Language of document :

Hogere voorziening ingesteld op 1 maart 2024 door EnergieVerbund Dresden GmbH tegen het arrest van het Gerecht (Vijfde kamer – uitgebreid) van 20 december 2023 in zaak T-61/21, EnergieVerbund Dresden GmbH / Europese Commissie

(Zaak C-176/24 P)

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirante: EnergieVerbund Dresden GmbH (vertegenwoordigers: I. Zenke, Rechtsanwältin, en T. Heymann, Rechtsanwalt)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie, E.ON SE, RWE AG

Conclusies

Rekwirante verzoekt het Hof:

het arrest van het Gerecht van 20 december 2023, EnergieVerbund Dresden GmbH/Commissie (T-61/21), te vernietigen en het besluit van de Europese Commissie van 17 september 2019 inzake de concentratie „E.ON/innogy” (zaak M.8870, PB 2020, C 379, blz. 16) nietig te verklaren;

subsidiair, hoe dan ook zaak T-61/21 voor afdoening ten gronde terug te verwijzen naar het Gerecht;

de Commissie te verwijzen in de kosten, daaronder begrepen de advocaten- en reiskosten van rekwirante in het kader van procedure T-61/21.

Middelen en voornaamste argumenten

De hogere voorziening is gebaseerd op vijf middelen:

Ten eerste heeft het Gerecht het Unierecht, met name artikel 101 VWEU en artikel 21, lid 1, van de concentratieverordening1 onjuist uitgelegd. Ten onrechte heeft het Gerecht artikel 101 VWEU buiten beschouwing gelaten wegens de vermeende blokkerende werking van artikel 21 van de concentratieverordening, de door rekwirante overgelegde bewijzen van een kartelovereenkomst tussen E.ON en RWE genegeerd en haar procedurele rechten geschonden door geen rekening te houden met de door rekwirante aangevoerde feiten.

Ten tweede heeft het Gerecht ten onrechte geoordeeld dat de administratieve procedures M.8870, M.8871 en B8 28/19, die noodzakelijkerwijs hadden moeten worden onderzocht in het kader van een procedure van controle op concentraties, geen deel uitmaken van één concentratie, waardoor artikel 3 van de concentratieverordening is geschonden. Er is namelijk geen rekening mee gehouden dat RWE een deelneming van 16,67 % in E.ON had verworven. Verder is het begrip „concentratie” in de zin van artikel 3 van de concentratieverordening juncto overweging 20 ervan geschonden.

Ten derde heeft het Gerecht ook artikel 2 van de concentratieverordening geschonden doordat het de markt onjuist heeft afgebakend, de gevolgen van de concentratie onjuist heeft beoordeeld en een onjuiste tijdshorizon in acht heeft genomen, alsook de verbintenissen onjuist heeft gekwalificeerd.

Ten vierde bevat het bestreden arrest kennelijke onjuistheden of verdraaiingen van de feiten, ten aanzien waarvan eveneens een verzoek om rectificatie van dat arrest is ingediend.

Ten vijfde en ten slotte heeft het Gerecht buitensporige bewijsvereisten opgelegd door met betrekking tot het bewijs van kennelijke beoordelingsfouten herhaaldelijk te eisen dat rekwirante het resultaat uiteenzet van onderzoeken die de Commissie niet heeft verricht en rekenkundig bewijs overlegt van de concrete conclusies waartoe de Commissie zou zijn gekomen indien zij een correct onderzoek had verricht. Bovendien heeft het Gerecht de beginselen inzake de verdeling van de bewijslast geschonden door rekwirantes verzoek om overlegging van processtukken af te wijzen.

____________

1     Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad van 20 januari 2004 betreffende de controle op concentraties van ondernemingen (de „EG-concentratieverordening”) (PB 2004, L 24, blz. 1).