Language of document :

Beroep ingesteld op 25 augustus 2008 - Pannon Hőerőmű Zrt. / Commissie

(Zaak T-352/08)

Procestaal: Hongaars

Partijen

Verzoekende partij: Pannon Hőerőmű Energiatermelő, Kereskedelmi és Szolgáltató Zrt. (Pécs, Hongarije) (vertegenwoordigers: M. Kohlrusz, P. Simon en G. Ormai, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

de beschikking van de Commissie van 4 juni 2008 betreffende steunmaatregel nr. C 41/2005 (ex NN 49/2005) van Hongarije inzake langlopende stroomafnameovereenkomsten (hierna: "bestreden beschikking") nietig te verklaren;

subsidiair, vast te stellen dat de in de bestreden beschikking aan Hongarije opgelegde verplichting tot terugvordering niet geldt ten aanzien van verzoekster;

de Commissie te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster is een besloten naamloze vennootschap naar Hongaars recht die voornamelijk actief is als elektriciteitsproducent. Vóór de toetreding van Hongarije tot de Europese Unie zijn een aantal langlopende stroomafnameovereenkomsten [hierna: "PPA's" (Power Purchase Agreements)] gesloten tussen een aantal elektriciteitsproducenten - als verkopers - en MVM Trade Villamosenergia-kereskedelmi Zrt. (hierna: "MVM") - als koopster. Volgens deze overeenkomsten is MVM verplicht om van de in het kader van de PPA's werkende krachtcentrales een vaste minimumhoeveelheid stroom af te nemen. Volgens de bestreden beschikking vormt deze afnameverplichting staatssteun die onverenigbaar is met de gemeenschappelijke markt en die dient te worden teruggevorderd van de begunstigden.

Ter ondersteuning van de primaire vordering tot nietigverklaring van de bestreden beschikking voert verzoekster in wezen aan dat wezenlijke vormvoorschriften zijn geschonden, dat het recht onjuist is toegepast en dat zij verplicht is om een dienst van algemeen economisch belang te verrichten.

Wat de schending van wezenlijke vormvoorschriften betreft, stelt verzoekster in de eerste plaats dat de Commissie de PPA's niet afzonderlijk heeft onderzocht, maar algemene conclusies heeft getrokken met betrekking tot alle PPA's tezamen. In de tweede plaats heeft de Commissie geen rekening gehouden met de lange geldigheidsduur van de PPA's, maar enkel de periode vanaf 1 mei 2004, dat wil zeggen de periode tussen de toetreding van Hongarije tot de Europese Unie en de vaststelling van de bestreden beschikking, beoordeeld. In de derde plaats heeft de Commissie enkel onderzocht hoe een marktdeelnemer in de positie van MVM zou hebben gehandeld, en niet hoe een marktdeelnemer in de positie van een stroomproducent zich zou hebben gedragen. In de vierde plaats heeft de Commissie de "garanties" in de PPA's ten onrechte aangemerkt als een vast prijsbepalingsmechanisme. Ten slotte heeft de Commissie ter beoordeling van de vraag of de mededinging wordt vervalst, slechts algemene vaststellingen verricht en niet de situatie onderzocht zoals die werkelijk is.

Voor het geval dat het middel inzake schending van wezenlijke vormvoorschriften ongegrond zou worden verklaard, stelt verzoekster dat het recht onjuist is toegepast. De door haar gesloten PPA's voldoen niet aan de voorwaarden om als staatssteun te kunnen worden gekwalificeerd. In de eerste plaats heeft de Commissie ten onrechte het criterium van de particuliere investeerder toegepast, aangezien de situatie van MVM niet te vergelijken valt met de typische situatie van een particuliere investeerder. In de tweede plaats ging het ook niet om een selectieve maatregel, aangezien de uitdrukkelijke juridische verplichting bestond om PPA's af te sluiten. In de derde plaats wordt er geen voordeel verleend door de staat, aangezien MVM een onder de marktvoorwaarden opererende commerciële onderneming is. In de vierde plaats is de mededinging niet vervalst, aangezien de PPA's geen aantoonbare gevolgen voor de mededinging hebben.

Voor het geval dat het Gerecht van eerste aanleg toch zou vaststellen dat is voldaan aan de voorwaarden om te kunnen spreken van staatssteun, stelt verzoekster dat de door haar verrichte dienst een dienst van algemeen economisch belang is en dat de door haar gesloten PPA's dus geen met de gemeenschappelijke markt onverenigbare staatssteun vormen.

Ter ondersteuning van haar subsidiaire vordering om vast te stellen dat de verplichting tot terugvordering niet geldt ten aanzien van haar, beroept verzoekster zich op het evenredigheids-, het vertrouwens-, het rechtszekerheids- en het rechtsbeschermingsbeginsel.

____________