Language of document : ECLI:EU:T:2005:74

Arrêt du Tribunal

ARREST VAN HET GERECHT (Tweede kamer)
1 maart 2005 (1)

„Tijdelijk functionaris – Personeel van Europol – Niet-verlenging van arbeidsovereenkomst”

In zaak T-258/03,

Andreas Mausolf, voormalig functionaris van Europol, wonende te Leiden (Nederland), vertegenwoordigd door M. F. Baltussen, P. de Casparis en D. C. Coppens, advocaten,

verzoeker,

tegen

Europese Politiedienst (Europol), gevestigd te Den Haag (Nederland), vertegenwoordigd door D. Heimans en K. Hennessy-Massaro, alsook ter terechtzitting door N. Urban, als gemachtigden,

verweerder,

betreffende een beroep tot nietigverklaring van het besluit van Europol om verzoekers arbeidsovereenkomst niet te verlengen en een beroep tot vergoeding van de schade die door hem zou zijn geleden,

wijst

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Tweede kamer),



samengesteld als volgt: J. Pirrung, kamerpresident, A. W H. Meij en I. Pelikánová, rechters,

griffier: J. Plingers, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 7 december 2004,

het navolgende



Arrest




Feiten, rechtskader en procesverloop

1
Verzoeker is functionaris in vaste dienst bij de Duitse douane. Deze administratie heeft hem op 1 april 1994 tijdelijk ter beschikking gesteld van de eenheid „Drugs” van Europol (EDE), het orgaan dat de voorloper was van de Europese Politiedienst (hierna: „Europol” of „Dienst”), met de verzekering dat hij later in zijn oude functie bij de nationale administratie kon terugkeren. Na de oprichting van Europol is verzoeker op 1 juli 1999 door de Dienst voor de duur van vier jaar aangesteld als hoofdadministrateur in de eenheid „Financiële Criminaliteit”. Zijn aanstelling betrof een functie waarin krachtens artikel 6 van het statuut voor de personeelsleden van Europol (PB 1999, C 26, blz. 23; hierna: „personeelsstatuut”) zijn arbeidsovereenkomst voor twee jaar kon worden verlengd.

2
Artikel 6 van dit statuut bepaalt namelijk dat „[e]lke Europolfunctionaris […] aanvankelijk voor een vaste periode van één tot vier jaar in dienst [wordt] genomen” en dat naargelang de omstandigheden „de eerste arbeidsovereenkomst kan […] worden verlengd […] met een periode van ten hoogste twee jaar […of] vier jaar”.

3
Vooruitlopend op 1 juli 2003, de datum waarop de arbeidsovereenkomsten van ongeveer zeventig functionarissen van Europol, waaronder verzoeker, zouden aflopen, keurde Europol op 28 en 29 mei 2002 twee documenten goed betreffende de verlenging van de arbeidsovereenkomsten. Die documenten, die bedoeld waren om de transparantie van de verlengingen te garanderen, zijn op 3 september 2002 openbaar gemaakt en toegezonden aan alle functionarissen wier overeenkomst op 1 juli 2003 afliep.

4
Het eerste document, met de titel Renewal of Contracts – Principles and Policy (Verlenging van arbeidsovereenkomsten – Beginselen en beleid; hierna: „beginselen betreffende verlenging”), beklemtoont bij wijze van conclusie, dat de uitkomst van de verlengingsprocedure voor de betrokken functionarissen transparant dient te zijn. Met betrekking tot functies als die van verzoeker, wordt in dat document gesteld dat een groot deel van de arbeidsovereenkomsten die op 1 juli 2003 aflopen, gelet op het belang van de dienst, met één of twee jaar zullen worden verlengd.

5
Het tweede document, met de titel Procedure to prepare the Director’s decision on prolongation of contracts (procedure ter voorbereiding van het besluit van de directeur tot verlenging van arbeidsovereenkomsten; hierna: „stappenplan”), voorziet in een procedure in drie stappen. In de eerste stap wordt nagegaan of de betrokken functionaris zijn contract verlengd wenst te zien. Voor functionarissen aan wie verlof is verleend door een nationale autoriteit, wordt in een tweede stap om de mening van deze autoriteit over een eventuele verlenging van de overeenkomst gevraagd. In de derde stap wordt onderzocht of Europol belang heeft bij een dergelijke verlenging.

6
Bij brief van 16 juli 2002 verzocht de directeur van Europol – die krachtens artikel 30, lid 2, van de Europol-Overeenkomst (PB 1995, C 316, blz. 2) de hiërarchisch meerdere van de functionarissen van Europol is – verzoeker, onder verwijzing naar de bovenvermelde beginselen betreffende verlenging, om bij zijn bevoegde nationale instantie inlichtingen in te winnen over een eventuele verlenging van zijn arbeidsovereenkomst en om mee te delen of hij zelf die verlenging wenste.

7
Bij e-mail van 19 augustus 2002 antwoordde verzoeker dat hij belangstelling had voor een verlenging van zijn arbeidsovereenkomst voor twee jaar, tot 30 juni 2005. Hij verwees in dat verband naar de beroepservaring die hij in zijn functie had opgedaan, het feit dat hij de enige uit Duitsland afkomstige douanerechercheur was, de uitdrukkelijke wens van het Duitse Ministerie van Financiën dat zijn arbeidsovereenkomst zou worden verlengd (een brief van het Ministerie van 15 augustus 2002 van die strekking was bijgevoegd), het feit dat hij voorzitter was van het personeelscomité van Europol en zijn gezinsomstandigheden.

8
Bij brief van 30 september 2002 deelde de directeur van Europol verzoeker mee dat zijn arbeidsovereenkomst niet zou worden verlengd.

9
Bij brief van 18 december 2002 diende verzoeker krachtens artikel 92, lid 2, eerste alinea, van het personeelsstatuut een klacht in, waarin hij laakte dat de brief van 30 september niet was gemotiveerd, en waarin hij herinnerde aan de bijzondere omstandigheden die hij reeds had vermeld in zijn verzoek van 19 augustus. In de klacht ging hij ook dieper in op de redenen die verband hielden met zijn gezinssituatie en beriep hij zich op zijn lovende beoordelingsrapporten. Ten slotte beriep hij zich op het gelijkheidsbeginsel en stelde hij dat de arbeidsovereenkomsten van slechts zes of zeven functionarissen van een groep van 78 niet waren verlengd.

10
Bij besluit van 14 april 2003, genomen krachtens artikel 92, lid 2, tweede alinea, van het personeelsstatuut, kwam de directeur van Europol ten dele tegemoet aan de klacht en verlengde hij verzoekers arbeidsovereenkomst tot 31 oktober 2003, zodat hij als voorzitter van het personeelscomité van Europol in dienst kon blijven tot aan de verkiezing van een nieuw personeelscomité.

11
Bij dat besluit werd evenwel geweigerd de overeenkomst ook na 31 oktober 2003 te verlengen, op grond dat Europol krachtens de beginselen betreffende verlenging en het stappenplan, beide hiervoor genoemd, het beginsel van personeelsrotatie moest toepassen, welk beginsel bijzonder relevant is voor functionarissen die zoals verzoeker werken op het gebied van het voorkomen en bestrijden van strafbare feiten. Deze functionarissen moeten voortdurend over actuele kennis en ervaring beschikken, zoals die wordt opgedaan in beroepsactiviteiten bij een nationale overheidsinstantie. De behoefte van Europol aan verzoekers diensten was dan ook minder groot dan in andere vergelijkbare gevallen.

12
In die omstandigheden heeft verzoeker bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 11 juli 2003, het onderhavige beroep ingesteld.

13
Op rapport van de rechter-rapporteur heeft het Gerecht (Tweede kamer) besloten tot de mondelinge behandeling over te gaan en partijen een aantal vragen te stellen, die binnen de gestelde termijn zijn beantwoord.

14
Partijen zijn ter terechtzitting van 7 december 2004 in hun pleidooien en antwoorden op de door het Gerecht gestelde vragen gehoord. Tijdens de terechtzitting heeft Europol afgezien van het middel van niet-ontvankelijkheid, dat hij aanvankelijk tegen het beroep had opgeworpen. Hiervan is akte genomen in het proces-verbaal van de terechtzitting.


Conclusies van partijen

15
Verzoeker concludeert dat het het Gerecht behage:

Europol ingevolge artikel 65 van het Reglement voor de procesvoering te bevelen een overzicht te verstrekken van de redenen die ten grondslag liggen aan alle verlengingen van arbeidsovereenkomsten per 1 juli 2003;

de (gedeeltelijke) afwijzing van de klacht tegen het besluit van 30 september 2002 en dat besluit zelf nietig te verklaren;

Europol te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding, waaronder in ieder geval begrepen de kosten van het geding.

16
Europol concludeert dat het het Gerecht behage:

het verzoek om maatregelen van instructie af te wijzen;

het beroep te verwerpen;

kosten rechtens.


In rechte

17
Tot staving van zijn vordering tot nietigverklaring voert verzoeker vijf middelen aan: schending van de motiveringsplicht, een beoordelingsfout, schending van de zorgplicht, schending van het gelijkheidsbeginsel en misbruik van bevoegdheid.

Het middel inzake schending van de motiveringsplicht

Argumenten van partijen

18
Verzoeker betoogt dat de brief van 30 september 2002 geen enkele motivering bevat en dat de brief van 14 april 2003 slechts een standaardmotivering bevat die geen rekening houdt met zijn specifieke situatie. De twee brieven zijn dan ook niet in overeenstemming met het stappenplan, volgens hetwelk de uitkomst van het besluitvormingsproces over de verlenging van de arbeidsovereenkomsten transparant dient te zijn voor de betrokken personeelsleden.

19
Voorzover Europol met een beroep op het arrest van het Gerecht van 6 februari 2003, Pyres/Commissie (T-7/01, JurAmbt blz. I-A-37 en II-239), stelt dat de niet-verlenging van verzoekers arbeidsovereenkomst niet behoefde te worden gemotiveerd, beklemtoont verzoeker dat de omstandigheden die aan dat arrest ten grondslag lagen, in zoverre van de onderhavige zaak verschillen, dat Europol specifiek beleid heeft ontwikkeld met het oog op de verlenging van de arbeidsovereenkomsten. Doel van dit beleid is dat de verlenging op een voor de betrokkenen transparante en begrijpelijke wijze plaatsvindt. De functionarissen moeten dus kunnen nagaan of het beleid op juiste wijze is toegepast.

20
Europol brengt daartegen in dat met betrekking tot de verlenging van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, zoals de onderhavige overeenkomst, geen enkele motivering noodzakelijk is. Dit blijkt uit de tekst zelf van de overeenkomst, waarin wordt bepaald dat de duur ervan beperkt is, en uit artikel 94, punt 1, sub a, van het personeelsstatuut, dat bepaalt dat bij een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd de dienst van een functionaris eindigt „op het tijdstip, in de arbeidsovereenkomst bepaald”. De duur van de arbeidsverhouding die met een dergelijke functionaris tot stand is gebracht, wordt dus uitsluitend en afdoende geregeld door de bewoordingen van de betrokken overeenkomst. Bovendien bestaat er geen enkele verplichting om tijdelijke overeenkomsten te verlengen, zelfs wanneer aan alle voor de verlenging noodzakelijke voorwaarden is voldaan. In dit verband verwijst Europol naar het arrest Pyres/Commissie, reeds aangehaald, waarvan de redenering volgens verweerder eveneens het onderhavige geval dekt.

Beoordeling door het Gerecht

21
In het arrest Pyres/Commissie, reeds aangehaald (punten 38‑40), heeft het Gerecht inderdaad geoordeeld dat de administratie haar beslissing om een voor bepaalde tijd gesloten arbeidsovereenkomst op de einddatum niet te verlengen, niet behoeft te motiveren. Het Gerecht heeft als grond voor zijn beslissing aangevoerd dat tijdelijke functionarissen, anders dan ambtenaren wier betrekking vast is, onder een bijzondere regeling vallen waarvan hun arbeidsovereenkomst de basis vormt, zodat de duur van een overeenkomst van een voor een bepaalde tijd aangeworven functionaris in wezen uitsluitend wordt geregeld door de voorwaarden die daarin zijn vastgelegd.

22
Deze rechtspraak houdt er rekening mee dat elke partij bij de overeenkomst in de regel reeds bij de aanvang van de contractuele relatie ervan moet uitgaan dat de andere partij bij afloop van de overeenkomst gebruik zal maken van haar recht om zich op de oorspronkelijk overeengekomen voorwaarden te beroepen, in dier voege dat de overeenkomst op de voorziene datum zal eindigen. Wanneer er geen recht op verlenging van een overeenkomst voor bepaalde tijd bestaat, lijkt het dus normaliter niet nodig dat de partij die de overeenkomst verlengd wenst te zien, kan nagaan om welke redenen de andere partij heeft vastgehouden aan de oorspronkelijk vastgestelde einddatum.

23
In casu heeft Europol daarentegen niet enkel artikel 94, lid 1, sub a, van het personeelsstatuut toegepast, volgens hetwelk de dienst van een functionaris met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd eindigt op de oorspronkelijk in de overeenkomst vastgestelde datum. De Dienst heeft in mei 2002 − vooruitlopend op 1 juli 2003, de datum waarop de arbeidsovereenkomsten van ongeveer zeventig functionarissen zouden aflopen − een bijzondere regeling uitgewerkt om de transparantie van de procedure voor de verlenging van de overeenkomsten te garanderen. Deze bijzondere regeling is openbaar gemaakt en individueel meegedeeld aan alle betrokken functionarissen.

24
Onder deze regeling werden de betrokken tijdelijke overeenkomsten in twee categorieën verdeeld: de overeenkomsten betreffende functies op het gebied van de administratieve ondersteuning (uitvoerende functies) zouden merendeels volgens de door de regeling bepaalde criteria worden verlengd, terwijl slechts een „aanzienlijk deel” van de overeenkomsten betreffende functies op het gebied van het voorkomen en bestrijden van strafbare feiten (leidinggevende functies), zoals die van verzoeker, volgens dezelfde criteria zou worden verlengd (zie punten 3 en 4 hierboven).

25
Door de invoering van deze bijzondere regeling heeft Europol gepreciseerd welke criteria hij bij de uitoefening van zijn beoordelingsbevoegdheid inzake de verlenging of niet-verlenging van de betrokken overeenkomsten voornemens was toe te passen. Hieruit vloeit een zelfbeperking van deze bevoegdheid voort (arrest Gerecht van 30 april 1998, Vlaams Gewest/Commissie, T-214/95, Jurispr. blz. II‑717, punt 89), aangezien Europol zich diende te houden aan de door hemzelf vastgestelde richtsnoeren (zie, in deze zin, arrest Gerecht van 12 december 1996, AIUFFASS en AKT/Commissie, T-380/94, Jurispr. blz. 2169, punt 57).

26
Hoewel deze maatregel de betrokken functionarissen dus geen recht op verlenging van hun overeenkomst heeft toegekend, heeft hij niettemin de oorspronkelijke algemene regeling, die werd gekenmerkt door het onzekere karakter van de overeenkomsten voor bepaalde tijd, omgezet in een regeling die wordt gekenmerkt door het beginsel dat een aanzienlijk deel van de arbeidsovereenkomsten op het gebied van voorkoming en bestrijding van strafbare feiten wordt verlengd.

27
De betrokken functionarissen hadden dan ook recht op een zorgvuldig en objectief onderzoek door Europol, of elke individuele overeenkomst voldeed aan de gestelde voorwaarden, op grond waarvan deze tot de categorie behoorde waarvan een aanzienlijk deel zou worden verlengd. Bij weigering van de verlenging van hun overeenkomst hadden deze functionarissen dus een gerechtvaardigd belang bij een motivering waaruit zij konden opmaken dat een zorgvuldig en objectief onderzoek had plaatsgevonden.

28
In de specifieke omstandigheden van het onderhavige geval, waarin Europol de voornoemde interne regeling heeft ingevoerd om de transparantie van de verlenging van de overeenkomsten te garanderen, kan de rechtspraak die door de Dienst is aangevoerd om zijn motiveringsplicht uit te sluiten, geen toepassing vinden. Overigens is ook in het arrest Pyres/Commissie, reeds aangehaald (punt 40), de vrijstelling van de motiveringsplicht afhankelijk gesteld van de voorwaarde dat eventuele door de betrokken instelling vastgestelde interne bepalingen worden nageleefd.

29
Bijgevolg gold voor Europol het motiveringsvereiste van artikel 22, lid 2, en artikel 92, lid 2, tweede alinea, van het personeelsstatuut, toen hij besloot om verzoekers arbeidsovereenkomst niet voor twee jaar te verlengen.

30
Vervolgens dient te worden nagegaan of de door verzoeker bestreden besluiten toereikend zijn gemotiveerd.

31
Volgens vaste rechtspraak heeft de verplichting tot motivering van een bezwarend besluit tot doel om, enerzijds, de betrokkene voldoende gegevens te verschaffen om te beoordelen of het besluit gegrond is en of het opportuun is beroep in rechte in te stellen om de rechtmatigheid ervan te betwisten en om, anderzijds, de rechter in staat te stellen zijn toezicht uit te oefenen (arresten Hof van 29 april 2004, IPK-München/Commissie, C-199/01 P en C-200/01 P, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 66, en 23 september 2004, Hectors/Parlement, C-150/03 P, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 39, en de aldaar aangehaalde rechtspraak).

32
Hieruit volgt dat de motivering de redenering van de administratie duidelijk en ondubbelzinnig moet doen uitkomen (arrest Hof van 7 april 1992, Compagnia italiana alcool/Commissie, C-358/90, Jurispr. blz. I-2457, punt 40), en dat de omvang ervan moet worden beoordeeld op basis van de concrete omstandigheden van het betrokken geval (arrest Hectors/Parlement, reeds aangehaald, punt 40, en arrest Hof van 13 december 1989, Prelle/Commissie, 169/88, Jurispr. blz. 4335, punt 9).

33
De administratie is dus verplicht om met inachtneming van deze omstandigheden de betrokkene informatie te verstrekken die specifiek betrekking heeft op zijn geval, en kan niet volstaan met algemene overwegingen of een motivering door eenvoudige verwijzing naar de regelmatigheid van de gevolgde procedure (zie, in deze zin, arrest Hectors/Parlement, reeds aangehaald, punten 46, 47 en 49). In elk geval voldoen loutere standaardclausules en abstracte verklaringen zonder direct verband met de bijzonderheden van de zaak niet aan de motiveringsvereisten (conclusie van advocaat-generaal Ruiz-Jarabo Colomer bij arrest Hectors/Parlement, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 41, en de aldaar aangehaalde rechtspraak).

34
Aan deze beginselen dient de motivering van de besluiten van Europol waarbij verzoekers arbeidsovereenkomst niet werd verlengd, te worden getoetst.

35
Aangaande het besluit van 30 september 2002 is het belangrijk om vast te stellen dat Europol tegenover verzoeker slechts heeft verklaard dat de afwijzing van zijn verzoek om verlenging van zijn overeenkomst was voorafgegaan door een diepgaand onderzoek, en dat deze afwijzing in overeenstemming was met de beginselen betreffende verlenging en het stappenplan, beide hiervoor genoemd. Een dergelijke abstracte formulering, in combinatie met een loutere standaardfrase, kan echter vanzelfsprekend niet worden geacht aan de motiveringsvereisten te voldoen.

36
Dit gebrek aan motivering zou nochtans kunnen worden geregulariseerd door de motivering in het besluit van 14 april 2003 (zie punten 10 en 11 hierboven), waarbij de tegen het besluit van 30 september 2002 ingediende klacht wordt verworpen, aangezien de motivering van het eerste besluit wordt geacht samen te vallen met die van het tweede besluit (zie, in deze zin, arrest Gerecht van 12 mei 1998, Wenk/Commissie, T-159/96, JurAmbt blz. I-A-193 en II-593, punt 114).

37
Bij het onderzoek of het besluit van 14 april 2003 het gebrek aan motivering naar behoren heeft geregulariseerd, moet voor ogen worden gehouden dat in het besluit van 14 april 2003 in wezen wordt opgemerkt dat het beginsel van personeelsrotatie bijzonder relevant is voor functionarissen die, zoals verzoeker, werken op het gebied van het voorkomen en bestrijden van strafbare feiten, aangezien deze functionarissen voortdurend over actuele kennis en ervaring moeten beschikken, zoals die wordt opgedaan in beroepsactiviteiten bij een nationale overheidsinstantie.

38
Er dient te worden vastgesteld dat deze motivering strookt met de beginselen betreffende verlenging en het stappenplan, beide eerder vermeld, voorzover de door Europol ingevoerde bijzondere regeling om de transparantie van de procedure betreffende de verlenging van de overeenkomsten te garanderen daadwerkelijk het belang van een rotatie voor de functies inzake het voorkomen en bestrijden van strafbare feiten onderstreept, en dit juist om te verzekeren dat de kennis en ervaring van op dit gebied werkzame Europolfunctionarissen steeds actueel blijft (punt 2, derde en vierde alinea, en punt 2 B van de beginselen betreffende verlenging).

39
Hieraan moet worden toegevoegd dat het verzoeker kennelijk niet onbekend was dat hij één van de eerste functionarissen was die bij EDE (zie punt 1 hierboven) in dienst was getreden, en dat hij op 31 oktober 2003, de datum waarop zijn arbeidsovereenkomst afliep, al meer dan negen en een half jaar bij Europol en diens voorloper in dienst was geweest. Verzoeker kon dus uit het besluit van 14 april 2003 en de beginselen betreffende verlenging opmaken dat vanuit het standpunt van Europol het belang van de dienst vereiste dat met betrekking tot zijn functie een rotatie plaats vond.

40
In deze omstandigheden moet worden vastgesteld dat de bestreden besluiten voldoende zijn toegelicht.

41
Bijgevolg kan het middel betreffende een schending van de motiveringsplicht niet worden aanvaard.

De middelen betreffende een kennelijke beoordelingsfout en een schending van de zorgplicht

Argumenten van de partijen

42
Verzoeker, die erkent dat Europol een zekere discretionaire marge heeft bij de beoordeling van de verschillende aspecten van de beginselen betreffende verlenging en het stappenplan, stelt dat Europol in zijn geval kennelijk de grenzen van een redelijke beleidstoepassing inzake de verlenging van overeenkomsten heeft overschreden. Gezien zijn goede functioneren, het grote belang dat hij heeft bij continuering van zijn aanstelling en het bijzondere belang van Duitsland bij voortzetting van zijn bezigheden bij Europol, is het voor verzoeker volstrekt onbegrijpelijk, waarom zijn arbeidsovereenkomst niet is verlengd.

43
Hij voegt hieraan toe dat de beginselen betreffende verlenging onder meer vereisen dat het persoonlijke belang van functionarissen wier overeenkomst afloopt, en met name de sociale gevolgen van de niet-verlenging van deze overeenkomsten in aanmerking worden genomen. Dit uitvloeisel van de zorgplicht is in casu geschonden.

44
Onder verwijzing naar het arrest Pyres/Commissie, reeds aangehaald (punten 50 en 51), beklemtoont Europol dat de administratie in gevallen als het onderhavige over een zeer ruime discretionaire bevoegdheid beschikt. Verzoeker heeft niet de minste aanwijzing gegeven dat Europol de grenzen van zijn discretionaire bevoegdheid heeft overschreden. Uit de beginselen betreffende verlenging blijkt integendeel, dat Europol zich bewust is geweest van de belangen die ter zake moeten worden meegewogen, en alle relevante factoren in overweging heeft genomen.

Beoordeling door het Gerecht

45
Volgens vaste rechtspraak beschikt de bevoegde autoriteit bij de opzegging van een overeenkomst van tijdelijk functionaris voor onbepaalde tijd, in overeenstemming met artikel 47, lid 2, van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen (hierna: „RAP”) en met inachtneming van de in de overeenkomst voorziene opzegtermijn, over een ruime beoordelingsmarge en kan de rechter enkel toetsen of er geen sprake is van een kennelijke fout of misbruik van bevoegdheid (arrest Hof van 26 februari 1981, De Briey/Commissie, 25/80, Jurispr. blz. 637, punt 7; arresten Gerecht van 28 januari 1992, Speybrouck/Parlement, T-45/90, JurAmbt blz. II-33, punten 97 en 98; 17 maart 1994, Hoyer/Commissie, T-51/91, JurAmbt blz. I-A-103 en II‑341, punt 27, en 14 juli 1997, B/Parlement, T-123/95, JurAmbt blz. I-A-245 en II-697, punt 70).

46
Bovendien heeft het Gerecht geoordeeld dat indien artikel 47, lid 1, sub b, van de RAP aan de betrokken instelling de mogelijkheid verleent om een overeenkomst van tijdelijk functionaris van onbepaalde tijd vóór de afloop ervan op te zeggen, wanneer deze overeenkomst uitdrukkelijk een opzeggingsclausule bevat, de hierboven bedoelde rechtspraak mutatis mutandis van toepassing is (arrest van 12 december 2000, Dejaiffe/BHIM, T-223/99, JurAmbt blz. I-A-277 en II-1267, punt 51).

47
Bijgevolg dient deze rechtspraak a fortiori als van toepassing te worden beschouwd wanneer het niet gaat om een opzegging voordat de geldigheidsduur is verstreken, maar om de niet-verlenging van een overeenkomst van tijdelijk functionaris voor onbepaalde tijd, zoals in het onderhavige geval. Bijgevolg moet het Gerecht in casu enkel toetsen of er geen sprake is van een kennelijke fout of misbruik van bevoegdheid door Europol bij de toepassing van de bijzondere regeling die hij zichzelf heeft opgelegd (zie punt 25 hierboven).

48
Bovendien staat vast dat de bevoegde autoriteit over een ruime beoordelingsmarge beschikt bij de evaluatie van het belang van de dienst, en dat de gemeenschapsrechter bijgevolg enkel kan toetsen of de betrokken autoriteit redelijk heeft gehandeld en zijn beoordelingsbevoegdheid niet op kennelijk foutieve wijze heeft aangewend (arrest Gerecht van 11 februari 1999, Carrasco Benítez/EMEA, JurAmbt blz. I-A-29 en II‑127, punt 55, en arrest Dejaiffe/BHIM, reeds aangehaald, punt 53).

49
Aangaande de beoordeling van het belang van de dienst is het ten slotte vaste rechtspraak, dat de bevoegde autoriteit bij zijn beslissing over de situatie van een ambtenaar alle factoren in aanmerking dient te nemen die zijn besluit kunnen beïnvloeden, in het bijzonder het belang van de betrokken ambtenaar. Dit vloeit namelijk voort uit de zorgplicht van de administratie die, hoewel niet in de toepasselijke teksten vermeld, het te respecteren evenwicht tussen de wederzijdse rechten en verplichtingen in de betrekkingen tussen het openbaar gezag en zijn ambtenaren weergeeft (zie, in deze zin, arrest Hof van 29 juni 1994, Klinke/Hof van Justitie, C-298/93 P, Jurispr. blz. I-3009, punt 38; en arrest Gerecht van 18 april 1996, Kyrpitsis/CES, T-13/95, JurAmbt blz. I-A-167 en II-503, punt 52, en arrest Dejaiffe/BHIM, reeds aangehaald, punt 53).

50
In het onderhavige geval is om te beginnen de weigering om de betrokken overeenkomst na 31 oktober 2003 te verlengen, op algemene wijze gemotiveerd door de noodzaak om het beginsel van rotatie toe te passen voor de categorie van functies zoals die van verzoeker: functies op het gebied van het voorkomen en bestrijden van strafbare feiten. Deze rotatie was volgens Europol vereist om te verzekeren dat de kennis en ervaring van op dit gebied werkzame Europolfunctionarissen steeds actueel blijft, aangezien zij voortdurend over actuele kennis en ervaring moeten beschikken, zoals die wordt opgedaan in beroepsactiviteiten bij een nationale overheidsinstantie (zie punten 11 en 38 hierboven).

51
Het aldus samengevatte beginsel van rotatie is nader uitgewerkt in de interne regeling die de transparantie van de verlenging van de overeenkomsten dient te garanderen. Verzoeker heeft echter noch de wettigheid, noch het adequate karakter van deze interne regeling in twijfel getrokken.

52
Verder is de weigering om de betrokken overeenkomst te verlengen in het bijzonder gemotiveerd met het feit dat verzoeker één van de eerste functionarissen van de EDE was geweest en dat hij op de einddatum van zijn overeenkomst al meer dan negen en een half jaar in dienst van Europol en zijn voorganger was geweest (zie punten 11 en 39 hierboven). Verzoeker heeft deze feitelijke vaststellingen niet betwist.

53
In deze omstandigheden dient, gelet op de ruime beoordelingsbevoegdheid van Europol inzake de verlenging van overeenkomsten van tijdelijke functionarissen, ervan te worden uitgegaan dat de Dienst geen kennelijke beoordelingsfouten heeft begaan door zich op het standpunt te stellen dat de verlenging van verzoekers arbeidsovereenkomst niet in het specifieke dienstbelang van Europol was, doch dat hij naar zijn nationale administratie diende terug te keren. Europol mocht bij de afweging van de betrokken belangen met name aan de hierboven vermelde overwegingen inzake het belang van de dienst meer gewicht toekennen dan aan de wens van verzoeker om zijn overeenkomst verlengd te zien, de ondersteuning van deze wens door de Duitse minister van Financiën en zijn lovende beoordelingsrapporten.

54
Aldus heeft Europol, zonder in strijd met zijn zorgplicht te handelen, voldoende rekening gehouden met de belangen van verzoeker. Hoewel verzoeker geen enkel recht had op een dergelijk voordeel, heeft de Dienst namelijk enerzijds besloten om zijn overeenkomst te verlengen voor een periode van vier maanden, zodat hij zijn vakbondsfuncties kon blijven uitoefenen tot de verkiezing van een nieuw personeelscomité. Anderzijds werd verzoeker negen maanden vóór 1 juli 2003 – een periode die vervolgens met vier maanden is verlengd – op de hoogte gesteld van het feit dat zijn arbeidsovereenkomst niet zou worden verlengd, zodat hij over voldoende tijd beschikte om een andere functie te zoeken. Overigens had verzoeker in ieder geval de garantie dat hij als Duits ambtenaar naar een functie binnen de nationale administratie van zijn land van oorsprong kon terugkeren.

55
Hieruit volgt dat de middelen betreffende een kennelijke beoordelingsfout en een schending van de zorgplicht moeten worden verworpen.

Het middel betreffende een schending van het beginsel van gelijke behandeling

Argumenten van partijen

56
Verzoeker verwijt Europol dat het in zijn geval is afgeweken van de praktijk om de arbeidsovereenkomsten van zijn functionarissen te verlengen, zonder dat dit verschil in behandeling wordt gerechtvaardigd. Bij gebreke van gegevens die rechtvaardigen waarom hij als een van de weinige functionarissen geen verlenging van zijn arbeidsovereenkomst heeft gekregen, meent verzoeker dan ook dat hij is gediscrimineerd.

57
Europol brengt hiertegen in dat alle personen die in aanmerking kwamen voor een verlenging van hun arbeidsovereenkomst, gelijk zijn behandeld in overeenstemming met het vaste beleid. Hoe dan ook heeft verzoeker geen enkel bewijs aangedragen voor de door hem gestelde discriminatie.

Beoordeling door het Gerecht

58
Volgens het non-discriminatiebeginsel mogen vergelijkbare situaties niet verschillend, en verschillende situaties niet gelijk worden behandeld, tenzij een dergelijke behandeling objectief gerechtvaardigd is (arrest Gerecht van 27 juni 2001, Leroy e.a./Raad, T-164/99, T-37/00 en T-38/00, JurAmbt blz. I-A-135 en II‑617, punt 92, en de aldaar aangehaalde rechtspraak).

59
In het onderhavige geval heeft verzoeker niet verklaard dat de contractuele relatie met Europol van één of meer van zijn collega’s die zich in een vergelijkbare situatie bevonden, is verlengd. Integendeel, de Dienst heeft, zonder door verzoeker te zijn weersproken, gesteld dat de functionaris van de Nederlandse douane die in dezelfde eenheid als verzoeker werkzaam was en wiens arbeidsovereenkomst eveneens op 1 juli 2003 afliep, evenmin een verlenging van zijn overeenkomst is aangeboden.

60
Hieruit volgt dat het middel betreffende een schending van het non-discriminatiebeginsel dient te worden verworpen.

Het middel betreffende misbruik van bevoegdheid

Argumenten van de partijen

61
Verzoeker herinnert eraan dat hij voorzitter was van het personeelscomité van Europol en lid van de vakorganisatie die de belangen van dit personeel verdedigt, en dat Europol zijn arbeidsovereenkomst maar voor vier maanden heeft verlengd, hoewel hij aan alle eisen voor verlenging voldeed, en stelt dat hij zich niet aan de indruk kan onttrekken dat zijn betrokkenheid bij werknemersaangelegenheden en medezeggenschap er de echte oorzaak van is dat zijn arbeidsovereenkomst niet met de gebruikelijke termijn van één of twee jaar is verlengd. Volgens verzoeker moeten functionarissen die deel uitmaken van een medezeggenschapsorgaan, dan wel anderszins betrokken zijn bij de behartiging van de belangen van individuele werknemers, extra bescherming genieten tegen de niet-verlenging van hun arbeidsovereenkomst.

62
Deze bescherming moet volgens verzoeker inhouden dat de werkgever aannemelijk dient te maken dat er geen verband bestaat tussen de niet-verlenging van de arbeidsovereenkomst en de vakbondsactiviteiten van de betrokken functionaris. Daarom had in casu Europol argumenten moeten aandragen waaruit blijkt dat verzoekers vakbondsactiviteit geen rol heeft gespeeld bij het besluit om zijn arbeidsovereenkomst maar voor vier maanden te verlengen.

63
Europol antwoordt dat verzoeker geen enkel bewijs van een misbruik van bevoegdheid heeft aangedragen. Met name heeft hij niet aangetoond dat zijn functie als voorzitter van het personeelscomité een rol heeft gespeeld bij de niet-verlenging van zijn arbeidsovereenkomst.

Beoordeling door het Gerecht

64
Volgens vaste rechtspraak heeft het begrip misbruik van bevoegdheid een bepaalde draagwijdte die verwijst naar het gebruik van bevoegdheden door een administratieve instantie met een ander doel dan dat waarvoor deze haar zijn gegeven. Een besluit is slechts nietig wegens misbruik van bevoegdheid, indien het op basis van objectieve, ter zake dienende en eensluidende aanwijzingen lijkt te zijn genomen om andere dan de aangevoerde doelstellingen te bereiken (arresten Gerecht van 11 juni 1996, Anacoreta Correia/Commissie, T-118/95, JurAmbt blz. I-A-283 en II-835, punt 25; 6 juli 1999, Séché/Commissie, T-112/96 en T-115/96, JurAmbt blz. I-A-115 en II-623, punt 139, en 16 januari 2001, Chamier en O’Hannrachain/Parlement, T-97/99 en T-99/99, JurAmbt blz. I-A-1 en II-1, punt 104).

65
In casu heeft verzoeker tijdens de schriftelijke procedure slechts gesproken van zijn „indruk” dat hij het slachtoffer was geweest van misbruik van bevoegdheid wegens zijn vakbondsactiviteiten. Aangezien Europol echter de verlenging van verzoekers overeenkomst mocht weigeren zonder een beoordelingsfout te begaan, volstaat dit loutere gevoel van verzoeker duidelijk niet om een misbruik van bevoegdheid door Europol aan te tonen.

66
Ter terechtzitting heeft verzoeker verklaard dat de functionaris die hem in zijn functie bij Europol is opgevolgd, evenals hijzelf reeds voor de EDE had gewerkt. Hij heeft hieruit opgemaakt dat het door Europol aangevoerde motief voor de niet-verlenging van zijn overeenkomst (zie punten 11 en 39 hierboven) slechts als een voorwendsel moest worden beschouwd.

67
Verzoeker heeft evenwel niet gepreciseerd, in welke feitelijke situatie zijn opvolger verkeerde. Met name heeft hij niet verklaard of deze persoon, evenals hijzelf, al meer dan negen jaar onafgebroken voor de EDE en Europol had gewerkt, of dat hij na zijn werkzaamheden bij de EDE tijdelijk naar zijn nationale administratie was teruggekeerd.

68
Verzoeker heeft ter terechtzitting ook nog verwezen naar zijn beoordelingsrapport over de periode van 1 juli 2001 tot en met 31 mei 2002 (bijlage 12 bij het verzoekschrift) en met name naar de opmerkingen van de eerste en de tweede beoordelaar inzake zijn vakbondsactiviteiten.

69
Deze opmerkingen, die op geen enkele wijze van invloed zijn op de steeds lovende beoordelingen van de competentie en de efficiëntie van verzoeker alsook zijn gedrag in de dienst, maken enkel gewag van een rendement dat onvermijdelijk lager is bij een medewerker die gebruikmaakt van zijn recht om vakbondsactiviteiten uit te oefenen, waarbij wel de vraag wordt gesteld van een eventuele compensatie voor deze afwezigheid door de terbeschikkingstelling van extra personeel. Deze opmerkingen kunnen dus op zich niet als een aanwijzing worden beschouwd dat verzoekers inzet voor de vakbond de werkelijke oorzaak van zijn ontslag door Europol was.

70
Overigens hebben niet de beide beoordelaars die deze opmerkingen hebben geformuleerd, de bestreden besluiten genomen en waren zij hiertoe ook evenmin bevoegd. Krachtens de artikelen 29 en 30, lid 2, van de Europol-Overeenkomst is enkel de directeur van Europol verantwoordelijk voor met name de uitvoering van de aan de Dienst opgedragen taken en het personeelsbeheer, als hiërarchisch meerdere van zijn functionarissen. Het is echter deze directeur die daadwerkelijk de bestreden besluiten heeft genomen.

71
Ten slotte mag niet uit het oog worden verloren dat aan verzoeker juist wegens zijn vakbondsactiviteiten een verlenging van zijn overeenkomst is aangeboden, opdat hij zijn mandaat als voorzitter van het personeelscomité kon afmaken en om het personeelscomité een soepele overgang naar zijn nieuwe samenstelling te garanderen. Een dergelijke houding van Europol duidt allesbehalve op een misprijzen voor de vakbeweging binnen de Dienst.

72
Hieruit volgt dat verzoeker er niet in is geslaagd om objectieve, ter zake dienende en eensluidende aanwijzingen te leveren die kunnen aantonen dat Europol met een ander doel dan het behartigen van het belang van de dienst heeft geweigerd om verzoekers overeenkomst te verlengen.

73
Bijgevolg kan het middel betreffende misbruik van bevoegdheid niet worden aanvaard.

74
Aangezien geen enkel van de door verzoeker tot staving van zijn vordering tot nietigverklaring aangevoerde middelen is aanvaard, dient deze vordering te worden verworpen, zonder dat zijn vordering behoeft te worden toegewezen dat Europol wordt gelast om te verklaren welke redenen ten grondslag liggen aan alle verlengingen van arbeidsovereenkomsten per 1 juli 2003. Aangaande dit laatste punt volstaat de vaststelling dat, naast de problemen van vertrouwelijkheid die een dergelijke maatregel met zich zou brengen, de gevraagde motiveringen geen enkele nuttige toelichting zouden verschaffen, aangezien iedere individuele verlenging van een overeenkomst moet worden beoordeeld op basis van de criteria die zijn vastgesteld in de beginselen betreffende verlenging en het stappenplan, beide hiervoor vermeld, en de besluiten waarbij de verlenging van verzoekers overeenkomst wordt geweigerd, voldoende zijn gemotiveerd.

75
Aangaande de vordering tot schadevergoeding volstaat enerzijds de vaststelling dat geen enkel specifiek middel tot staving van deze vordering is aangevoerd. Anderzijds moet er in ieder geval op worden gewezen dat een vordering tot schadevergoeding moet worden verworpen wanneer zij nauw verband houdt met een vordering tot nietigverklaring die zelf als niet gegrond is verworpen (arrest Pyres/Commissie, reeds aangehaald, punt 95, en de aldaar aangehaalde rechtspraak). In het onderhavige geval bestaat er een dergelijk verband. Daar het onderzoek van de tot staving van de vordering tot nietigverklaring aangevoerde middelen geen enkele fout heeft aangetoond waarvoor Europol aansprakelijk kan worden gesteld, dient de vordering tot schadevergoeding eveneens te worden verworpen.

76
Gelet op een en ander, dient dit beroep in zijn geheel te worden verworpen.


Kosten

77
Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, indien dit is gevorderd. Ingevolge artikel 88 van dit Reglement blijven evenwel in gedingen tussen de Gemeenschappen en hun personeelsleden de kosten door de instellingen gemaakt, te hunnen laste.

78
Aangezien in casu verzoeker in het ongelijk is gesteld, dient elke partij haar eigen kosten te dragen.


HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Tweede kamer),



rechtdoende, verstaat:

1)
Het beroep wordt verworpen.

2)
Iedere partij wordt in haar eigen kosten verwezen.

Pirrung

Meij

Pelikánová

Aldus uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg, op 1 maart 2005.

De griffier

De president van de Tweede kamer

H. Jung

J. Pirrung


1
Procestaal: Nederlands.