Language of document : ECLI:EU:T:2011:288

ARREST VAN HET GERECHT (Achtste kamer)

16 juni 2011 (*)

„Mededinging – Mededingingsregelingen – Markt van internationale verhuisdiensten in België – Beschikking waarbij inbreuk op artikel 81 EG is vastgesteld – Prijsvaststelling – Marktverdeling – Manipulatie van procedure voor indiening van offertes – Enkele voortgezette inbreuk – Bewijslast”

In zaak T‑210/08,

Verhuizingen Coppens NV, gevestigd te Bierbeek (België), vertegenwoordigd door J. Stuyck en I. Buelens, advocaten,

verzoekster,

tegen

Europese Commissie, vertegenwoordigd door A. Bouquet en S. Noë als gemachtigden,

verweerster,

betreffende een verzoek tot nietigverklaring van beschikking C(2008) 926 def. van de Commissie van 11 maart 2008 betreffende een procedure op grond van artikel 81 [EG] en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (Zaak COMP/38.543 – Internationale verhuisdiensten), en subsidiair een verzoek tot nietigverklaring of verlaging van de aan verzoekster opgelegde geldboete,

wijst

HET GERECHT (Achtste kamer),

samengesteld als volgt: S. Papasavvas, waarnemend voor de president van de Achtste kamer, N. Wahl en A. Dittrich (rapporteur), rechters,

griffier: J. Plingers, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 5 mei 2010,

het navolgende

Arrest

 Feiten

 Voorwerp van het geding

1        Volgens beschikking C(2008) 926 def. van de Commissie van 11 maart 2008 betreffende een procedure op grond van artikel 81 [EG] en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (Zaak COMP/38.543 – Internationale verhuisdiensten) (hierna: „beschikking”), waarvan een samenvatting in het Publicatieblad van de Europese Unie van 11 augustus 2009 (PB C 188, blz. 16) werd gepubliceerd, heeft verzoekster, Verhuizingen Coppens NV, deelgenomen aan een mededingingsregeling op de markt van internationale verhuisdiensten in België. Het betrof directe en indirecte prijsafspraken, marktverdeling en manipulatie van de procedure waarbij met offertes wordt gewerkt. De Commissie van de Europese Gemeenschappen zet uiteen dat het kartel bijna 19 jaar (van oktober 1984 tot september 2003) actief was. De leden ervan maakten prijsafspraken, boden fictieve bestekken („schaduwbestekken”) aan de klanten aan en betaalden elkaar via een systeem van financiële compensaties vergoedingen voor de afgewezen offertes uit (hierna: „commissies”).

 Verzoekster

2        De rechtsvoorganger van verzoekster werd ongeveer 30 jaar geleden door de heer Coppens opgericht. Deze vennootschap werd in natura ingebracht in het kapitaal van Verhuizingen Coppens (hierna: „Coppens”) toen deze in mei 1998 werd opgericht. Volgens de beschikking neemt de heer Coppens alle beslissingen betreffende de maatschappij. Vóór mei 1998 deed hij dat als enige eigenaar en sinds mei 1998 als gedelegeerd bestuurder. In het boekjaar dat op 31 december 2006 werd afgesloten, behaalde Coppens wereldwijd een geconsolideerde omzet van 1 046 318 EUR.

 Administratieve procedure

3        Volgens de beschikking heeft de Commissie de procedure op eigen initiatief ingeleid omdat zij beschikte over informatie die erop wees dat bepaalde Belgische ondernemingen die in de sector van de internationale verhuizingen actief zijn, deelnamen aan overeenkomsten die onder het verbod van artikel 81 EG konden vallen.

4        Aldus werden op grond van artikel 14, lid 3, van verordening nr. 17 van de Raad van 6 februari 1962, Eerste verordening over de toepassing van de artikelen [81 EG] en [82 EG] (PB 13, blz. 204), verificaties verricht bij Allied Arthur Pierre NV, Interdean NV, Transworld International NV en Ziegler SA in september 2003. Na deze verificaties diende Allied Arthur Pierre een verzoek tot immuniteit of tot vermindering van de geldboete in overeenkomstig de mededeling van de Commissie betreffende immuniteit tegen geldboeten en vermindering van geldboeten in kartelzaken (PB 2002, C 45, blz. 3). Allied Arthur Pierre erkende dat zij had deelgenomen aan de overeenkomsten betreffende commissies en schaduwbestekken, noemde de betrokken concurrenten, onder meer een concurrent die de diensten van de Commissie vooraf nog niet kenden, en overhandigde documenten die haar mondelinge verklaringen staafden.

5        Overeenkomstig artikel 18 van verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 [EG] en 82 [EG] (PB 2003, L 1, blz. 1) werden meerdere schriftelijke verzoeken om inlichtingen gericht aan de bij de mededingingsbeperkende overeenkomsten betrokken ondernemingen, aan concurrenten, alsook aan een beroepsorganisatie. Op 18 oktober 2006 werd de mededeling van punten van bezwaar vastgesteld en aan meerdere ondernemingen ter kennis gebracht. Alle adressaten hebben erop geantwoord. Hun vertegenwoordigers, met uitzondering van die van Amertranseuro International Holdings Ltd, Stichting Administratiekantoor Portielje, Team Relocations Ltd en Trans Euro Ltd, maakten gebruik van hun recht op toegang tot de documenten in het dossier van de Commissie, die uitsluitend toegankelijk waren in de ruimten van de Commissie. Tussen 6 en 29 november 2006 werd deze partijen toegang verleend. De hoorzitting vond plaats op 22 maart 2007.

6        Op 11 maart 2008 stelde de Commissie de beschikking vast.

 Beschikking

7        De Commissie stelt dat de adressaten van de beschikking, waaronder verzoekster, hebben deelgenomen aan een kartel in de sector van de internationale verhuisdiensten in België, of daarvoor aansprakelijk worden gesteld. De karteldeelnemers hebben ten minste van 1984 tot en met 2003 prijzen vastgesteld, klanten onder elkaar verdeeld en de indiening van offertes gemanipuleerd. Hierdoor hebben zij één enkele voortgezette inbreuk gemaakt op artikel 81 EG.

8        Volgens de Commissie omvatten de aan de orde zijnde diensten zowel de verhuizing van goederen van fysieke personen, te weten particulieren of werknemers van een onderneming of een overheidsdienst, als de verhuizing van goederen van ondernemingen of overheidsdiensten. Die verhuizingen worden gekenmerkt door het feit dat België het punt van oorsprong of bestemming is. Aangezien de betrokken internationale verhuisondernemingen alle in België zijn gevestigd en het kartel in België actief was, oordeelde de Commissie derhalve dat België het geografische centrum van het kartel was.

9        De Commissie raamde de gecumuleerde omzet van de karteldeelnemers voor internationale verhuisdiensten in België op 41 miljoen EUR voor het jaar 2002. Aangezien zij de omvang van deze sector op ongeveer 83 miljoen EUR raamde, werd het gecumuleerde marktaandeel van de betrokken ondernemingen vastgesteld op ongeveer 50 %.

10      De Commissie zet uiteen dat het kartel met name tot doel had, hoge prijzen vast te stellen en te handhaven en, parallel daarmee of aansluitend daarop, de markt onderling te verdelen onder verschillende vormen: overeenkomsten over prijzen, overeenkomsten over marktverdeling via een systeem van fictieve bestekken (de schaduwbestekken) en overeenkomsten over een systeem van financiële compensatie voor verworpen offertes of voor het geval dat geen offerte werd ingediend (de commissies).

11      De Commissie meent dat het kartel tussen 1984 en het begin van de jaren negentig met name werkte op basis van schriftelijke prijsafspraken. Tegelijkertijd werden de commissies en de schaduwbestekken ingevoerd. Een commissie is een verborgen element van de prijs die de consument uiteindelijk moet betalen, zonder dat hij daarvoor een evenwaardige prestatie ontvangt. Het is namelijk een geldbedrag dat de verhuisonderneming die het contract voor een internationale verhuizing heeft gekregen, moest betalen aan de concurrenten die dit contract niet hadden gekregen, of deze laatste nu ook een offerte hadden ingediend of ervan hadden afgezien om dit te doen. Het gaat dus om een soort financiële compensatie voor de verhuisondernemingen die het contract niet hadden binnengehaald. De kartelleden hebben elkaar onderling commissies in rekening gebracht voor de verworpen of niet-ingediende offertes, waarbij zij fictieve diensten factureerden. Het bedrag van deze commissies werd gefactureerd aan de klanten. De Commissie stelt dat deze praktijk moet worden beschouwd als een indirecte vaststelling van de prijzen voor internationale verhuisdiensten in België.

12      De leden van dit kartel hebben eveneens samengewerkt om schaduwbestekken in te dienen, waardoor klanten – dit wil zeggen de werkgevers die de verhuizing betalen – ten onrechte geloofden dat zij een keuze konden maken volgens criteria die zijn gebaseerd op de mededinging. Een schaduwbestek is een fictief bestek dat de klant of de persoon die verhuisde, ontving van een verhuisonderneming die niet voornemens was de verhuizing uit te voeren. Door de indiening van schaduwbestekken zorgde de verhuisonderneming die het contract wilde binnenhalen (hierna: „aanvrager”) ervoor dat de instelling of onderneming meerdere bestekken ontving, hetzij rechtstreeks hetzij indirect via de persoon die ging verhuizen. Daartoe liet de aanvrager zijn concurrenten weten welke prijs, welke verzekeringspremie en welke opslagkosten zij voor de dienst moesten factureren. Deze prijs, die hoger ligt dan de prijs die door de aanvrager wordt voorgesteld, werd vervolgens in de schaduwbestekken vermeld. Aangezien volgens de Commissie een werkgever doorgaans de verhuisonderneming met de laagste prijs zal kiezen, wisten de ondernemingen die bij eenzelfde internationale verhuizing betrokken waren, in beginsel vooraf wie van hen het contract voor deze verhuizing kon binnenhalen.

13      Voorts merkt de Commissie op dat de door de aanvrager gevraagde prijs hoger kon zijn dan anders het geval was geweest, omdat de andere bij dezelfde verhuizing betrokken ondernemingen schaduwbestekken indienden waarin een door de aanvrager aangegeven prijs werd vermeld. Bij wijze van voorbeeld verwijst de Commissie in punt 233 van de beschikking naar een interne e-mail van Allied Arthur Pierre van 11 juli 1997 waarin staat te lezen: „[D]e klant heeft twee schaduwbestekken gevraagd, wij kunnen dus een hogere prijs vragen.” De Commissie stelt derhalve dat het overleggen van schaduwbestekken aan klanten een manipulatie vormde van de procedure waarbij met offertes wordt gewerkt, zodat de prijzen in alle offertes bewust hoger lagen dan de prijs van de aanvrager, en in elk geval hoger dan in een concurrerende context het geval was geweest.

14      De Commissie voert aan dat tot in 2003 dergelijke afspraken werden gemaakt. Zij meent dat deze complexe activiteiten eenzelfde doel nastreefden, te weten prijsvaststelling, marktverdeling en aldus vervalsing van de mededinging.

15      Concluderend stelde de Commissie het dispositief van de beschikking vast, waarvan artikel 1 luidt als volgt:

„De volgende ondernemingen hebben inbreuk gemaakt op artikel 81, lid 1, [EG] doordat zij rechtstreeks en indirect de prijzen voor internationale verhuisdiensten in België hebben vastgesteld, doordat zij een deel van deze markt onderling verdeeld hebben en doordat zij de procedure voor de indiening van offertes gemanipuleerd hebben in de volgende perioden:

[...]

i)      [Coppens], van 13 oktober 1992 tot 29 juli 2003;

[...]”

16      Bijgevolg heeft de Commissie in artikel 2, sub k, van de beschikking verzoekster een geldboete van 104 000 EUR opgelegd.

17      Voor de berekening van het bedrag van de geldboeten heeft de Commissie in de beschikking de methode toegepast die wordt uiteengezet in de richtsnoeren voor de berekening van geldboeten die uit hoofde van artikel 23, lid 2, sub a, van verordening nr. 1/2003 worden opgelegd (PB 2006, C 210, blz. 2; hierna: „richtsnoeren van 2006”).

 Procesverloop en conclusies van partijen

18      Bij op 4 juni 2008 ter griffie van het Gerecht neergelegd verzoekschrift heeft verzoekster het onderhavige beroep ingesteld.

19      Op rapport van de rechter-rapporteur heeft het Gerecht (Achtste kamer) besloten tot de mondelinge behandeling over te gaan. Ter terechtzitting van 5 mei 2010 hebben partijen pleidooi gehouden en geantwoord op de vragen van het Gerecht.

20      Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage:

–        artikel 1 van de beschikking voor wat haar betreft nietig te verklaren;

–        artikel 2 van de beschikking voor wat haar betreft nietig te verklaren;

–        subsidiair, de boete substantieel te verlagen en vast te stellen op een bedrag van maximaal 10 % van haar omzet op de markt van de internationale verhuisdiensten;

–        in elk geval, de Commissie te verwijzen in de kosten.

21      De Commissie concludeert dat het het Gerecht behage:

–        het beroep te verwerpen;

–        verzoekster te verwijzen in de kosten.

 In rechte

22      Verzoekster voert twee primaire middelen aan alsmede een subsidiair middel tot nietigverklaring of verlaging van de geldboete.

23      Het eerste middel betreft schending van artikel 81, lid 1, EG.

24      Dit middel bevat drie onderdelen. In de eerste plaats verwijst verzoekster naar haar beperkte rol en betwist de vaststelling dat zij heeft deelgenomen aan een complex kartel. In de tweede plaats betwist zij de bepaling van de duur van haar deelname aan het kartel. In de derde plaats verwijt zij de Commissie dat zij heeft nagelaten het relatieve gewicht van haar deelname te beoordelen.

 Argumenten van partijen

25      Wat het eerste onderdeel van het middel betreft, benadrukt verzoekster dat haar enkel het opstellen van schaduwbestekken ten laste wordt gelegd. In punt 296 van de beschikking stelt de Commissie uitdrukkelijk vast dat Coppens als enige onderneming niet aan de overeenkomst inzake commissies heeft deelgenomen. Bovendien heeft de Commissie niet bewezen dat verzoekster op de hoogte was van die overeenkomst. De conclusie van de Commissie in punt 345 van de beschikking, dat verzoekster heeft deelgenomen aan het geheel van de betrokken gedragingen, is derhalve onjuist. Verzoekster merkt tevens op dat overeenkomsten inzake schaduwbestekken op zich geen mededingingsbeperkend doel of effect hebben. Verzoekster kon namelijk onmogelijk al haar concurrenten kennen aan wie de klant een bestek kon vragen en bijgevolg kon zij niet weten of zij hogere prijzen kon vragen. Aldus werd slechts in 23 % van de gevallen waarin verzoekster schaduwbestekken aan andere karteldeelnemers heeft gevraagd, de verhuizing effectief door haar uitgevoerd.

26      In repliek verwijst verzoekster ook naar de arresten van het Hof van 30 juni 1966, LTM (56/65, Jurispr. blz. 337); 9 juli 1969, Völk (5/69, Jurispr. blz. 295), en 28 februari 1991, Delimitis (C‑234/89, Jurispr. blz. I‑935), om te betwisten dat artikel 81 EG van toepassing is.

27      De Commissie stelt dat het er weinig toe doet of de mededinging werd vervalst door schaduwbestekken of door commissies, aangezien in beide gevallen sprake is van een vervalsing van de mededinging die doorgaans tot hogere prijzen voor de klant zal leiden. Dit betekent dat de verschillende verschijningsvormen van het kartel als één enkele voortgezette inbreuk op artikel 81 EG kunnen worden aangemerkt. De Commissie wijst erop dat verzoekster niet ontkent dat zij op de hoogte was van de overeenkomst inzake commissies. De in deze zaak vastgestelde inbreuk valt niet onder de de-minimisregel, aangezien de deelnemers aan de inbreuk gezamenlijk een zeer aanzienlijke positie innemen op de markt van de internationale verhuizingen.

 Beoordeling door het Gerecht

28      Wat het eerste onderdeel van het middel betreft, staat vast dat de actieve deelname van verzoekster aan het kartel zich beperkte tot het opstellen van schaduwbestekken (zie punten 173 en 296 van de beschikking). Volgens de vaststellingen van de Commissie is Coppens immers de enige onderneming die niet heeft deelgenomen aan de overeenkomst inzake commissies.

29      Verzoekster betwist evenwel dat zij heeft deelgenomen aan één enkele voortgezette inbreuk. In dit verband dient eraan te worden herinnerd dat volgens de rechtspraak een onderneming die aan een veelvoudige inbreuk op de mededingingsregels heeft deelgenomen door middel van voor haar kenmerkende gedragingen die een overeenkomst of een onderling afgestemde feitelijke gedraging met een mededingingsbeperkend doel in de zin van artikel 81, lid 1, EG vormen, en die een bijdrage aan de verwezenlijking van de inbreuk in zijn geheel beogen te leveren, voor de gehele duur van haar deelname aan deze inbreuk tevens aansprakelijk kan zijn voor de gedragingen van andere ondernemingen in het kader van diezelfde inbreuk, wanneer vaststaat dat de betrokken onderneming de onrechtmatige gedragingen van de andere deelnemers kende of redelijkerwijs kon voorzien en bereid was het risico ervan te aanvaarden (arrest Hof van 8 juli 1999, Commissie/Anic Partecipazioni, C‑49/92 P, Jurispr. blz. I‑4125, punten 87 en 203). Aldus is voor de aansprakelijkstelling van een onderneming voor één enkele voortgezette inbreuk de (bewezen of veronderstelde) kennis van de inbreukmakende gedragingen van de andere deelnemers aan de inbreuk vereist.

30      Voorts dient te worden opgemerkt dat het feit alleen dat een overeenkomst waaraan een onderneming heeft deelgenomen, hetzelfde doel heeft als een globaal kartel, niet kan volstaan om deze onderneming deelname aan het globale kartel ten laste te leggen. Alleen indien de onderneming wist of moest weten dat haar deelname paste in een globaal kartel toen zij aan deze overeenkomst deelnam, kan haar deelname aan de betrokken overeenkomst als toetreding tot dit globale kartel worden gezien (arrest Gerecht van 20 maart 2002, Sigma Tecnologie/Commissie, T‑28/99, Jurispr. blz. II‑1845, punt 45).

31      Vastgesteld dient te worden dat de Commissie niet heeft aangetoond dat verzoekster bij haar deelname aan de overeenkomst inzake de schaduwbestekken op de hoogte was van de mededingingsbeperkende activiteiten van de andere ondernemingen met betrekking tot de commissies, of dat zij deze redelijkerwijs kon voorzien. De Commissie erkent immers expliciet dat, wat verzoeksters kennis van de inbreukmakende gedragingen van de andere deelnemers betreft, de beschikking niet steunt op specifieke bewijselementen. Zij voert aan dat verzoekster niet ontkent dat zij op de hoogte was van de overeenkomst inzake commissies en heeft nagelaten om te vermelden in hoeverre zij op de hoogte was van de gedragingen van de andere deelnemers aan de inbreuk. Verzoekster is evenwel geenszins verplicht om op eigen initiatief te vermelden in welke mate zij op de hoogte was van de gedragingen van de andere deelnemers aan de inbreuk, aangezien de bewijslast op de Commissie rust. Deze laatste moet eerst het bewijs van een feit leveren voordat verzoekster dit kan betwisten. Overigens heeft verzoekster ter terechtzitting op verzoek van het Gerecht expliciet beklemtoond dat zij niet op de hoogte was van de overeenkomsten inzake commissies. Derhalve heeft de Commissie niet voldaan aan haar bewijsplicht.

32      In deze omstandigheden kon de Commissie niet oordelen dat verzoekster had deelgenomen aan één enkele voortgezette inbreuk.

33      Wat de gevolgen betreft die uit deze vaststelling moeten worden getrokken, is het feit dat in het dispositief van de beschikking niet wordt vermeld dat het om één enkele voortgezette inbreuk gaat, irrelevant. In de eerste plaats is de beschikkingspraktijk van de Commissie op dit punt immers niet uniform. Terwijl de Commissie in het dispositief van bepaalde beschikkingen uitdrukkelijk heeft vastgesteld dat het ging om één enkele voortgezette inbreuk [zie bijvoorbeeld artikel 1 van beschikking C(2006) 4180 van de Commissie van 20 september 2006 betreffende een procedure op grond van artikel 81 [EG] en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (Zaak COMP/F‑1/38.121 – Fittingen), waarvan een samenvatting is gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie van 27 oktober 2007 (PB L 283, blz. 63)], heeft zij dit niet gedaan in andere beschikkingen, zoals de aan de orde zijnde beschikking. Voor de vraag waartoe de nietigverklaring zich uitstrekt, is niet bepalend of de Commissie deze vaststelling al dan niet in het dispositief van de beschikking opneemt.

34      In de tweede plaats dient eraan te worden herinnerd dat het dispositief van een handeling onlosmakelijk verbonden is met de motivering ervan, zodat het, indien nodig, moet worden uitgelegd met inachtneming van de overwegingen die tot de vaststelling ervan hebben geleid (zie beschikking Gerecht van 30 april 2007, EnBW Energie Baden-Württemberg/Commissie, T‑387/04, Jurispr. blz. II‑1195, punt 127 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Het is juist dat alleen het dispositief van een beschikking rechtsgevolgen kan hebben, maar dit neemt niet weg dat de rechter van de Unie de rechtmatigheid van de in de motivering van een beschikking geformuleerde beoordelingen kan toetsen wanneer deze, als motivering van een bezwarende handeling, noodzakelijk zijn ter ondersteuning van het dispositief van die handeling of wanneer deze overwegingen de kern van hetgeen in het dispositief van de betrokken handeling is beslist, kunnen wijzigen (zie arrest Gerecht van 1 juli 2009, KG Holding e.a./Commissie, T‑81/07–T‑83/07, Jurispr. blz. II‑2411, punt 46 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

35      Uit de overwegingen van de beschikking, en in het bijzonder de punten 307 en 345 ervan, blijkt duidelijk dat de Commissie verzoekster aansprakelijk stelt voor haar vermeende deelname aan één enkele voortgezette inbreuk. Voorts kan het feit dat de Commissie, niettegenstaande de beperkte deelname van verzoekster, voor de inaanmerkingneming van de zwaarte van de inbreuk waaraan verzoekster heeft deelgenomen, het percentage van de waarde van de verkopen op 17 % heeft vastgesteld, te weten één en hetzelfde percentage dat op alle betrokken ondernemingen wordt toegepast, enkel worden uitgelegd door het feit dat zij verzoekster beschouwt als een deelnemer aan één enkele voortgezette inbreuk. Ten slotte lijkt deze aard van de inbreuk ook de beoordeling van de duur van de deelname aan de inbreuk te hebben beïnvloed (zie punt 380 van de beschikking en arrest Gerecht van heden, Gosselin/Commissie, T‑208/08, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 167).

36      Hoewel de deelname aan het systeem van de schaduwbestekken op zich een inbreuk op artikel 81 EG kan vormen waarvoor een sanctie in de vorm van een geldboete kan worden opgelegd, dienen derhalve overeenkomstig verzoeksters vordering artikel 1, sub i, en artikel 2, sub k, van de beschikking nietig te worden verklaard.

37      Gelet op een en ander hoeven de andere onderdelen van het onderhavige middel en de andere door verzoekster aangevoerde middelen niet meer te worden onderzocht.

 Kosten

38      Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dat is gevorderd. Aangezien de Commissie in het ongelijk is gesteld, moet zij overeenkomstig de vordering van verzoekster worden verwezen in de kosten.

HET GERECHT (Achtste kamer),

rechtdoende, verklaart:

1)      Artikel 1, sub i, en artikel 2, sub k, van beschikking C(2008) 926 def. van de Commissie van 11 maart 2008 betreffende een procedure op grond van artikel 81 [EG] en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (Zaak COMP/38.543 – Internationale verhuisdiensten) worden nietig verklaard.

2)      De Europese Commissie wordt verwezen in de kosten.

Papasavvas

Wahl

Dittrich

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 16 juni 2011.

ondertekeningen


* Procestaal: Nederlands.