Language of document : ECLI:EU:C:2024:29

Voorlopige editie

CONCLUSIE VAN ADVOCAAT-GENERAAL

J. RICHARD DE LA TOUR

van 11 januari 2024 (1)

Zaak C20/23

SF

tegen

MV,

Instituto da Segurança Social IP,

Autoridade Tributária e Aduaneira,

Cofidis SA – Sucursal em Portugal,

in tegenwoordigheid van:

José da Costa Araújo, in de hoedanigheid van curator

[verzoek van de Tribunal da Relação do Porto (rechter in tweede aanleg Porto, Portugal) om een prejudiciële beslissing]

„Prejudiciële verwijzing – Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Richtlijn (EU) 2019/1023 – Insolventieprocedures – Verzoek om kwijtschelding van schulden – Uitsluiting van belasting- en socialezekerheidsschulden – Noodzaak van rechtvaardiging”






I.      Inleiding

1.        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 23, lid 4, van richtlijn (EU) 2019/1023 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende preventieve herstructureringsstelsels, betreffende kwijtschelding van schuld en beroepsverboden, en betreffende maatregelen ter verhoging van de efficiëntie van procedures inzake herstructurering, insolventie en kwijtschelding van schuld, en tot wijziging van richtlijn (EU) 2017/1132 (richtlijn betreffende herstructurering en insolventie)(2) en van artikel 16 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie(3).

2.        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen SF, een insolvente natuurlijke persoon (hierna: „schuldenaar”), en onder andere het Instituto da Segurança Social IP (instituut voor sociale zekerheid, Portugal) alsook de Autoridade Tributária e Aduaneira (belasting- en douanedienst, Portugal) betreffende een verzoek om kwijtschelding van schulden dat SF in het kader van zijn insolventieprocedure had ingediend.

3.        Op verzoek van het Hof zal ik mijn beoordeling toespitsen op de vraag of de lidstaten de mogelijkheid hebben om belasting- en socialezekerheidsschulden van de volledige kwijtschelding van schulden uit te sluiten, dat wil zeggen op de tweede prejudiciële vraag.

4.        Ik geef het Hof in overweging te oordelen dat de lidstaten op grond van artikel 23, lid 4, van richtlijn 2019/1023 belasting- en socialezekerheidsschulden mogen uitsluiten van de volledige kwijtschelding van schulden waarin artikel 20 van die richtlijn voorziet, mits dit naar behoren wordt gerechtvaardigd en dat die rechtvaardiging in een andere nationaalrechtelijke bepaling dan de handeling tot omzetting van die richtlijn kan zijn opgenomen.

II.    Toepasselijke bepalingen

A.      Unierecht

5.        Artikel 23 van richtlijn 2019/1023, getiteld „Afwijkingen”, bepaalt in lid 4 het volgende:

„De lidstaten kunnen specifieke categorieën schulden uitsluiten van kwijtschelding van schuld, of de toegang ervan tot kwijtschelding van schuld beperken of de kwijtscheldingsperiode ervan verlengen indien die uitsluitingen, beperkingen of verlengingen naar behoren zijn gerechtvaardigd, bijvoorbeeld in het geval van:

a)      door een zekerheid gedekte schulden;

b)      schulden die ontstaan uit of verband houden met strafrechtelijke boeten;

c)      schulden die ontstaan uit aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad;

d)      schulden in verband met onderhoudsverplichtingen die voortvloeien uit familiebetrekkingen, bloedverwantschap, huwelijk of aanverwantschap;

e)      schulden die zijn ontstaan na de aanvraag tot kwijtschelding van schuld of na de opening van de procedure die tot kwijtschelding van schuld leidt; en

f)      schulden die ontstaan uit de verplichting tot betaling van de kosten van de procedure die tot kwijtschelding van schuld leidt.”

B.      Portugees recht

1.      CIRE

6.        In het Portugese rechtsstelsel is de mogelijkheid van toegang tot kwijtschelding van schulden in 2004 in het kader van insolventieprocedures voor natuurlijke personen ingevoerd bij Decreto-Lei n.° 53/2004 (wetsbesluit nr. 53/2004)(4) van 18 maart 2004 waarmee de Código da Insolvência e da Recuperação de Empresas (wetboek inzake insolventie en herstel van ondernemingen) (hierna: „CIRE”) werd vastgesteld.

7.        Artikel 235 CIRE waarin het algemene beginsel van kwijtschelding van schulden wordt uiteengezet, luidt als volgt:

„Indien de schuldenaar een natuurlijke persoon is, kan hij onder de in dit hoofdstuk vastgestelde voorwaarden met betrekking tot insolventievorderingen die tijdens de insolventieprocedure of binnen drie jaar na de afsluiting daarvan niet zijn voldaan, aanspraak maken op vrijstelling van vorderingen.”

8.        Wat specifiek de kwestie van schuldkwijtschelding betreft, bepaalt artikel 245, lid 2, onder d), CIRE in de versie die voortvloeit uit Decreto-Lei n.o 84/2019 (wetsbesluit nr. 84/2019)(5) van 28 juni 2019, waarin de regels voor de uitvoering van de staatsbegroting voor 2019 zijn vastgesteld, dat schuldkwijtschelding zich niet uitstrekt tot „belasting- en socialezekerheidsschulden”.

9.        In 2022 bracht Lei n.o 9/2022 (wet nr. 9/2022)(6) van 11 januari 2022 die richtlijn 2019/1023 heeft omgezet in nationaal recht geen wijzigingen aan in de lijst van categorieën schulden die zijn uitgesloten van kwijtschelding van schulden, waaronder schulden aan de belastingdienst en de sociale zekerheid. Deze wet voerde geen rechtvaardiging in voor deze uitsluiting.

2.      LGT

10.      De rechtsgrondslag van het Portugese wettelijke kader voor de heffing van belastingen is Decreto-Lei n.o 398/98 (wetsbesluit nr. 398/98)(7) van 17 december 1998 waarbij de Lei Geral Tributária (algemene belastingwet; hierna: „LGT”) is goedgekeurd en de algemene beginselen van de Portugese belastingwetgeving, de bevoegdheden van de belastingdienst evenals de waarborgen voor de belastingbetalers zijn uiteengezet en gedefinieerd.

11.      Artikel 5, leden 1 en 2, LGT luidt als volgt:

„1.      Belastingen hebben tot doel om te voorzien in de financiële behoeften van de staat en andere openbare instellingen en om de sociale rechtvaardigheid, gelijke kansen en de noodzakelijke correctie van ongelijkheden in de verdeling van rijkdom en inkomen te bevorderen.

2.      De belastingheffing respecteert de beginselen van algemeenheid, gelijkheid, legaliteit en materiële rechtvaardigheid.”

12.      Artikel 30, leden 2 en 3, LGT bepaalt het volgende:

„2.      De belastingschuld is bindend en de voorwaarden voor de vermindering of het vervallen ervan kunnen uitsluitend worden vastgesteld in overeenstemming met de beginselen van gelijkheid en fiscale legaliteit.

3.      De bepalingen van het voorgaande lid hebben voorrang boven bijzondere wetgeving.”

III. Feiten van het hoofdgeding en prejudiciële vragen

13.      Bij vonnis van 18 juni 2018, dat in kracht van gewijsde is gegaan, werd de schuldenaar insolvent verklaard.

14.      Op 23 januari 2019 heeft de rechter in eerste aanleg het verzoek van de schuldenaar om kwijtschelding van schulden voorlopig ontvankelijk verklaard.

15.      Op 29 juli 2022 heeft de curator een definitief advies uitgebracht, waarin hij oordeelde dat de schuldenaar in aanmerking kwam voor kwijtschelding van schulden.

16.      Op 3 oktober 2022 werd de schuldenaar overeenkomstig artikel 245, lid 2, CIRE vrijgesteld van de resterende schulden, met uitzondering van belasting- en socialezekerheidsschulden.

17.      De schuldenaar heeft tegen deze beslissing hoger beroep ingesteld bij de Tribunal da Relação do Porto (rechter in tweede aanleg Porto, Portugal). Ter onderbouwing van zijn hoger beroep voerde hij aan dat artikel 245, lid 2, CIRE niet in overeenstemming is met artikel 23, lid 4, van richtlijn 2019/1023, aangezien de uitsluiting van belasting- en socialezekerheidsschulden van de kwijtschelding van schulden, anders dan in laatstgenoemde bepaling wordt voorzien, niet „naar behoren [is] gerechtvaardigd”.

18.      De verwijzende rechter merkt op dat wet nr. 9/2022 waarbij richtlijn 2019/1023 in nationaal recht werd omgezet, geen rechtvaardiging bevat voor de uitsluiting van belasting- en socialezekerheidsschulden, en dat een dergelijke rechtvaardiging in het ontwerp van die wet evenmin werd overwogen. De rechter merkt op dat hij niet alleen twijfelt aan de verenigbaarheid van artikel 245, lid 2, CIRE met deze richtlijn, maar ook betwijfelt of de in deze bepaling voorziene uitsluiting een belemmering vormt voor de doelstellingen van deze richtlijn en het VWEU en voor de doeltreffendheid van het Unierecht.

19.      In die omstandigheden heeft de Tribunal da Relação do Porto de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„1)      Moet artikel 23, lid 4, van richtlijn [2019/1023] aldus worden uitgelegd dat de uitsluiting van andere schulden dan die welke aldaar worden genoemd alleen is toegestaan wanneer deze uitsluiting ,naar behoren [is] gerechtvaardigd’?

2)      Moet de mogelijkheid voor de lidstaten om bepaalde categorieën van schulden uit te sluiten van kwijtschelding (mits die uitsluiting naar behoren is gerechtvaardigd, zoals is voorgeschreven in artikel 23, lid 4, van richtlijn 2019/1023) aldus worden uitgelegd dat de lidstaten belastingschulden (die in dat artikel niet worden genoemd) kunnen uitsluiten en zichzelf aldus in een bevoorrechte situatie kunnen plaatsen?

3)      Indien het antwoord op deze vragen bevestigend luidt, aan welke criteria moet een dergelijke rechtvaardiging in de zin van het Unierecht dan voldoen om in overeenstemming te zijn met de algemene beginselen van het Unierecht en de grondrechten waaraan de Europese en de nationale wetgever zich moeten houden [,verbod van discriminatie op grond van nationaliteit’ (artikel 18 VWEU), ,vrijheid van ondernemerschap’ (artikel 16 van het [Handvest]), en de fundamentele economische vrijheden van de interne markt]?

4)      Indien een ontkennend antwoord wordt gegeven, moeten onder ‚schulden die ontstaan uit of verband houden met strafrechtelijke boeten’ en ‚schulden die ontstaan uit aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad’ dan (in Unierechtelijke zin en voor de uitlegging van richtlijn 2019/1023) ook belastingschulden worden verstaan, zoals is voorgeschreven in de nationale wetgeving tot omzetting van [die] richtlijn (wet [nr. 9/2022])?”

20.      Schriftelijke opmerkingen werden ingediend door de schuldenaar, het instituut voor sociale zekerheid, de Portugese en de Spaanse regering en de Europese Commissie.

IV.    Analyse

21.      Met zijn tweede prejudiciële vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen of de lidstaten bepaalde categorieën van schulden van de kwijtschelding van schulden mogen uitsluiten, in het bijzonder belasting- en socialezekerheidsschulden, waardoor zij voor zichzelf een bevoorrechte situatie creëren.

22.      Zowel de Commissie als de Portugese en de Spaanse regering erkennen in hun opmerkingen het niet-uitputtende karakter van de lijst van artikel 23, lid 4, van richtlijn 2019/1023, aangezien daarin wordt bepaald dat specifieke categorieën van schulden kunnen worden uitgesloten van de kwijtschelding van schuld, bijvoorbeeld in het geval van zes categorieën van schulden die in het vervolg van dat lid worden opgesomd.

23.      Er is mogelijk twijfel ontstaan door de oorspronkelijke formulering van dit artikel in het Spaans waarin stond dat de lidstaten „specifieke categorieën [...] [konden] uitsluiten van kwijtschelding van schuld [...], in het geval van”.(8) Deze formulering werd echter in een rectificatie van de richtlijn(9) vervangen door „bijvoorbeeld in het geval van”(10), waardoor de formulering in het Spaans in overeenstemming werd gebracht met de andere taalversies.

24.      Bijgevolg kan er geen twijfel meer bestaan: het gebruik van de woorden „[d]e lidstaten kunnen [...] uitsluiten van kwijtschelding van schuld” en het bijwoord „bijvoorbeeld” betekent dat de lijst in artikel 23, lid 4, van richtlijn 2019/1023 inderdaad een niet-uitputtende lijst is van categorieën van schuld die kunnen worden uitgesloten van de kwijtschelding van schulden en die door de lidstaten kan worden aangevuld. Deze beoordeling wordt kracht bijgezet door overweging 81 van de richtlijn, gelezen in het licht van de beraadslagingen in de Raad van de Europese Unie(11), waaruit blijkt dat de lidstaten in naar behoren gerechtvaardigde gevallen nog meer categorieën van schulden moeten kunnen uitsluiten.

25.      Wat meer in het algemeen de beoordelingsmarge betreft waarover de lidstaten beschikken om bepaalde categorieën schulden uit te sluiten van de mogelijkheid van schuldkwijtschelding, moet er een onderscheid worden gemaakt tussen het beginsel van uitsluiting van een categorie schulden en de voorwaarden voor een dergelijke uitsluiting.

26.      Wat de principiële uitsluiting van belasting- en socialezekerheidsschulden betreft, zij erop gewezen dat in artikel 23, lid 4, van richtlijn 2019/1023 zes categorieën schulden worden genoemd die de lidstaten van de kwijtschelding van schulden kunnen uitsluiten of waarvoor de kwijtschelding van schulden kan worden beperkt of waarvoor de kwijtscheldingsperiode kan worden verlengd. Deze categorieën zijn: door een zekerheid gedekte schulden, schulden die ontstaan uit of verband houden met strafrechtelijke boeten, schulden die ontstaan uit aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad, schulden in verband met onderhoudsverplichtingen, schulden die zijn ontstaan na de aanvraag tot kwijtschelding van schuld of na de opening van de daartoe leidende procedure en schulden die verband houden met de kosten van die procedure.

27.      In haar opmerkingen betoogt de Commissie dat tussen deze verschillende categorieën schulden een verband bestaat dat rechtvaardigt dat de lidstaten geen volledige beoordelingsmarge krijgen om uitzonderingen te creëren op het beginsel van volledige kwijtschelding van schulden vanwege de aard van de betrokken schulden.

28.      Dit verband ligt in het streven naar materiële rechtvaardigheid: ten eerste mag het niet zo zijn dat de schuldenaar kan ontsnappen aan de geldelijke gevolgen van handelingen die geen verband houden met het normale zakenleven (familieschulden, strafrechtelijke schulden of schulden wegens burgerlijke aansprakelijkheid). Ten tweede kunnen schulden die ontstaan in het kader van of na de schuldregelingsprocedure mogelijk niet worden kwijtgescholden om de doeltreffendheid van de procedure te garanderen. Ten derde kunnen schulden waarvoor een zekerheid werd gesteld ook worden uitgesloten, aangezien voor deze schulden specifiek een zekerheid werd gesteld om de gevolgen van insolventie te voorkomen.

29.      Een aantal elementen spreekt deze argumentatie echter tegen.

30.      Om te beginnen voorziet de concrete formulering van artikel 23 van richtlijn 2019/1023 in verschillende opties voor eventuele uitzonderingen op het beginsel van volledige kwijtschelding van schulden. Lid 1 bepaalt dat alle lidstaten moeten voorzien in de uitsluiting van oneerlijke schuldenaren of schuldenaren die te kwader trouw handelen. Daarentegen wordt in de leden 3 en 5 aangegeven dat de lidstaten in bepaalde, limitatief opgesomde gevallen respectievelijk langere kwijtscheldingsperioden of langere beroepsverboden kunnen vaststellen. Lid 4, waarvan om uitlegging wordt verzocht, bepaalt – net als lid 2 – dat de lidstaten ervoor kunnen kiezen uitzonderingen te maken op het beginsel van volledige kwijtschelding van schulden indien deze naar behoren gerechtvaardigd zijn, en illustreert deze mogelijkheid met een niet-uitputtende lijst van voorbeelden. Bijgevolg kan de procedure voor volledige schuldkwijtschelding op zeer verschillende manieren verlopen en een zeer verschillende reikwijdte hebben, afhankelijk van de keuzes die door elk van de lidstaten worden gemaakt. Derhalve kan moeilijk worden volgehouden dat de beoogde harmonisatie van deze schuldkwijtscheldingsprocedure rechtvaardigt dat principieel niet wordt toegestaan dat bepaalde specifieke categorieën schulden van deze kwijtschelding van schuld worden uitgesloten.

31.      Voorts wijst niets in de beraadslagingen voorafgaand aan de vaststelling van richtlijn 2019/1023 erop dat belasting- en socialezekerheidsschulden niet van de kwijtschelding van schulden zouden kunnen worden uitgesloten. In het voorstel voor een richtlijn werd namelijk met betrekking tot artikel 22 (thans artikel 23 van de vastgestelde richtlijn) duidelijk gesteld dat de lidstaten „een ruime beoordelingsmarge [hadden] bij het vaststellen van beperkingen op de bepalingen inzake toegang tot kwijting en de kwijtingstermijnen, op voorwaarde dat deze beperkingen duidelijk worden gespecificeerd en noodzakelijk zijn om een algemeen belang te beschermen”.(12)

32.      Deze wens om de lidstaten voldoende ruimte te laten, werd bevestigd tijdens de beraadslagingen in de Raad.(13) Tijdens de onderhandelingen in de Raad werden de uitsluitingen van kwijtschelding van schulden immers zonder bijzondere opmerkingen toegevoegd(14) en werd gespecificeerd dat de lidstaten ook bepaalde soorten schulden uit hoofde van hun nationale wetgeving konden uitsluiten, zonder de aard van deze schulden te specificeren.(15) Helemaal aan het eind van de onderhandelingen in de Raad legde Portugal een verklaring af waarin het in essentie om te beginnen aangaf dat de tekst voldoende soepelheid bood om de lidstaten in staat te stellen bepalingen te handhaven of op te nemen die de toegang tot kwijtschelding van belastingschulden uitsloten of beperkten, omdat dergelijke bepalingen geacht moeten worden naar behoren gerechtvaardigd te zijn wegens de bijzondere aard van belastingschulden, en voorts aangaf dat het bij de omzetting van de richtlijn zijn standpunt in beraad wenste te houden ten aanzien van de regulering van de toegang tot kwijtschelding van belastingschulden.(16)

33.      De commissie economische zaken van het Europees Parlement heeft, na een verzoek om advies, de met de behandeling van het ontwerp belaste commissie juridische zaken een amendement op een overweging en een lid voorgesteld dat de expliciete mogelijkheid moest bieden om overheidsvorderingen uit te sluiten, waarbij de lidstaten rekening moesten houden met het noodzakelijke evenwicht tussen het algemeen belang en de bevordering van het ondernemerschap.(17)

34.      Ten slotte is het duidelijk dat het bij richtlijn 2019/1023 gaat om een richtlijn inzake minimumharmonisatie op het gebied van de volledige kwijtschelding van schulden met als doel om dit type procedure in elk van de lidstaten in te voeren en niet om een geharmoniseerde schuldkwijtscheldingsprocedure te implementeren. De onderhandelingen boden de lidstaten immers de gelegenheid om eraan te herinneren dat deze procedure, die afhankelijk van de lidstaat al dan niet nieuw is, voldoende aanpasbaar moest zijn om de doeltreffend functionerende nationale systemen niet te verstoren, aangezien een dergelijke procedure verband houdt met andere gebieden van nationaal recht en de economische situatie en de juridische structuren van lidstaat tot lidstaat verschillen.(18)

35.      Wat de voorwaarden voor uitsluiting van een categorie schulden betreft, bepaalt artikel 23, lid 4, van richtlijn 2019/1023 daarentegen dat „uitsluitingen, beperkingen of verlengingen naar behoren [moeten worden] gerechtvaardigd”. Bijgevolg wordt de beoordelingsmarge van de lidstaten weliswaar niet beperkt doordat alleen bepaalde soorten schuldencategorieën kunnen worden uitgesloten, maar wel door de rechtvaardiging die zij voor die uitsluiting moeten aanvoeren.

36.      De lidstaten hebben bovendien van deze beoordelingsmarge gebruikgemaakt ter uitsluiting van bepaalde andere categorieën schulden dan die van artikel 23, lid 4, van richtlijn 2019/1023. In Frankrijk strekt de kwijtschelding van schulden zich met name niet uit tot schuldvorderingen van werknemers en schuldvorderingen die voortvloeien uit vorderingen met betrekking tot activa die zijn verkregen uit een nalatenschap die tijdens de procedure is opengevallen.(19) In Nederland worden schuldvorderingen met betrekking tot studieleningen uitgesloten.(20) In Spanje worden loonvorderingen en publiekrechtelijke schuldvorderingen uitgesloten.(21)

37.      Met de formulering „en zichzelf aldus in een bevoorrechte situatie kunnen plaatsen” lijkt de verwijzende rechter van mening te zijn dat de Portugese Republiek, door voor haar eenzelfde behandeling van de volledige kwijtschelding van schulden als de andere schuldeisers af te wijzen daar zij immers belasting- en socialezekerheidsschulden van deze kwijtschelding uitsluit, afbreuk doet aan de gelijkheid van schuldeisers. In het geval van collectieve procedures, waarmee een procedure van volledige kwijtschelding van schulden kan worden gelijkgesteld vanwege de gevolgen ervan voor schuldeisers, wordt echter niet gestreefd naar gelijkheid tussen alle schuldeisers, maar naar gelijkheid tussen schuldeisers die zich in een vergelijkbare situatie bevinden. Zo bepaalt artikel 10, lid 2, onder b), van richtlijn 2019/1023 met betrekking tot herstructurering dat schuldeisers met voldoende gedeelde belangen in dezelfde categorie gelijk worden behandeld en op een wijze die in verhouding staat tot hun vordering. Evenzo bepaalt overweging 52 van de richtlijn dat uit de toets van „het belang van de schuldeisers” volgt dat, in het geval van openbare institutionele schuldeisers met een bevoorrechte status uit hoofde van het nationaal recht, de lidstaten kunnen bepalen dat het herstructureringsplan geen volledige of gedeeltelijke annulering van de vorderingen van deze schuldeisers mag opleggen. In overweging 44 van de richtlijn staat te lezen dat ten eerste ervoor moet worden gezorgd dat rechten die substantieel vergelijkbaar zijn ook op dezelfde manier worden behandeld en dat herstructureringsplannen kunnen worden goedgekeurd zonder op oneerlijke wijze afbreuk te doen aan de rechten van de betrokken partijen, waarbij laatstgenoemden behandeld moeten worden in afzonderlijke categorieën die overeenkomen met de criteria voor het vormen van categorieën krachtens het nationaal recht, en ten tweede de lidstaten soorten schuldeisers die geen voldoende gedeelde belangen hebben, zoals belasting- en socialezekerheidsinstanties, in afzonderlijke categorieën moeten kunnen onderbrengen.

38.      Deze regels zijn in overeenstemming met de rechtspraak van het Hof betreffende de door artikel 16 van het Handvest beschermde vrijheid van ondernemerschap. Het Hof heeft immers geoordeeld dat, hoewel het eigendomsrecht door de grondwettelijke orde van alle lidstaten wordt beschermd en soortgelijke waarborgen worden geboden voor de vrijheid van handel, arbeid en andere professionele werkzaamheden, de aldus gewaarborgde rechten niet als absolute voorrechten mogen worden beschouwd maar moeten worden gezien in het licht van de maatschappelijke functie van de beschermde goederen en werkzaamheden. Het Hof voegde daaraan toe dat om deze reden dergelijke rechten gewoonlijk slechts worden gegarandeerd onder voorbehoud van in het algemeen belang voorziene beperkingen.(22)

39.      Door te bepalen dat belasting- en socialezekerheidsschulden uitgesloten zijn van de procedure van volledige kwijtschelding van schulden doet de Portugese Republiek derhalve op zich geen afbreuk aan de gelijkheid van schuldeisers, zoals die in deze materie moet worden toegepast, noch aan de vrijheid van ondernemerschap.

40.      Wat de wijze betreft waarop deze uitsluiting wordt gerechtvaardigd, is de Commissie van oordeel dat zij niet kan worden gebaseerd op een eenvoudige pro forma-verklaring en dat de Portugese wetgever geen rechtvaardiging heeft verstrekt voor deze uitsluiting van belasting- en socialezekerheidsschulden, zelfs niet een louter formele rechtvaardiging.

41.      Zoals gezegd heeft Portugal echter tijdens de onderhandelingen over richtlijn 2019/1023 een specifieke verklaring afgelegd over de uitsluiting van belastingschulden(23). Voorts merkt de Portugese regering in haar opmerkingen op dat artikel 103, lid 1, van de Constituição da República Portuguesa (grondwet van de Portugese Republiek) bepaalt dat het belastingstelsel tot doel heeft om te voorzien in de financiële behoeften van de staat en andere openbare instellingen en om het inkomen en de rijkdom billijk te verdelen, en dat in de artikelen 5 en 30 LGT de regels en beginselen zijn opgenomen die deze uitsluiting rechtvaardigen, zoals het voorzien in de financiële behoeften van de staat, de bevordering van sociale rechtvaardigheid en gelijke kansen, en de noodzakelijke correctie van ongelijkheden in de verdeling van rijkdom en inkomen, met inachtneming van de beginselen van algemeenheid, gelijkheid, legaliteit, materiële rechtvaardigheid en het bindende karakter van de belastingschuld.

42.      In artikel 23, lid 4, van richtlijn 2019/1023 staat niets over de vorm van de vereiste rechtvaardiging, maar volgens overweging 81 moet in het nationale recht een naar behoren gemotiveerde grond zijn neergelegd. Het lijkt mij niet vereist dat de rechtvaardiging in de handeling tot omzetting van die richtlijn zelf wordt gegeven indien zij reeds bestaat in de nationale regelgeving (grondwet, wet, reglement) of zelfs indien zij in de loop van de onderhandelingen over de richtlijn is gebleken, hetgeen de verwijzende rechter zal moeten nagaan, rekening houdend met alle toepasselijke wetgeving en de samenhang daarvan.

43.      Samenvattend meen ik dat richtlijn 2019/1023 een minimumharmonisatierichtlijn is met als doel om in elke lidstaat een procedure voor de kwijtschelding van schulden in te voeren waarbij het grotendeels aan de lidstaten wordt overgelaten om ruwweg af te bakenen welke soort schulden bij die procedure van een dergelijke kwijtschelding kan worden uitgesloten, mits de uitsluitingen naar behoren worden gerechtvaardigd, hetgeen ook buiten de omzettingshandeling kan plaatsvinden.

44.      In het licht van al deze elementen geef ik het Hof in overweging als volgt te antwoorden: artikel 23, lid 4, van richtlijn 2019/1023 moet aldus worden uitgelegd dat de daarin opgenomen lijst niet uitputtend is en dat andere specifieke categorieën schulden dan die welke in die lijst zijn opgenomen, het voorwerp kunnen uitmaken van kwijtschelding van schulden, beperkte kwijtschelding van schulden of een langere kwijtscheldingsperiode, op voorwaarde dat dit naar behoren wordt gerechtvaardigd in het nationale recht, hetgeen ook buiten de handeling tot omzetting van die richtlijn kan plaatsvinden.

V.      Conclusie

45.      Gelet op het voorgaande geef ik het Hof in overweging de door de Tribunal da Relação do Porto gestelde prejudiciële vragen te beantwoorden als volgt:

„Artikel 23, lid 4, van richtlijn (EU) 2019/1023 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende preventieve herstructureringsstelsels, betreffende kwijtschelding van schuld en beroepsverboden, en betreffende maatregelen ter verhoging van de efficiëntie van procedures inzake herstructurering, insolventie en kwijtschelding van schuld, en tot wijziging van richtlijn (EU) 2017/1132 (richtlijn betreffende herstructurering en insolventie)

moet aldus worden uitgelegd dat

de daarin opgenomen lijst niet uitputtend is en dat andere specifieke categorieën schulden dan die welke in die lijst zijn opgenomen, het voorwerp kunnen uitmaken van kwijtschelding van schulden, beperkte kwijtschelding van schulden of een langere kwijtscheldingsperiode, op voorwaarde dat dit naar behoren wordt gerechtvaardigd in het nationale recht, hetgeen ook buiten de handeling tot omzetting van die richtlijn kan plaatsvinden.”


1      Oorspronkelijke taal: Frans.


2      PB 2019, L 172, blz. 18.


3      Hierna: „Handvest”.


4      Diário da República, serie I-A, nr. 66 van 18 maart 2004.


5      Diário da República, 1e serie, nr. 122 van 28 juni 2019.


6      Diário da República, 1e serie, nr. 7 van 11 januari 2022.


7      Diário da República, serie I-A, nr. 290 van 17 december 1998.


8      „en los siguientes casos”.


9      PB 2022, L 43, blz. 94.


10      „como en los siguientes casos”.


11      Zie nota van 16 mei 2018 van het voorzitterschap aan het Comité van permanente vertegenwoordigers over het voorstel voor een richtlijn betreffende preventieve herstructureringsstelsels, een tweede kans en maatregelen ter verhoging van de efficiëntie van herstructurerings-, insolventie- en bevrijdingsprocedures, en tot wijziging van richtlijn 2012/30/EU – Partiële algemene oriëntatie (document 8830/18 ADD 1), met name voetnoot 14 waarin staat dat in de overwegingen zal worden verduidelijkt dat de leden 1 en 3 van artikel 22 (thans de leden 2 en 4 van artikel 23 van de vastgestelde richtlijn) niet uitputtend zijn.


12      Zie voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende preventieve herstructureringsstelsels, een tweede kans en maatregelen ter verhoging van de efficiëntie van herstructurerings-, insolventie- en kwijtingsprocedures, en tot wijziging van richtlijn 2012/30/EU [COM(2016) 723 final], blz. 25.


13      Zie punt 5 van de nota van 19 mei 2017 van het voorzitterschap aan het Coreper/de Raad betreffende het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende preventieve herstructureringsstelsels, een tweede kans en maatregelen ter verhoging van de efficiëntie van herstructurerings-, insolventie- en kwijtingsprocedures, en tot wijziging van richtlijn 2012/30/EU – Oriënterend debat (document 9316/17): „Tijdens de informele bijeenkomst Justitie en Binnenlandse Zaken op 27 januari 2017 kregen de doelstellingen van het voorstel in beginsel ruime steun van de ministers. Uit de besprekingen tijdens deze bijeenkomst bleek duidelijk het belang van een goed evenwicht tussen de belangen van debiteuren en crediteuren, en van een zekere mate van flexibiliteit teneinde efficiënt functionerende nationale systemen niet te belemmeren. Uit de besprekingen in de Groep burgerlijk recht (insolventie) is gebleken dat de doelstellingen van het voorstel over het algemeen worden gesteund. De delegaties hebben evenwel ook de complexiteit van het richtlijnvoorstel benadrukt, wegens de interconnectie met andere gebieden van het nationale recht, en de daaruit volgende noodzaak de lidstaten voldoende flexibiliteit te laten om de EU-maatregelen aan te passen aan de plaatselijke economische situatie en juridische structuren.”


14      Zie nota van 16 maart 2018 van het Bulgaars voorzitterschap en het toekomstige Oostenrijks voorzitterschap aan de Groep burgerlijk recht (insolventie) betreffende het voorstel voor een richtlijn betreffende preventieve herstructureringsstelsels, een tweede kans en maatregelen ter verhoging van de efficiëntie van herstructurerings-, insolventie- en kwijtingsprocedures, en tot wijziging van richtlijn 2012/30/EU – Herziene tekst van de artikelen 19, 20 en 22 van titel III en bijbehorende definities (document 7150/18), blz. 6.


15      Zie nota van 24 mei 2018 van het voorzitterschap aan de Raad betreffende het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende preventieve herstructureringsstelsels, een tweede kans en maatregelen ter verhoging van de efficiëntie van herstructurerings-, insolventie- en bevrijdingsprocedures, en tot wijziging van richtlijn 2012/30/EU – Partiële algemene oriëntatie (document 9236/18 ADD 1), blz. 9.


16      Zie nota van 21 mei 2019 van het secretariaat-generaal van de Raad aan het Comité van permanente vertegenwoordigers/de Raad betreffende de ontwerprichtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende preventieve herstructureringsstelsels, betreffende kwijtschelding van schuld en beroepsverboden, en betreffende maatregelen ter verhoging van de efficiëntie van procedures inzake herstructurering, insolventie en kwijtschelding van schuld, en tot wijziging van richtlijn (EU) 2017/1132 (richtlijn betreffende herstructurering en insolventie) (eerste lezing) – Vaststelling van de wetgevingshandeling – Verklaringen (document 9170/2/19 REV 2 ADD 1), blz. 1 en 2.


17      Zie het advies van de commissie economische en monetaire zaken van 7 december 2017 voor de commissie juridische zaken over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende preventieve herstructureringsstelsels, een tweede kans en maatregelen ter verhoging van de efficiëntie van herstructurerings-, insolventie- en bevrijdingsprocedures, en tot wijziging van richtlijn 2012/30/EU, rapporteur voor advies: Enrique Calvet Chambon, amendementsvoorstellen 22 en 94.


18      Zie voetnoot 13 van deze conclusie.


19      Zie artikel L. 645‑11 van de code de commerce (wetboek van koophandel).


20      Zie artikel 299a van de faillissementswet.


21      Zie artikel 489, lid 1, punten 4 en 5, van de Ley 22/2003 Concursal (wet 22/2003 betreffende insolventie).


22      Zie arrest van 14 mei 1974, Nold/Commissie (4/73, EU:C:1974:51, punt 14).


23      Zie voetnoot 16 van deze conclusie.