Language of document :

Hogere voorziening ingesteld op 17 december 2021 door Infineon Technologies AG en Infineon Technologies Dresden GmbH & Co. KG tegen het arrest van het Gerecht (Derde kamer) van 6 oktober 2021 in de gevoegde zaken T-233/19 en T-234/19, Infineon Technologies Dresden GmbH & Co. KG en Infineon Technologies AG / Europese Commissie

(Zaak C-800/21 P)

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirantes: Infineon Technologies AG en Infineon Technologies Dresden GmbH & Co. KG (vertegenwoordigers: L. Assmann en M. Peiffer, Rechtsanwälte)

Andere partijen in de procedure: Europese Commissie, Bondsrepubliek Duitsland

Conclusies

het arrest van het Gerecht (Derde kamer) van 6 oktober 2021 in de gevoegde zaken T-233/19 en T-234/19 (EU:T:2021:647) in zijn geheel vernietigen;

het besluit van de Europese Commissie van 28 mei 2018 in de zaak „Steunmaatregel SA.34045 (2013/C) (ex 2012/NN) van Duitsland voor bandlastverbruikers volgens artikel 19 StromNEV” nietig verklaren;

subsidiair, de zaak terugverwijzen naar het Gerecht;

de Europese Commissie verwijzen in de kosten van beide instanties.

Middelen en voornaamste argumenten

De achtergrond van de onderhavige zaak wordt gevormd door een vrijstelling van de nettarieven, op grond waarvan rekwirantes in 2012 en 2013 voor de afname van elektriciteit uit het algemene net geen nettarieven hoefden te betalen aan hun netbeheerders (hierna: „vrijstelling van de nettarieven”).

Het Gerecht heeft in het bestreden arrest geoordeeld dat de vrijstelling van de nettarieven werd gefinancierd met staatsmiddelen en dat zij derhalve een steunmaatregel in de zin van artikel 107 VWEU vormt (punt 111 van het bestreden arrest). In dit verband heeft het Gerecht het begrip steun, zoals het in de rechtspraak van het Hof wordt uitgelegd, kennelijk onjuist opgevat.

De vrijstelling van de nettarieven werd gefinancierd met de heffing als bedoeld in artikel 19, lid 2, van de Duitse Stromnetzentgeltverordnung (StromNEV). Deze heffing is – anders dan het Gerecht in punt 97 van het bestreden arrest heeft geoordeeld – geen verplichte heffing in de zin van de rechtspraak van het Hof, die erop zou kunnen wijzen dat er sprake is van staatsmiddelen in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU.

Met het middel betwisten rekwirantes in eerste instantie de toepassing van het Europees recht en voeren zij aan dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste beoordeling van het nationaal recht op basis van de criteria van de Europese staatssteunregels (eerste middel). In werkelijkheid zijn de vrijstellingen van de nettarieven niet met staatsmiddelen in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU bekostigd.

Uit de rechtspraak van het Hof volgt dat slechts sprake kan zijn van staatsmiddelen in die zin indien een voldoende directe band met de staatsbegroting bestaat. In dit opzicht vertoont de litigieuze heffing als bedoeld in artikel 19, lid 2, StromNEV geen voldoende directe band met de Duitse staatsbegroting. De genoemde heffing is dus geen staatsmiddel, maar een particulier middel dat tussen netbeheerders en netgebruikers wordt betaald.

Voorts betogen rekwirantes ter ondersteuning van het middel dat het Gerecht de feiten onjuist heeft voorgesteld door de inhoud en de draagwijdte van het nationaal recht onjuist op te vatten (tweede middel).

____________