/548 immers ingetrokken, en de verplichting om boraten in te delen volgens de geharmoniseerde indelingen omschreven in bijlage VI, deel 3, van verordening nr. 1272/2008, zoals gewijzigd bij verordening nr. 790/2009, gold niet aangezien zij ingevolge artikel 2, lid 2, van verordening nr. 790/2009 eerst inging op 1 december 2010.

30      De gevaren die hadden geleid tot de indeling van boraten waren evenwel rechtens genoegzaam juridisch omschreven ten tijde van de bekendmaking van het bestreden besluit. Enerzijds was het voor alle belanghebbenden duidelijk dat deze gevaren niet waren verdwenen door de loutere intrekking van bijlage I van richtlijn 67/548 waarvan de inhoud moest verplaatst worden naar bijlage VI, deel 3, van verordening nr. 1272/2008. Anderzijds werd, met de inwerkingtreding van verordening nr. 790/2009 op 25 september 2009, de indeling van boraten bij de voor de voortplanting giftige stoffen van categorie 2 opnieuw opgenomen in bijlage VI, deel 3, van verordening nr. 1272/2008. Dat deze indelingen niet verplicht moesten worden toegepast vóór 1 december 2010 stelt het bestaan rechtens van de vaststelling dat aan de indelingscriteria was voldaan vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van verordening nr. 790/2009 niet ter discussie. Artikel 2, lid 2, van verordening nr. 790/2009 stelt enkel de juridische verplichtingen die krachtens verordening nr. 1272/2008, zoals gewijzigd bij verordening nr. 790/2009, uit deze indelingen voortvloeien, uit tot 1 december 2010. Deze overweging vindt steun in de omstandigheid dat blijkens artikel 2, lid 3, van verordening nr. 790/2009 de geharmoniseerde indelingen van bijlage VI, deel 3, van verordening nr. 1272/2008, zoals gewijzigd bij verordening nr. 790/2009, konden worden toegepast vóór 1 december 2010.

31      Hieruit volgt dat de identificatie van boraten als zeer zorgwekkende stoffen geen nieuwe informatie bevatte over de gevaarlijke eigenschappen van deze stoffen, maar het resultaat was van de identificatieprocedure bedoeld in artikel 59 van verordening nr. 1907/2006. Het bestreden besluit heeft dus geen nieuwe informatie aangebracht over de identificatie van de gevaren in de zin van rubriek 2 van artikel 31, lid 6, van verordening nr. 1907/2006.

32      Wat rubriek 15 (wettelijk verplichte informatie) van artikel 31, lid 6, van verordening nr. 1907/2006 betreft, zij erop gewezen dat, volgens bijlage II, punt 15, van deze verordening, wanneer de in het veiligheidsinformatieblad bedoelde stof is onderworpen aan specifieke Uniebepalingen inzake bescherming van mens en milieu, bijvoorbeeld krachtens titel VII van deze verordening verleende autorisaties of krachtens titel VIII van dezelfde verordening opgelegde beperkingen, deze bepalingen, voor zover mogelijk, moeten worden vermeld.

33      In dit verband dient ten eerste te worden vastgesteld dat de identificatie van een stof als zeer zorgwekkend, voortvloeiend uit de procedure van artikel 59 van verordening nr. 1907/2006, weliswaar informatieverplichtingen kan doen ontstaan voor de marktdeelnemers, wat evenwel niet tot gevolg heeft dat de betrokken stof onder een bijzonder stelsel valt, zodat daarvoor bijzondere bepalingen zouden gelden. Deze identificatie heeft daarentegen geen invloed op het in de handel brengen en het gebruik van de stof.

34      Ten tweede, wat de in titel VII van verordening nr. 1907/2006 bepaalde autorisatieprocedure en de krachtens titel VIII van deze verordening opgelegde beperkingen betreft, worden de verleende autorisaties en de beperkingen in bijlage II, punt 15, van deze verordening als enige voorbeelden vermeld die onder deze bepaling vallen. Aangezien de identificatie van een stof als zeer zorgwekkend, voortvloeiend uit de procedure van artikel 59 van verordening nr. 1907/2006, geen betrekking heeft op de krachtens titel VIII van deze verordening opgelegde beperkingen, maar deel uitmaakt van de in titel VII van deze verordening bedoelde autorisatieprocedure, vormt de vermelding van de beperkingen in punt 15 van bijlage II van verordening nr. 1907/2006 dus geen grond om te stellen dat deze identificatie onder rubriek 15 van artikel 31, lid 6, van deze verordening valt.

35      Met betrekking tot de verleende autorisaties blijkt uit titel VII van voornoemde verordening dat het om overeenkomstig artikel 60 van deze verordening verleende autorisaties gaat, die deel uitmaken van een latere fase van de autorisatieprocedure (artikelen 60 tot en met 64 van deze verordening). Zij kunnen bij ECHA worden aangevraagd krachtens artikel 62, lid 1, van deze verordening voor een of meer vormen van gebruik van een stof waarvan het in de handel brengen verboden is wegens de opname ervan in bijlage XIV van deze verordening. Vastgesteld dient echter te worden dat, met betrekking tot de autorisatieprocedure als bedoeld in titel VII van verordening nr. 1907/2006, de identificatie van een stof als zeer zorgwekkend, voortvloeiend uit de procedure van artikel 59 van deze verordening, door de wetgever niet uitdrukkelijk is vermeld in bijlage II, punt 15, van deze verordening. Dat de krachtens titel VII van deze verordening verleende autorisaties enkel als voorbeeld worden vermeld, neemt niet weg dat deze vermelding de enige is die de autorisatieprocedure krachtens titel VII van verordening nr. 1907/2006 betreft. Hoewel niet uitgesloten is dat ook andere bijzondere Uniebepalingen inzake bescherming van mens en milieu betrekking hebben op rubriek 15 van het veiligheidsinformatieblad, pleit deze overweging met betrekking tot de in titel VII van verordening nr. 1907/2006 bepaalde autorisatieprocedure eveneens voor de zienswijze dat enkel de autorisaties onder deze rubriek vallen. Deze conclusie vindt steun in de omstandigheid dat volgens artikel 31, lid 9, sub b, van deze verordening het veiligheidsinformatieblad moet worden bijgewerkt wanneer een autorisatie is verleend of geweigerd.

36      Hieruit volgt dat, door de identificatie van een stof als zeer zorgwekkend, voortvloeiend uit de procedure van artikel 59 van verordening nr. 1907/2006, een stof niet het voorwerp uitmaakt van bijzondere Uniebepalingen inzake bescherming van mens en milieu in de zin van bijlage II, punt 15, van deze verordening.

37      Gelet op het voorgaande vormde de identificatie van boraten als zeer zorgwekkende stoffen, voortvloeiend uit de procedure van artikel 59 van verordening nr. 1907/2006, geen nieuwe informatie die van invloed kon zijn op de risicobeheersmaatregelen of nieuwe informatie over de gevaren, in de zin van artikel 31, lid 9, sub a, van verordening nr. 1907/2006, zodat verzoeksters niet verplicht waren het veiligheidsinformatieblad bij te werken. Bijgevolg heeft het bestreden besluit geen rechtstreekse gevolgen voor de rechtspositie van verzoeksters vanwege de in deze bepaling opgenomen verplichting.

38      In de tweede plaats, met betrekking tot de argumentatie van verzoeksters dat het bestreden besluit hen rechtstreeks raakt doordat hun rechtspositie ongunstig zou worden beïnvloed door artikel 34, sub a, van verordening nr. 1907/2006, zij erop gewezen dat volgens dit artikel alle actoren in de toeleveringsketen van een stof nieuwe informatie over gevaarlijke eigenschappen, ongeacht het betrokken gebruik, moeten doorgeven aan de vorige actor of distributeur in de toeleveringsketen.

39      In dit verband moet in de eerste plaats worden vastgesteld dat, anders dan verzoeksters beweren, deze bepaling voor verzoeksters geen informatieverplichtingen doet ontstaan tegenover hun klanten. Artikel 34, sub a, van verordening nr. 1907/2006 heeft immers betrekking op de informatieverplichting tegenover de vorige actoren of distributeurs in de toeleveringsketen en niet verderop in die keten. Ten tweede, aangezien de identificatie van boraten als zeer zorgwekkende stoffen door het bestreden besluit geen nieuwe informatie bevatte met betrekking tot de gevaarlijke eigenschappen van deze stoffen (zie punten 27‑31 hierboven), golden de informatieverplichtingen als bedoeld in artikel 34, sub a, van verordening nr. 1907/2006 niet voor verzoeksters. Hieruit volgt dat het bestreden besluit evenmin rechtstreekse gevolgen heeft voor de rechtspositie van verzoeksters vanwege de door deze bepaling opgelegde verplichting.

40      In de derde plaats, met betrekking tot de argumentatie van verzoeksters dat, gelet op de door de lidstaten toegepaste strafsancties in geval van schending van de door verordening nr. 1907/2006 opgelegde verplichtingen, de consumenten in een latere handelsfase op de hoogte moeten worden gebracht van de identificatie, die hen attent zou maken op de voor hen uit artikel 7, lid 2, en uit artikel 33 van deze verordening voortvloeiende verplichtingen, staat vast dat verzoeksters door deze bepalingen niet worden geraakt, aangezien zij noch de hoedanigheid hebben van producent of importeur van voorwerpen, noch die van leverancier van een voorwerp, zoals omschreven in artikel 3, punten 4, 11 en 33 van deze verordening. De in artikel 7, lid 2, en in artikel 33 van voornoemde verordening neergelegde verplichtingen kunnen dus de klanten van verzoeksters uitdrukkelijk alleen dan raken, wanneer deze producenten of importeurs van voorwerpen of leveranciers van een voorwerp zijn. In punt 18 van de considerans en in artikel 1 van verordening nr. 1907/2006 wordt inderdaad benadrukt dat de verantwoordelijkheid voor het risicobeheer van stoffen rust op de producenten, importeurs en downstreamgebruikers van stoffen. Verordening nr. 1907/2006 stelt evenwel een gedetailleerd systeem van verplichtingen in dat niet kan worden uitgebreid door een beroep te doen op de algemene overwegingen die in deze bepalingen zijn vervat.

41      In de vierde plaats, met betrekking tot de argumentatie van verzoeksters dat het bestreden besluit hen rechtstreeks raakt doordat het gevolgen heeft voor hun materiële toestand, dient erop te worden gewezen dat de enkele omstandigheid dat een handeling van invloed kan zijn op de materiële situatie van een verzoeker, niet volstaat om aan te nemen dat deze daardoor rechtstreeks wordt geraakt. Alleen wanneer sprake is van specifieke omstandigheden kan deze justitiabele, die beweert dat de handeling zijn marktpositie beïnvloedt, beroep instellen krachtens artikel 263, vierde alinea, VWEU (arrest Hof van 10 december 1969, Eridania e.a./Commissie, 10/68 en 18/68, Jurispr. blz. 459, punt 7, en beschikking Gerecht van 18 februari 1998, Comité d’entreprise de la Société française de production e.a./Commissie, T‑189/97, Jurispr. blz. II‑335, punt 48). In het onderhavige geval, waarin verzoeksters enkel hebben aangevoerd dat hun klanten niet geneigd zullen zijn om producten te blijven kopen die voorkomen op de lijst van kandidaatstoffen, hebben zij het bestaan van dergelijke specifieke omstandigheden niet aangetoond.

42      Gelet op wat voorafgaat, dient te worden vastgesteld dat het bestreden besluit geen rechtstreekse gevolgen heeft voor de rechtspositie van verzoeksters. Aangezien het eerste criterium voor het rechtstreeks geraakt worden niet is vervuld, worden verzoeksters door het bestreden besluit niet rechtstreeks geraakt.

43      Bijgevolg moet de onderhavige exceptie van niet-ontvankelijkheid gegrond worden verklaard en dient het beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard, zonder dat de andere exceptie van niet-ontvankelijkheid van ECHA behoeft te worden onderzocht.

 Kosten

44      Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dit is gevorderd. Voor het overige dragen de instellingen die in het geding zijn tussengekomen, overeenkomstig lid 4 van dit artikel, hun eigen kosten.

45      Aangezien verzoeksters in het ongelijk zijn gesteld, dienen zij overeenkomstig de vordering van ECHA te worden verwezen in hun eigen kosten en in die van ECHA. De Commissie zal haar eigen kosten dragen.

HET GERECHT (Zevende kamer)

beschikt:

1)      Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard.

2)      Etimine SA en AB Etiproducts Oy dragen hun eigen kosten alsmede de kosten van het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA).

3)      De Europese Commissie zal haar eigen kosten dragen.

Luxemburg, 21 september 2011.

De griffier

 

      De president

E. Coulon

 

      A. Dittrich


* Procestaal: Engels.