Language of document :

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunale ordinario di Roma (Italië) op 22 april 2021 – DG / Ministero dell'Interno - Dipartimento per le Libertà Civili e l'Immigrazione - Direzione Centrale dei Servizi Civili per L’Immigrazione e l’Asilo - Unità Dublino

(Zaak C-254/21)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Tribunale ordinario di Roma

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: DG

Verwerende partij: Ministero dell'Interno - Dipartimento per le Libertà Civili e l'Immigrazione - Direzione Centrale dei Servizi Civili per L’Immigrazione e l’Asilo - Unità Dublino

Prejudiciële vragen

Moeten de artikelen 4 en 19 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie op grond van het in artikel 47 daarvan bedoelde recht op een doeltreffende voorziening in rechte worden geacht in omstandigheden als die welke in het hoofdgeding aan de orde zijn, tevens bescherming te bieden tegen het risico op indirect refoulement als gevolg van een overdracht aan een lidstaat van de Unie waarin geen sprake is van systeemfouten in de zin van artikel 3, lid 2, van de Dublinverordening1 (terwijl op grond van de criteria in de hoofdstukken III en IV geen andere verantwoordelijke lidstaat kan worden bepaald) die het eerste verzoek om internationale bescherming reeds heeft onderzocht en afgewezen?

Moet de rechter van de lidstaat waar het tweede verzoek om internationale bescherming is ingediend, bij wie beroep is ingesteld krachtens artikel 27 van de Dublinverordening – en die dus bevoegd is om de overdracht binnen de Unie te beoordelen maar niet om op het verzoek om bescherming te beslissen – oordelen dat het risico op indirect refoulement naar een derde land bestaat indien de lidstaat waar het eerste verzoek om internationale bescherming is ingediend een andere uitlegging heeft gegeven aan het in artikel 8 van richtlijn 2011/95/EU2 bedoelde begrip „binnenlandse bescherming”?

Is de beoordeling van [het risico op] indirect refoulement naar aanleiding van de verschillende uitlegging die twee lidstaten aan de behoefte aan „binnenlandse bescherming” geven, verenigbaar met artikel 3, lid 1, tweede volzin, van de verordening en met het algemene verbod voor onderdanen van derde landen om te kiezen in welk land van de Unie zij hun verzoek om internationale bescherming zullen indienen?

Indien de voorafgaande prejudiciële vraag bevestigend wordt beantwoord:

a)    vereist de beoordeling van het bestaan van [het risico op] indirect refoulement door de rechterlijke autoriteit van de lidstaat waar de verzoeker het tweede verzoek om internationale bescherming heeft ingediend nadat het eerste verzoek was afgewezen, dat de „discretionaire bepaling” van artikel 17, lid 1, van de verordening wordt toegepast?

b)    welke criteria, naast die in hoofdstuk III en IV, moet de op grond van artikel 27 van de verordening aangezochte rechter toepassen om het risico op indirect refoulement te beoordelen, gelet op het feit dat dit risico reeds is uitgesloten door het land dat het eerste verzoek om internationale bescherming heeft behandeld?

____________

1     Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (herschikking) (PB 2013, L 180, blz. 31).

2     Richtlijn 2011/95/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 inzake normen voor de erkenning van onderdanen van derde landen of staatlozen als personen die internationale bescherming genieten, voor een uniforme status voor vluchtelingen of voor personen die in aanmerking komen voor subsidiaire bescherming, en voor de inhoud van de verleende bescherming (herschikking) (PB 2011, L 337, blz. 9).