CONCLUSIE VAN ADVOCAAT-GENERAAL
J. KOKOTT
van 3 september 2020 (1)
Zaak C‑445/19
Viasat Broadcasting UK Ltd
tegen
TV2/Danmark A/S,
Koninkrijk Denemarken
[verzoek van de Østre Landsret (rechter in tweede aanleg voor het oosten van Denemarken) om een prejudiciële beslissing]
„Verzoek om een prejudiciële beslissing – Staatssteun – Publieke omroeporganisaties – Artikel 106, lid 2, VWEU – Diensten van algemeen economisch belang – Met de interne markt verenigbare steun – Rechtsgevolgen – Artikel 108, lid 3, VWEU – Geen aanmelding – Verplichting tot betaling van onrechtmatigheidsrente – Concurrentievoordeel door onrechtmatige uitvoering van steunmaatregelen – Bij de renteberekening in aanmerking te nemen bedragen”
I. Inleiding
1. Het onderhavige verzoek om een prejudiciële beslissing betreft eens te meer de financiering van de publieke omroep in Denemarken middels overheidssubsidies, waarover de Unierechters reeds meerdere beslissingen hebben genomen. Volgens deze beslissingen staat onherroepelijk vast dat de financiële maatregelen van de overheid ten gunste van TV2/Danmark A/S (hierna: „TV 2”) met de interne markt verenigbare staatssteun vormen.(2)
2. De steunmaatregelen werden evenwel voorafgaand aan de uitvoering daarvan niet bij de Commissie aangemeld. In het hoofdgeding gaat het thans om de vraag of de ontvanger van deze formeel onrechtmatige steun om die reden voor de periode tot aan de goedkeuring daarvan door de Commissie rente moet betalen aan Denemarken. De Commissie heeft hiervoor het begrip onrechtmatigheidsrente geïntroduceerd.(3)
3. De verplichting tot betaling van onrechtmatigheidsrente is in beginsel ook erkend voor situaties waarin de steun niet hoeft te worden terugbetaald omdat deze verenigbaar is met de interne markt.(4) In de onderhavige procedure brengen TV 2 en Denemarken, gesteund door Nederland en Oostenrijk, hier echter tegen in dat de betrokken steun een compensatie voor het verlenen van diensten van algemeen economisch belang is, wat ook gevolgen zou moeten hebben voor de verplichting tot betaling van onrechtmatigheidsrente.
II. Rechtskader
4. Verordening (EU) 2015/1589 van de Raad van 13 juli 2015 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 108 VWEU(5) (hierna: „verordening 2015/1589”) bevat in artikel 16(6) regelingen inzake de terugvordering van staatssteun. Lid 2 van dit artikel luidt als volgt:
„De op grond van een terugvorderingsbesluit terug te vorderen steun omvat rente tegen een door de Commissie vastgesteld passend percentage. De rente is betaalbaar vanaf de datum waarop de onrechtmatige steun voor de begunstigde beschikbaar was tot de datum van daadwerkelijke terugbetaling van de steun.”
III. Feiten en hoofdgeding
5. De financiering van de Deense publieke omroep TV 2 met staatsmiddelen in de jaren 1995 tot en met 2002 was reeds onderwerp van meerdere administratieve en gerechtelijke procedures.
6. In de betrokken periode ontving TV 2 naast omroepbijdragen inkomsten uit de verkoop van reclameblokken op tv. Deze inkomsten werden tijdelijk gegenereerd door de onafhankelijke staatsonderneming TV 2 Reklame A/S en de winst werd voor een deel via een fonds naar TV 2 overgeheveld en deels rechtstreeks aan TV 2 uitgekeerd.
7. De omroep TV 2 bestaat uit negen onafhankelijke ondernemingen: acht regionale ondernemingen en één landelijke onderneming. TV 2 was in de betrokken periode wettelijk verplicht om landelijke en regionale televisieprogramma’s te maken en deze zowel landelijk als regionaal uit te zenden.
8. De regionale zenders genereerden zelf geen inkomsten, maar werden gefinancierd door TV 2. Hiertoe was TV 2 ook wettelijk verplicht.
9. Denemarken heeft de financiering middels omroepbijdragen en reclame-inkomsten niet bij de Commissie aangemeld. Nadat het Gerecht een eerste beschikking van de Commissie uit het jaar 2004 nietig had verklaard(7), besliste de Commissie na nieuw onderzoek in 2011(8) (hierna: „besluit TV 2 II”) dat de maatregelen tot financiering van TV 2 in de jaren 1995 tot en met 2002 steun waren die in strijd met artikel 108, lid 3, VWEU onrechtmatig ten uitvoer was gebracht, maar in zijn totaliteit overeenkomstig artikel 106, lid 2, VWEU verenigbaar was met de interne markt. Dit besluit is door het Hof definitief bevestigd.(9)
10. Op basis van het feit dat de betrokken steun niet is aangemeld, verzoekt verzoekster in het hoofdgeding, Viasat Broadcasting UK Ltd. (hierna: „Viasat”), thans om vast te stellen dat TV 2 verplicht is voor de periode tussen de uitbetaling van de steun en het definitieve besluit van de Commissie over de verenigbaarheid daarvan met de interne markt in het jaar 2011 onrechtmatigheidsrente ten bedrage van 1 746 300 000 DKK (ca. 234 623 606 EUR) te betalen.
11. De grondslag voor de berekening van deze rentevordering is de som van de als steun aangemerkte financiële maatregelen. Dit omvat dus ook de inkomsten van TV 2 uit reclame en de bedragen die TV 2 naar zijn regionale zenders overhevelde.
12. TV 2 voert verweer tegen deze vordering. Zij is van mening dat in een geval zoals het onderhavige, waarin niet-aangemelde steun die werd betaald als compensatie voor de levering van diensten van algemeen economisch belang, overeenkomstig artikel 106, lid 2, VWEU met de interne markt verenigbaar is en om die reden niet hoeft te worden terugbetaald, geen onrechtmatigheidsrente mag worden gevorderd. Ter motivering voert zij in wezen aan dat in dergelijke gevallen artikel 106, lid 2, VWEU in de weg staat aan toepassing van de aanmeldings‑ en standstillverplichting van artikel 108, lid 3, VWEU, terwijl de renteplicht hoe dan ook gekoppeld is aan een daadwerkelijk onrechtmatig voordeel, waarvan naar haar mening evenwel geen sprake kan zijn.
IV. Verzoek om een prejudiciële beslissing en procedure bij het Hof
13. Bij beslissing van 29 mei 2019, ingekomen bij het Hof op 6 juni 2019, heeft de Østre Landsret (rechter in tweede aanleg voor het oosten van Denemarken) het Hof overeenkomstig artikel 267 VWEU verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:
„1) Is de verplichting van een nationale rechter om een ontvanger van steun te gelasten onrechtmatigheidsrente te betalen (zie het arrest CELF) ook van toepassing in een geval als het onderhavige, waarin de onrechtmatige staatssteun compensatie voor een dienst van algemeen economisch belang vormde, die vervolgens verenigbaar met de interne markt werd bevonden op grond van artikel 106, lid 2, VWEU, en waarin de goedkeuring werd gegeven op grond van een beoordeling van de algehele financiële situatie van de onderneming die de dienst van algemeen economisch belang verricht, waaronder de kapitalisatie ervan?
2) Geldt de verplichting van een nationale rechter om een ontvanger van steun te gelasten onrechtmatigheidsrente te betalen (zie het arrest CELF) ook voor bedragen die, in omstandigheden zoals die van de onderhavige zaak, overeenkomstig een publiekrechtelijke verplichting door de steunontvanger zijn overgedragen aan verbonden ondernemingen, maar bij een definitief besluit van de Commissie zijn aangemerkt als een voordeel voor de steunontvanger in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU?
3) Geldt de verplichting van een nationale rechter om een ontvanger van steun te gelasten onrechtmatigheidsrente te betalen (zie het arrest CELF) ook voor staatssteun die de steunontvanger, in omstandigheden zoals die van de onderhavige zaak, ontving van een door de overheid gecontroleerde onderneming, wanneer de middelen van laatstgenoemde deels afkomstig zijn uit de verkoop van de diensten van de steunontvanger?”
14. In de procedure voor het Hof hebben Viasat, TV 2, het Koninkrijk Denemarken, het Koninkrijk Nederland, de Republiek Oostenrijk alsmede de Europese Commissie schriftelijke opmerkingen ingediend en verdere vragen van het Hof schriftelijk beantwoord.
V. Juridische beoordeling
15. De verwijzende rechter stelt drie vragen waarmee hij wenst te vernemen of, en zo ja in welke omvang, TV 2 op grond van het verzuim om de steun aan te melden, voor de periode vanaf de uitvoering van de steunmaatregelen tot de vaststelling van het definitieve besluit van de Commissie in 2011 onrechtmatigheidsrente over de ontvangen bedragen moet betalen.
16. Hierbij moet in het kader van de eerste prejudiciële vraag worden onderzocht of de verplichting tot betaling van onrechtmatigheidsrente, die berust op het feit dat de steun in strijd met het Verdrag niet is aangemeld (zie punt A), tevens geldt voor steun die zonder voorafgaande aanmelding, maar in overeenstemming met artikel 106, lid 2, VWEU werd toegekend (zie punt B). De tweede en de derde prejudiciële vraag, die gezamenlijk moeten worden onderzocht, hebben betrekking op de bedragen die in voorkomend geval bij de berekening van de onrechtmatigheidsrente in aanmerking moeten worden genomen (zie punt C).
A. Opmerking vooraf
17. Steun is formeel onrechtmatig wanneer deze in strijd met het procedurele voorschrift van artikel 108, lid 3, VWEU ten uitvoer wordt gebracht.(10) Artikel 108, lid 3, VWEU is onderdeel van het bij het VWEU ingevoerde controlesysteem op het gebied van staatssteun. In het kader van dit systeem moeten de lidstaten bij de Commissie elke maatregel tot invoering of wijziging van steun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU aanmelden en mogen zij overeenkomstig artikel 108, lid 3, derde zin, VWEU een dergelijke maatregel niet ten uitvoer leggen zolang de Commissie geen definitief besluit heeft genomen over deze maatregel.(11)
18. Deze aanmeldings‑ en standstillverplichting beoogt te waarborgen dat een steunmaatregel geen gevolgen sorteert voordat de Commissie binnen een redelijke tijd de voorgenomen steun nauwkeurig heeft kunnen onderzoeken en, in voorkomend geval, de formele onderzoeksprocedure heeft kunnen inleiden.(12) Zij zorgt er preventief voor dat een onverenigbare steunmaatregel nooit tot uitvoering zal worden gebracht.(13)
19. Er bestaan weliswaar uitzonderingen op dit beginsel – zo worden in artikel 3 van verordening (EU) nr. 651/2014(14) steunmaatregelen die voldoen aan de voorwaarden van deze verordening, vrijgesteld van de door artikel 108, lid 3, VWEU opgelegde verplichting – maar in overweging 7 van de verordening wordt benadrukt dat deze vrijstelling een uitzondering vormt en wordt erop gewezen dat alle andere steun onderworpen blijft aan artikel 108, lid 3, VWEU.
B. Eerste prejudiciële vraag
20. Met zijn eerste prejudiciële vraag wenst de Østre Landsret in wezen te vernemen of de nationale rechters verplicht zijn de ontvanger van onrechtmatige steun ook dan te veroordelen tot betaling van onrechtmatigheidsrente als de Commissie de steun naderhand overeenkomstig artikel 106, lid 2, VWEU verenigbaar met de interne markt heeft bevonden omdat deze een compensatie voor het verlenen van diensten van algemeen economisch belang vormt en om die reden niet hoeft te worden terugbetaald.
21. De eerste prejudiciële vraag legt aldus een link naar het arrest in de zaak CELF(15): daarin heeft het Hof beslist dat onrechtmatigheidsrente moet worden betaald als staatssteun in strijd met de aanmeldingsverplichting is uitbetaald, maar naderhand overeenkomstig artikel 107, lid 3, VWEU is vastgesteld dat deze steun verenigbaar is met de interne markt.(16) Uiteindelijk moet derhalve worden onderzocht of de reden waarom staatssteun verenigbaar met de interne markt wordt bevonden, gevolgen heeft voor de verplichting tot betaling van onrechtmatigheidsrente.
1. Beginsel: verplichting tot rentebetaling bij enkel formeel onrechtmatige staatssteun
22. De verplichting tot betaling van onrechtmatigheidsrente vloeit voort uit het afgeleide recht, te weten artikel 16, lid 2, van verordening 2015/1589 respectievelijk artikel 14, lid 2, van verordening nr. 659/1999.(17) Deze regeling vermeldt wel slechts expliciet de situatie dat een steunmaatregel niet verenigbaar is met de interne markt en bijgevolg terugbetaald moet worden. Voor het tijdvak van onrechtmatigheid, dus tussen de uitvoering en het definitieve besluit van de Commissie, moet dan rente worden betaald.
23. In de zaak CELF heeft het Hof evenwel beslist dat de verplichting om onrechtmatigheidsrente te betalen, ook bestaat als de steun overeenkomstig artikel 107, lid 3, VWEU verenigbaar is met de interne markt en niet wordt teruggevorderd.(18)
24. Deze rechtspraak heeft in beginsel te gelden bij alle met de interne markt verenigbare, maar onrechtmatige steunmaatregelen, ongeacht de context waarin deze verenigbaarheid wordt vastgesteld. De tegenwerping van met name de Deense en de Nederlandse regering dat geen rekening hoeft te worden gehouden met de uitspraak in de zaak CELF omdat er bij onrechtmatige steun die verband houdt met diensten van algemeen economisch belang sprake is van een afwijkende verenigbaarheidsgrond, kan dus niet slagen.
25. De verplichting tot rentebetaling berust immers op de schending van de procedurele bepaling van artikel 108, lid 3, VWEU. Er is sprake van een dergelijke schending als niet wordt voldaan aan de aanmeldings‑ en standstillverplichting, ongeacht of de steun wel of niet verenigbaar is met de interne markt. De procedure in het kader waarvan de aanmeldings‑ en standstillverplichting dient te worden nagekomen, moet het juist mogelijk maken vast te stellen of de maatregel een steunmaatregel is en of deze in voorkomend geval verenigbaar is met de interne markt. Om die reden moet aan de voorschriften van artikel 108, lid 3, VWEU zijn voldaan voordat over de verenigbaarheid wordt beslist.
26. Volgens de rechtspraak heeft de beslissing van de Commissie over de verenigbaarheid van de staatssteun met de interne markt als definitief besluit binnen de onderzoeksprocedure niet tot gevolg dat de schending van het in artikel 108, lid 3, VWEU neergelegde verbod achteraf wordt gedekt(19) en heeft deze bijgevolg geen invloed op de onrechtmatigheid van de steun. Elke andere uitlegging zou de schending van artikel 108, lid 3, derde zin, VWEU in de hand werken en deze bepaling haar nuttig effect ontnemen.(20) Indien in het kader van een al dan niet met de interne markt verenigbaar steunvoornemen niet-naleving van artikel 108, lid 3, VWEU niet meer risico’s of sancties zou inhouden dan naleving ervan, zouden de lidstaten immers veel minder ertoe geneigd zijn, een steunvoornemen aan te melden en te wachten op een besluit waarbij de verenigbaarheid van de steun met het Unierecht wordt vastgesteld, en zou dus ook het toezicht van de Commissie veel minder ver reiken.(21)
27. Hierbij komt dat een dergelijke uitlegging een verschuiving van de bevoegdheden tot gevolg zou hebben. In het controlesysteem voor de steunmaatregelen is het namelijk de taak van de nationale rechterlijke instanties om de rechten van de justitiabelen te beschermen tegen een mogelijke schending van het in artikel 108, lid 3, VWEU neergelegde verbod en in voorkomend geval de gevolgen van de onrechtmatigheid van een steunmaatregel te herstellen.(22) Daarentegen beoordeelt de Commissie of een steunmaatregel verenigbaar is met de interne markt.(23) Indien een positieve beslissing van de Commissie de procedurele schending zou opheffen, zou de Commissie indirect ook beslissen over de schending van de rechten van de concurrenten van de steunontvanger(24) en hun de mogelijkheid ontnemen om rechterlijke bescherming bij de nationale rechters te verkrijgen.
28. Uit het bovenstaande vloeit voort dat de procedurele schending blijft bestaan, ook al zou een steunmaatregel eventueel verenigbaar zijn met de interne markt. Zoals het Hof niet in de laatste plaats in de zaak CELF heeft benadrukt, verplicht het Unierecht de nationale rechterlijke instanties om passende maatregelen te nemen om de gevolgen van de onrechtmatigheid daadwerkelijk te herstellen.(25)
29. In dezelfde zaak CELF heeft het Hof de betaling van onrechtmatigheidsrente aangemerkt als passend middel voor een dergelijk herstel.(26) De nationale rechters zijn immers gehouden om in het bijzonder de rechten van de justitiabelen te beschermen tegen schendingen die voortvloeien uit de onrechtmatigheid van de steunmaatregel.(27)
30. De schending van de standstillverplichting leidt tot een concurrentievoordeel voor de ontvanger van de onrechtmatige steun. Daartegenover staat een schending van de rechten van derden die op dezelfde markt actief zijn. Het concurrentievoordeel kan financieel van aard zijn, omdat ervan moet worden uitgegaan dat de ontvanger van de steun de middelen gedurende de onderzoeksprocedure en de daarmee gepaard gaande opschorting van de maatregel op een andere manier had moeten zien te verkrijgen. Dit zal ook voor degenen die diensten van algemeen economisch belang verlenen, in de regel in de vorm van een rentedragende lening geschieden, waarvoor zij dus een marktconforme rente zullen moeten betalen.(28) Ook al zijn in deze sectoren veelal ondernemingen in staatseigendom actief die door de staat middels herkapitaliseringen kunnen worden gefinancierd, biedt uitsluitend een commerciële lening een financieringsmogelijkheid die niet onder de staatssteunregels valt en dus ad hoc en zonder voorafgaande administratieve procedure ter beschikking kan worden gesteld.
31. Daarnaast heeft de vervroegde uitvoering van de steunmaatregelen ook als voordeel dat de concurrenten van de steunontvanger eerder te maken krijgen met de gevolgen van een met de interne markt verenigbare steun dan het geval zou zijn geweest als de procedure in acht was genomen, waardoor de concurrentiepositie van de steunontvanger ten opzichte van de andere marktdeelnemers tijdens de duur van de onrechtmatigheid wordt verbeterd.(29)
32. Dit voordeel, dat het Hof heeft vastgesteld met betrekking tot een markt die geen verband houdt met openbare diensten, komt ook ten goede aan degenen die diensten van algemeen economisch belang verlenen. Artikel 14 VWEU en artikel 106, lid 2, VWEU verduidelijken immers dat ook op dit gebied in beginsel mededinging bestaat en gewenst is. De onderhavige situatie laat bij uitstek zien dat dit ook overeenkomt met de realiteit op de hier aan de orde zijnde omroepmarkt. Viasat concurreert als private onderneming met de publieke omroep TV 2. De concurrentiepositie van de onderneming die is belast met het verlenen van diensten, verbetert dus doordat zij reeds over financiële middelen voor de programmering beschikt op een moment dat de Commissie nog niet over de steun heeft beslist. Op het gebied van televisie zullen dergelijke middelen in het bijzonder van belang zijn bij de strijd om exclusieve uitzendrechten.
33. Tegen deze achtergrond moet ook de tegenwerping van TV 2 en van de Deense en de Nederlandse regering worden afgewezen dat TV 2 in het onderhavige geval door de vervroegde uitvoering van de steunmaatregelen geen ongerechtvaardigd voordeel heeft genoten of dat een dergelijk voordeel in ieder geval in het kader van een individuele beoordeling had moeten worden vastgesteld. Ter motivering voeren de betrokkenen in wezen aan dat TV 2 door de steun niet werd overgecompenseerd, wat ook in aanmerking dient te worden genomen bij de beoordeling van de gevolgen van de vervroegde uitvoering van de steunmaatregel.
34. Deze tegenwerping, die inhoudelijk verband houdt met de vraag naar de verenigbaarheid van de steun met de interne markt en dus met de materiële voorwaarden van artikel 107, lid 1, VWEU, kan evenwel niet in de weg staan aan het in punt 31 van deze conclusie vermelde voordeel van de vervroegde ontvangst van de middelen die resulteert uit de procedurele schending. Het in deze bepaling bedoelde voordeel moet immers worden onderscheiden van het voordeel dat voortvloeit uit de onrechtmatige uitvoering. Terwijl het eerstgenoemde voordeel een materiële voorwaarde is om te kunnen spreken van staatssteun, die door de Commissie aan de hand van bepaalde criteria moet worden vastgesteld, is het laatstgenoemde een voordeel waarvoor geen individueel onderzoek nodig is omdat de betere positie ten opzichte van de potentiële concurrenten reeds voortvloeit uit het feit dat staatssteun beschikbaar is, en bestaat ongeacht of de Commissie de maatregel verenigbaar met de interne markt verklaart. Ook al is een steunmaatregel rechtmatig, hij is dit immers alleen als de juiste procedure in acht is genomen.(30)
35. Tegen deze achtergrond moet het beginsel in herinnering worden geroepen dat een steunmaatregel die in strijd met de aanmeldings‑ en standstillverplichting van artikel 108, lid 3, VWEU is uitgevoerd, los van de eventuele verenigbaarheid ervan met de interne markt de verplichting meebrengt om onrechtmatigheidsrente te betalen omdat de vervroegde uitvoering de steunontvanger onrechtmatig voordeel oplevert.
2. Steunmaatregelen voor het verlenen van diensten van algemeen economisch belang vormen geen uitzondering
36. De vraag rijst evenwel of een uitzondering op dit beginsel nodig is, gezien de geprivilegieerde behandeling van diensten van algemeen economisch belang in de Europese Verdragen, met name in artikel 14 en artikel 106, lid 2, VWEU. TV 2 en de Oostenrijkse regering hebben tegenargumenten in die zin aangevoerd. Volgens hen kan op grond van artikel 106, lid 2, VWEU de regeling van artikel 108, lid 3, VWEU, en in ieder geval de verplichting tot rentebetaling niet worden toegepast voor zover deze bepaling of deze verplichting een belemmering vormt voor het verlenen van diensten van algemeen economisch belang.
37. Volgens artikel 106, lid 2, VWEU gelden de regels van de Verdragen – met name de mededingingsregels – voor ondernemingen belast met het beheer van diensten van algemeen economisch belang, voor zover de toepassing daarvan de vervulling, in feite of in rechte, van de hun toevertrouwde bijzondere taak niet verhindert.
38. In artikel 14 VWEU is bepaald dat, onverminderd artikel 4 VEU en de artikelen 93, 106 en 107 VWEU en gezien de plaats die de diensten van algemeen economisch belang in de gemeenschappelijke waarden van de Unie innemen alsook de rol die zij vervullen bij het bevorderen van sociale en territoriale samenhang, de Unie en de lidstaten er, in het kader van hun onderscheiden bevoegdheden en binnen het toepassingsgebied van de Verdragen, zorg voor dragen dat deze diensten functioneren op basis van beginselen en – met name economische en financiële – voorwaarden die hen in staat stellen hun taken te vervullen.
39. De bovengenoemde twee artikelen vinden steun in de bij de Verdragen gevoegde Protocollen nr. 26 betreffende de diensten van algemeen belang(31) en nr. 29 betreffende het openbareomroepstelsel in de lidstaten(32).(33)
40. De verplichting tot rentebetaling bij formeel onrechtmatige steunmaatregelen kan afbreuk doen aan dit doel om de verlening van diensten van algemeen economisch belang te verzekeren. Het zou immers onverenigbaar zijn met dit doel en dus uiteindelijk met de genoemde primairrechtelijke bepalingen, als aan de steunontvanger door de verplichting tot rentebetaling definitief middelen zouden worden ontnomen die hij nodig heeft om deze diensten te verlenen.
41. Artikel 106, lid 2, VWEU biedt evenwel twee mogelijkheden om het verbod op staatssteun bij de financiële ondersteuning van dit soort diensten te omzeilen en een passend evenwicht te vinden tussen de verplichting tot rentebetaling en het waarborgen van diensten van algemeen economisch belang: ten eerste zijn volgens de criteria van het arrest Altmark Trans(34) bepaalde overheidssubsidies geen staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU en ten tweede kan de Commissie financiële maatregelen goedkeuren die niet voldoen aan deze criteria en dus wel staatssteun zijn.
42. Indien ten gevolge van de verplichting tot rentebetaling de financiële middelen voor het verlenen van de dienst ontbreken, kan de lidstaat dus bij de behandeling van deze bijzondere steunmaatregelen onderzoeken of hij aan de dienstverlener de rentekosten volgens de in het arrest Altmark Trans(35) opgestelde criteria vergoedt om ervoor te zorgen dat de noodzakelijke diensten alsnog kunnen worden verleend. In dat geval blijft de dienstverlening gewaarborgd. Het recht inzake staatssteun verzet zich dan niet tegen de vergoeding van de rentekosten.
43. Indien de maatregel waarbij de rente aan de dienstverlener wordt vergoed niet voldoet aan de Altmark-criteria, zou de betreffende lidstaat de vereiste middelen als steun kunnen verstrekken, waarvoor evenwel een voorafgaande goedkeuring van de Commissie nodig zou zijn.(36) Deze steunmaatregel zou overeenkomstig artikel 106, lid 2, VWEU met de interne markt verenigbaar zijn voor zover de financiële lasten ten gevolge van de rente in feite of in rechte zouden verhinderen dat de opgedragen diensten worden uitgevoerd.
44. Tegen deze oplossing zou kunnen worden ingebracht dat de ontvanger van een goedgekeurde betaling daardoor – veronderstellenderwijs uitsluitend om te voldoen aan de formele vereisten van de procedure – wordt verplicht delen daarvan in de vorm van rente aan de lidstaat terug te betalen, enkel om dit bedrag vervolgens in het kader van een nieuwe steunmaatregel weer te ontvangen. Tegen deze achtergrond rijst de vraag of in bepaalde gevallen de opschorting van de verplichting tot rentebetaling bij onrechtmatige, maar goedgekeurde steunmaatregelen voor het verlenen van diensten van algemeen economisch belang meer recht zou doen aan de materiële rechtspositie van de betrokkenen.
45. Per saldo moet een dergelijke aanpak evenwel worden afgewezen. Allereerst verzet de verdeling van de onderzoeksbevoegdheden zich hiertegen. De „opschorting” van de onrechtmatigheidsrente(37) is in werkelijkheid een vrijstelling van de betalingsverplichting en dus een vorm van steun als niet wordt voldaan aan de criteria van het arrest Altmark Trans. De beoordeling van de verenigbaarheid met de interne markt overeenkomstig artikel 106, lid 2, VWEU is uitsluitend een taak van de Commissie en kan ook niet in individuele gevallen door de nationale rechters worden uitgevoerd.
46. Hierbij komt dat de aanmeldings‑ en standstillverplichting, waarvan de doeltreffendheid wordt gewaarborgd door de verplichting tot rentebetaling, naast de genoemde doelen(38) ook de bescherming beoogt van de rechten van de concurrenten van een steunontvanger. Dit aspect blijft van belang als de staatssteun verenigbaar blijkt te zijn met de interne markt en de ontvanger ook de rente vergoed krijgt.
47. Voor het overige hebben de procedurele rechten van concurrenten in het kader van de Europese steunregelingen een bijzondere betekenis. Enerzijds kunnen zij een belangrijke bijdrage leveren aan de doeltreffendheid van het toezicht op de steun. Anderzijds dient het steunverbod de bescherming van een eerlijke concurrentie, die door steunmaatregelen aan diensten van algemeen economisch belang slechts mag worden beperkt voor zover dit daadwerkelijk nodig is.
48. De hier voorgestelde methode om het spanningsveld tussen de verplichting tot rentebetaling en het waarborgen van diensten van algemeen economisch belang op te heffen, leidt weliswaar tot een grotere administratieve belasting maar voorkomt in ieder geval dat men bij staatssteun voor diensten van algemeen economisch belang geneigd zal zijn om af te zien van een voorafgaande aanmelding. Bovendien wordt daarbij de verdeling van de onderzoeksbevoegdheden tussen de Commissie en de nationale rechters op het gebied van het recht inzake staatssteun gerespecteerd. Ook worden de rechten van concurrenten gewaarborgd en wordt ervoor gezorgd dat het bedrag van dergelijke steun aan een strenge controle wordt onderworpen – hetzij bij de toepassing van de Altmark-criteria, hetzij bij de goedkeuring door de Commissie.
49. De verplichting van de nationale rechter om een steunontvanger te gelasten onrechtmatigheidsrente te betalen, geldt dus ook als de onrechtmatige staatssteun werd toegekend voor het verlenen van diensten van algemeen economisch belang en de Commissie deze conform artikel 106, lid 2, VWEU naderhand op grond van de beoordeling van de algehele economische situatie van de publieke onderneming, inclusief de kapitalisering daarvan, verenigbaar met de interne markt heeft bevonden.
C. Tweede en derde prejudiciële vraag
50. De tweede en de derde prejudiciële vraag hebben betrekking op de grondslag voor de berekening van het rentebedrag. Met deze vragen wenst de verwijzende rechter duidelijkheid te verkrijgen over het bedrag dat aan de onrechtmatigheidsrente ten grondslag ligt. In wezen wenst hij te vernemen of over alle financiële maatregelen ten gunste van TV 2 in de litigieuze periode rente moet worden geheven of dat bepaalde maatregelen hiervan uitgezonderd zijn.
51. Deze vragen kunnen gezamenlijk worden beantwoord. Zij betreffen weliswaar verschillende aspecten, aangezien de tweede vraag betrekking heeft op het deel van de financiële maatregelen ten gunste van TV 2 dat mogelijk werd gemaakt door de reclame-inkomsten, terwijl de derde vraag de bedragen betreft die TV 2 naar de regionale zenders heeft overgeheveld, maar het antwoord vloeit voor de ene evenals voor de andere vraag voort uit de toepasselijke bepalingen en de rechtspraak hierover.
52. Daaruit blijkt dat de aanmeldings‑ en standstillverplichting iedere steunmaatregel betreft.(39) De Unierechters hebben ook wat betreft de reclame-inkomsten(40) en de bedragen die TV 2 naar de regionale zenders heeft overgeheveld(41), bevestigd dat is voldaan aan de voorwaarden van artikel 107, lid 1, VWEU. Hiermee staat vast dat ook deze bestanddelen van de financiële maatregelen staatssteun zijn.
53. Omdat de Deense staat deze niet correct heeft aangemeld en niet tot het moment van goedkeuring door de Commissie heeft opgeschort, vormen ook de hier afzonderlijk genoemde bedragen formeel onrechtmatige staatssteun die de verplichting tot betaling van onrechtmatigheidsrente met zich meebrengt.
54. Zoals reeds uiteengezet, is het voor de onrechtmatigheidsrente ook niet van belang of de ontvanger van de onrechtmatige steun hieruit zelf een ongerechtvaardigd voordeel heeft gehaald of een dergelijk voordeel heeft behouden.(42) Het is dan ook niet relevant dat, zoals de verwijzende rechter vaststelt, TV 2 uit de inkomsten die zij naar de regionale zenders heeft overgeheveld, geen „nettovoordeel” overhield. De verplichting tot rentebetaling resulteert uit de schending van de procedurele regels en compenseert het voordeel dat voortvloeit uit de vervroegde uitvoering van de steunmaatregelen.(43)
55. Bijgevolg moeten de tweede en de derde vraag van de verwijzende rechter aldus worden beantwoord dat de nationale rechters verplicht zijn een steunontvanger te gelasten onrechtmatigheidsrente te betalen voor alle bedragen die door een definitief besluit van de Commissie als voordeel voor de steunontvanger in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU werden aangemerkt.
VI. Conclusie
56. Gezien het bovenstaande geef ik het Hof in overweging als volgt te beslissen:
„1) De verplichting van de nationale rechter om een steunontvanger te gelasten onrechtmatigheidsrente te betalen, geldt ook als de onrechtmatige staatssteun werd toegekend voor het verlenen van diensten van algemeen economisch belang en de Commissie deze conform artikel 106, lid 2, VWEU naderhand op grond van de beoordeling van de algehele economische situatie van de publieke onderneming, inclusief de kapitalisering daarvan, verenigbaar met de interne markt heeft bevonden.
2) De verplichting van een nationale rechter om een steunontvanger te gelasten onrechtmatigheidsrente te betalen, geldt voor alle bedragen die door een definitief besluit van de Commissie als voordeel voor de steunontvanger in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU werden aangemerkt.”