Language of document : ECLI:EU:T:1999:179

ARREST VAN HET GERECHT (Vijfde kamer)

28 september 1999 (1)

„Bananen - Invoer uit ACS-staten en uit derde landen -

Verzoek om invoercertificaten - Onbillijkheden -

Overgangsmaatregelen - Verordening (EEG) nr. 404/93”

In zaak T-612/97,

Cordis Obst und Gemüse Großhandel GmbH, vennootschap naar Duits recht, gevestigd te Ostrau (Duitsland), vertegenwoordigd door G. Meier, advocaat te Keulen, Berrenrather Straße 313, Keulen (Duitsland),

verzoekster,

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door K.-D. Borchardt en H. van Vliet, leden van haar juridische dienst, als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij C. Gómez de la Cruz, lid van haar juridische dienst, Centre Wagner, Kirchberg,

verweerster,

ondersteund door

Franse Republiek, vertegenwoordigd door K. Rispal-Bellanger, onderdirecteur bij de directie Juridische zaken van het Ministerie van Buitenlandse zaken, en C. Vasak, adjunct-secretaris bij dezelfde directie, als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ter Franse ambassade, Boulevard Joseph II 8 B,

interveniënte,

betreffende een verzoek om nietigverklaring van beschikking K(97) 3274 def. van de Commissie van 24 oktober 1997 houdende afwijzing van het door verzoekster ingediende verzoek om toekenning van extra invoercertificaten in het kader van de overgangsregeling van artikel 30 van verordening (EEG) nr. 404/93 van de Raad van 13 februari 1993 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector bananen (PB L 47, blz. 1),

wijst

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Vijfde kamer),

samengesteld als volgt: J. D. Cooke, president, R. García-Valdecasas en P. Lindh, rechters,

griffier: J. Palacio González, administrateur

gezien de stukken en na de mondelinge behandeling op 20 april 1999,

het navolgende

Arrest

Het toepasselijke recht

1.
    Bij verordening (EEG) nr. 404/93 van de Raad van 13 februari 1993 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector bananen (PB L 47, blz. 1; hierna: „verordening nr. 404/93”) is een gemeenschappelijke regeling voor de invoer van bananen ingesteld, die in de is plaats gekomen van de verschillende nationale regelingen. Met het oog op een bevredigende afzet van de in de Gemeenschap geoogste bananen alsmede van producten van oorsprong uit de staten van Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan (ACS-Staten) en andere derde landen, voorziet verordening nr. 404/93 in de jaarlijkse opening van een tariefcontingent voor de invoer van „bananen uit derde landen” en „niet-traditionele ACS-bananen”. Onder niet-traditionele ACS-bananen wordt verstaan de hoeveelheden bananen die door de ACS-staten worden geëxporteerdboven de traditioneel door elk van deze staten uitgevoerde hoeveelheden, zoals die zijn vastgesteld in de bijlage bij verordening nr. 404/93.

2.
    Ieder jaar wordt een geraamde balans opgesteld van de productie en het verbruik in de Gemeenschap en van de in- en uitvoer. Het op basis van die geraamde balans bepaalde tariefcontingent wordt tussen de in de Gemeenschap gevestigde marktdeelnemers verdeeld op basis van de herkomst en de gemiddelde hoeveelheden bananen die de betrokken marktdeelnemer gedurende de laatste drie jaren waarover statistische gegevens bekend zijn, in de handel heeft gebracht. Op basis van die verdeling worden invoercertificaten afgegeven, zodat de importeurs met vrijstelling van rechten of tegen preferentiële douanetarieven bananen kunnen invoeren.

3.
    In de tweeëntwintigste overweging van de considerans van verordening nr. 404/93 heet het,

„dat de vervanging van de diverse nationale regelingen door de gemeenschappelijke marktordening bij de inwerkingtreding van deze verordening kan resulteren in verstoring van de interne markt; dat derhalve met ingang van 1 juli 1993 dient te worden voorzien in de mogelijkheid voor de Commissie om alle overgangsmaatregelen te nemen die nodig zijn om de moeilijkheden in de aanloopfase van de nieuwe regeling te overwinnen.”

4.
    Artikel 30 van verordening nr. 404/93 luidt:

„Indien vanaf juli 1993 specifieke maatregelen nodig zijn om de overgang van de vóór de inwerkingtreding van deze verordening bestaande regelingen naar de regeling in het kader van deze verordening te vergemakkelijken, en met name om ernstige moeilijkheden te overwinnen, stelt de Commissie (...) alle nodig geachte overgangsmaatregelen vast.”

Feiten en procesverloop

5.
    Verzoekster, Cordis Obst und Gemüse Großhandel Gmbh (hierna: „Cordis”), is opgericht op 1 november 1990, dus na de hereniging van Duitsland. Zij is gevestigd op het grondgebied van de voormalige Duitse Democratische Republiek (hierna: „voormalige DDR”). Zij houdt zich bezig met de groothandel in fruit en in het bijzonder met de rijping en de verpakking van bananen.

6.
    In het kader van de centraal geleide planeconomie van de voormalige DDR beschikte een staatsorgaan over het monopolie van de invoer van bananen, en waren genationaliseerde ondernemingen met de rijping daarvan belast. Later zijn de rijpingsinstallaties van de voormalige DDR aan dochterondernemingen van fruitondernemingen in de Bondsrepubliek Duitsland verkocht.

7.
    Toen verzoekster haar activiteiten aanvatte, waren er in haar verzorgingsgebied weinig mogelijkheden om zich met bananen te bevoorraden, en de vraag naar bananen overtrof zowel het aanbod als verzoeksters rijpingscapaciteit. Daarom besloot verzoekster in 1991 haar bedrijf uit te breiden en bouwde zij nieuwe rijpingsinstallaties. Zij kreeg daarvoor geen overheidssteun.

8.
    Verzoekster stelt, dat de capaciteit van haar nieuwe installaties niet volledig werd benut. Volgens haar was dit het gevolg van het feit dat verordening nr. 404/93 de invoer van groene bananen afhankelijk stelt van het verkrijgen van certificaten, zodat haar leveranciers de kosten van die certificaten in de prijs van de bananen doorberekenden, en de consumptie is gedaald. Nu de certificaten worden toegekend op basis van de hoeveelheden verkochte bananen, kon verzoekster slechts certificaten verkrijgen voor ontoereikende hoeveelheden.

9.
    Daarom heeft verzoekster op 7 april 1996 de Commissie op grond van artikel 30 van verordening nr. 404/93 verzocht, haar zo spoedig mogelijk extra certificaten toete kennen, bij wege van overgangsmaatregel, om de onbillijke situatie te verhelpen die het gevolg was van de bij verordening nr. 404/93 ingestelde regeling.

10.
    Bij beschikking van 24 oktober 1997 (hierna: „de bestreden beschikking”) wees de Commissie dat verzoek af, onder meer op de volgende gronden (zevende, achtste, negende en elfde overweging):

„Cordis heeft niet aangetoond, dat zij om de capaciteit van haar rijpingsinstallatie

volledig te kunnen benutten, niet bij andere marktdeelnemers of leveranciers bananen had kunnen kopen, in plaats van ze zelf in te voeren. De gemeenschappelijke marktordening voor bananen verzet zich daar niet tegen. Cordis heeft immers grote hoeveelheden bananen bij andere marktdeelnemers of leveranciers gekocht om ze in haar installaties te laten rijpen, zonder ze zelf in te voeren. Bijgevolg is niet aangetoond, dat de gestelde onvolledige benutting van de rijpingsinstallatie en de mogelijke gevolgen daarvan, namelijk de stagnatie van de omzet, het verlies van klanten en de personeelsvermindering, door de overgang van de vóór de gemeenschappelijke marktordening bestaande nationale regeling naar de nieuwe regeling zijn veroorzaakt.

Cordis heeft niet aangetoond, dat zij alvorens in de rijpingsinstallatie te investeren, over een gegarandeerde bevoorradingsbron beschikte. Zij heeft het risico aanvaard dat zij in voorkomend geval onvoldoende bananen zou kunnen verkrijgen om haar installatie volledig te kunnen benutten. Los van wat in de voorgaande alinea's is gezegd, is de omstandigheid dat Cordis niet bij andere marktdeelnemers of leveranciers voldoende bananen heeft kunnen kopen om haar rijpingsinstallatie volledig te kunnen benutten zonder de bananen zelf in te voeren, het gevolg van haar eigen onzorgvuldigheid: alvorens in de rijpingsinstallatie te investeren, had zij voor een gegarandeerde bevoorrading moeten zorgen.

Cordis heeft van Dole grote hoeveelheden bananen voor rijping verkregen. Bovendien heeft zij voldoende rijpe bananen verkregen om aan de vraag te kunnenvoldoen. De rijping van bananen is slechts één van haar talrijke activiteiten. Cordis heeft dus niet aangetoond, dat de gestelde achteruitgang van de rijpingsactiviteiten haar voortbestaan bedreigde.

(...)

Cordis heeft niet aangetoond dat zij vóór voormelde data andere maatregelen had genomen die - ingevolge de moeilijkheden die inherent zijn aan de overgang van de voordien geldende nationale regeling naar de bij de betrokken verordening ingevoerde regeling - tot onbillijkheden in de zin van het arrest van het Hof van Justitie in zaak C-68/95 hebben geleid.

(...)”

11.
    Bij op 29 december 1997 neergelegd verzoekschrift heeft verzoekster het onderhavige beroep ingesteld.

12.
    Bij op 8 mei 1998 neergelegd verzoekschrift heeft de Franse Republiek verzocht om toelating tot interventie aan de zijde van de Commissie.

13.
    Bij beschikking van de president van de Vierde kamer van 6 juli 1998 is dat verzoek ingewilligd, en op 4 september 1998 heeft de Franse Republiek haar opmerkingen ingediend.

14.
    Op rapport van de rechter-rapporteur heeft het Gerecht (Vijfde kamer) besloten zonder instructie tot de mondelinge behandeling over te gaan.

15.
    Ter terechtzitting van 20 april 1999 zijn partijen gehoord in hun pleidooien en in hun antwoorden op de vragen van het Gerecht.

Conclusies van partijen

16.
    Cordis, verzoekster, concludeert dat het het Gerecht behage:

-    de bestreden beschikking nietig te verklaren;

-    de Commissie in de kosten te verwijzen.

17.
    De Commissie, verweerster, concludeert dat het het Gerecht behage:

-    het beroep te verwerpen;

-    verzoekster in de kosten te verwijzen.

18.
    De Franse Republiek, interveniënte, concludeert dat het het Gerecht behage het beroep te verwerpen.

De conclusies tot nietigverklaring

19.
    Tot staving van haar beroep voert verzoekster twee middelen aan, het eerste ontleend aan schending van artikel 30 van verordening nr. 404/93 en misbruik van bevoegdheid, het tweede aan schending van de motiveringsplicht.

Eerste middel: schending van artikel 30 van verordening nr. 404/93 en misbruik van bevoegdheid

Argumenten van partijen

20.
    Verzoekster betoogt, dat de werkingssfeer van artikel 30 van verordening nr. 404/93 verder reikt dan de grenzen die het Hof in zijn arrest van 26 november 1996, T. Port (C-68/95, Jurispr. blz. I-6065), heeft vastgesteld. Artikel 30, dat van ernstigemoeilijkheden spreekt, moet immers toepassing kunnen vinden op het structurele probleem dat in de onderhavige zaak aan de orde is, zelfs al is niet aan de in het arrest T. Port gestelde toepassingsvoorwaarden voldaan.

21.
    Verzoekster wijst erop, dat het Hof in zijn beschikking van 29 juni 1993, Duitsland/Raad (C-280/93 R, Jurispr. blz. I-3667), heeft verklaard, dat artikel 30 van verordening nr. 404/93 bestemd is om het hoofd te bieden aan verstoringen van de interne markt als gevolg van de vervanging van de diverse nationale regelingen door de gemeenschappelijke marktordening. De Commissie moest dus alle noodzakelijk geachte overgangsmaatregelen vaststellen en mocht niet slechts tussenbeide komen in gevallen van onbillijkheid, zoals in het arrest T. Port, reeds aangehaald, is gesteld.

22.
    In casu waren maatregelen van de Commissie noodzakelijk om de naleving van het beginsel van gelijke behandeling te garanderen. De ondernemingen die reeds in de Bondsrepubliek Duitsland bestonden, bevinden zich immers in een andere situatie dan de nieuwe ondernemingen op het grondgebied van de voormalige DDR (hierna: „nieuwe ondernemingen”). Eerstbedoelde ondernemingen hadden de mogelijkheid gehad hun beleid te bepalen rekening houdend met hun eigen economische vooruitzichten, terwijl laatstbedoelde ondernemingen wegens de problemen die de hereniging van Duitsland meebracht, onvermijdelijk en collectief met onbillijkheden werden geconfronteerd. Alle nieuwe ondernemingen zouden dus recht hebben op extra invoercertificaten.

23.
    De in verordening nr. 404/93 neergelegde methode, namelijk de toekenning van certificaten op basis van de gemiddelde hoeveelheden bananen die tijdens de referentieperiode zijn afgezet, heeft tot gevolg, dat de aanvankelijke mededingingssituatie wordt bevroren, in die zin dat de nieuwe ondernemingen wordt belet hun achterstand in te halen. De Commissie is echter verplicht het evenwicht tussen de ondernemingen te herstellen. Volgens het arrest T. Portmoeten de gemeenschapsinstellingen met name tussenbeide komen wanneer de overgang naar de gemeenschappelijke ordening der markten inbreuk maakt op de door het gemeenschapsrecht gewaarborgde fundamentele rechten van bepaalde marktdeelnemers.

24.
    Voorts sluit artikel 30 van verordening nr. 404/93 niet uit, dat dit artikel van toepassing kan zijn op „collectieve” onbillijkheden, dat wil zeggen op gevallen waarin verschillende ondernemingen zich alle in dezelfde situatie bevinden en elk afzonderlijk recht hebben op compensatie. De nieuwe ondernemingen, waaronder verzoekster, zijn alle het slachtoffer van structurele problemen in de voormalige DDR. Bovendien is hun aantal beperkt. De toekenning van een extra contingent aan die ondernemingen zou de gemeenschappelijke marktordening in de sector bananen dus niet in gevaar brengen.

25.
    De Commissie betwist verzoeksters argument, dat de werkingssfeer van artikel 30 van verordening nr. 404/93 verder zou reiken dan de in het arrest in het arrest T. Port vastgestelde grenzen. Krachtens dat artikel moet zij slechts tussenbeide komen in geval van onbillijkheden. Daartoe moet aan de vier navolgende, in dat arrest gestelde voorwaarden zijn voldaan:

-    het bestaan van rechtens relevante economische bepalingen in de vroegere nationale regeling;

-    het teloorgaan van die bepalingen wegens de inwerkingtreding van de gemeenschappelijke ordening der markten;

-    het onvoorzienbare karakter van de moeilijkheden;

-    de noodzakelijkheid van een regeling voor onbillijkheden, in het bijzonder bij moeilijkheden die het voortbestaan van de importeurs en de door het gemeenschapsrecht gewaarborgde fundamentele rechten bedreigen.

26.
    In casu heeft verzoekster niet aangetoond, dat zij zich onmogelijk met bananen kon bevoorraden, noch dat zij geconfronteerd was met moeilijkheden die haar voortbestaan bedreigden en die het gevolg waren van de overgang van de vóór de inwerkingtreding van de gemeenschappelijke marktordening geldende nationale regelingen naar de gemeenschapsregeling. Zij heeft bijgevolg niet aangetoond, dat zij zich in een situatie van onbillijkheid bevindt.

27.
    Voorts zou in casu niet zijn voldaan aan de overige in het arrest T. Port gestelde voorwaarden voor de toepassing van artikel 30 van verordening nr. 404/93, daar de nadelige structurele situatie van de nieuwe ondernemingen niet door de instelling van de gemeenschappelijke marktordening is veroorzaakt, doch voordien reeds bestond. De instelling van de gemeenschappelijke marktordening zou de ontwikkelingsmogelijkheden van bananenrijperijen zoals die van verzoekster integendeel hebben verbeterd.

28.
    Met betrekking tot de gestelde schending van het beginsel van gelijke behandeling stelt de Commissie, dat deze geen onbillijkheid kon veroorzaken. Immers, enerzijds valt de door verzoekster gestelde „collectieve” onbillijkheid niet onder artikel 30 van verordening nr. 404/93, daar de bij die bepaling opgelegde voorwaarden slechts op individuele basis kunnen worden beoordeeld. Anderzijds brengt de overgang naar de gemeenschappelijke marktordening als zodanig geen beperking van de activiteiten van de bananenrijperijen teweeg. Alleen de ondernemingen die zelf bananen uit derde landen of niet-traditionele ACS-bananen wensen te importeren, hebben certificaten nodig. Voor de invoer van vreemde bananen, dat wil zeggen door andere importeurs ingevoerde bananen, geldt geen enkele beperking.

29.
    Ten slotte brengt de Commissie tegen de stelling, dat een collectieve compensatie mogelijk zou zijn wegens het kleine aantal ondernemingen die daarvoor in aanmerking komen, in dat elk extra contingent dat ter leniging van een geval van onbillijkheid aan bepaalde marktdeelnemers wordt toegekend, ten koste van anderemarktdeelnemers gaat. De toekenning van een extra contingent aan alle nieuwe ondernemingen, zoals verzoekster vraagt, zou dus de overige marktdeelnemers benadelen. In zijn beschikking van 21 maart 1997, Camar/Commissie (T-79/96 R, Jurispr. blz. II-403) beklemtoonde de president van het Gerecht echter, dat eventuele afwijkingen van de algemene regeling voor de afgifte van certificaten in geen geval de communautaire invoerregeling in haar geheel mogen aantasten.

30.
    Wat de zienswijze betreft, dat de werkingssfeer van artikel 30 van verordening nr. 404/93 verder zou reiken dan de in het arrest T. Port vastgestelde grenzen, sluit de Franse Republiek zich aan bij het standpunt van de Commissie. Overigens voldoet verzoekster niet aan de in de rechtspraak gestelde criteria, in het bijzonder wat de bedreiging van het voortbestaan van de onderneming betreft. Evenmin kan zij stellen, dat de moeilijkheden die zij ondervindt het gevolg zijn van de overgang naar de gemeenschappelijke marktordening.

31.
    Met betrekking tot de toepassing van artikel 30 op gevallen van „collectieve” onbillijkheid, betoogt de Franse Republiek onder verwijzing naar punt 37 van het arrest T. Port dat het onmogelijk is het gedrag van marktdeelnemers in hun geheel beschouwd te beoordelen. Een dergelijke uitlegging zou bovendien in strijd zijn met het doel zelf van artikel 173, vierde alinea, EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel 230, lid 4, EG), dat verlangt dat het beroep betrekking heeft op beschikkingen die tot de verzoeker zijn gericht of die hem rechtstreeks en individueel raken.

Beoordeling door het Gerecht

32.
    Artikel 30 van verordening nr. 404/93 verleent de Commissie de bevoegdheid, specifieke overgangsmaatregelen te treffen „om de overgang van de vóór de inwerkingtreding van deze verordening bestaande regelingen naar de regeling in het kader van deze verordening te vergemakkelijken, en met name om ernstige moeilijkheden te overwinnen (...)” die door die overgang worden veroorzaakt.Volgens vaste rechtspraak zijn deze overgangsmaatregelen bedoeld om het hoofd te bieden aan verstoringen van de interne markt als gevolg van de vervanging van de diverse nationale regelingen door de gemeenschappelijke marktordening, en moeten zij het mogelijk maken, de moeilijkheden op te lossen waarmee de marktdeelnemers na de instelling van de gemeenschappelijke marktordening te maken krijgen, maar die hun oorsprong vinden in de toestand van de nationale markten vóór verordening nr. 404/93 (beschikking Duitsland/Raad, reeds aangehaald, punten 46 en 47, arrest Hof T. Port, reeds aangehaald, punt 34, en arrest Hof van 4 februari 1997, België en Duitsland/Commissie, C-9/95, C-23/95 en C-156/95, Jurispr. blz. I-645, punt 22, alsmede beschikking Camar/Commissie, reeds aangehaald, punt 42).

33.
    Het Hof overwoog, dat de Commissie in dat verband ook rekening moet houden met de situatie van marktdeelnemers die in het kader van een vóór verordening nr. 404/93 bestaande nationale regeling op een bepaalde wijze hebben gehandeld zonder dat zij konden voorzien, welke gevolgen die handelwijze zou hebben na de instelling van de gemeenschappelijke ordening der markten (arrest T. Port, reeds aangehaald, punt 37).

34.
    Daaruit volgt, dat dit artikel de overgang naar de gemeenschappelijke marktordening in de sector bananen beoogt te vergemakkelijken voor de ondernemingen die ten gevolge van die overgang bijzondere en onvoorzienbare moeilijkheden hebben ondervonden.

35.
    Onderzocht moet dus worden, of verzoeksters problemen door de overgang naar de gemeenschappelijke marktordening worden veroorzaakt.

36.
    Opgemerkt zij, dat verzoekster is opgericht op 1 november 1990, dus na de hereniging van Duitsland. In 1991 besloot zij haar bedrijf uit te breiden en nieuwerijpingsinstallaties te bouwen, waarbij zij op de hoogte was van de situatie in Duitsland na de hereniging.

37.
    Vastgesteld moet worden, dat verzoekster geen argumenten heeft aangevoerd waaruit kan worden opgemaakt dat de structurele problemen die de hereniging van Duitsland heeft meegebracht, haar voor een bijzonder en onvoorzienbaar, uit de instelling van de gemeenschappelijke marktordening in de sector bananen voortvloeiend probleem hebben geplaatst. Daaraan zij toegevoegd, dat partijen ter terechtzitting hebben bevestigd, dat vóór de instelling van de gemeenschappelijke marktordening de rijpingsondernemingen van de voormalige DDR zelf geen bananen mochten invoeren. De Commissie stelt dus terecht, dat de instelling van de gemeenschappelijke markt de door verzoekster aangevoerde structurele nadelen niet heeft verergerd (zie punt 27 supra).

38.
    Verzoekster is echter van mening, dat de Commissie maatregelen moet nemen om de naleving van het beginsel van gelijke behandeling te garanderen. De in verordening nr. 404/93 neergelegde methode, namelijk de toekenning van certificaten op basis van de gemiddelde hoeveelheden bananen die tijdens de referentieperiode zijn afgezet, heeft tot gevolg, dat de aanvankelijke mededingingssituatie wordt bevroren, in die zin dat de nieuwe ondernemingen wordt belet hun achterstand in te halen.

39.
    Dat argument faalt. Artikel 30 van verordening nr. 404/93 houdt een afwijking van de geldende algemene regeling in en moet als zodanig strikt worden uitgelegd; op die bepaling mag dus geen beroep worden gedaan ter compensatie van de nadelige concurrentiepositie waarin de nieuwe ondernemingen ten gevolge van de ongelijkheid van kansen in Duitsland verkeren. Die nadelige situatie is immers niet het gevolg van de instelling van de gemeenschappelijke marktordening.

40.
    Ofschoon niet alle ondernemingen op dezelfde wijze door verordening nr. 404/93 worden geraakt, heeft het Hof in zijn arrest van 5 oktober 1994, Duitsland/Raad,C-280/93, Jurispr. blz. I-4973, punten 73 en 74) bovendien reeds geoordeeld, dat gelet op de uiteenlopende situaties waarin de verschillende categorieën van marktdeelnemers zich vóór de invoering van de gemeenschappelijke marktordening bevonden, dit verschil in behandeling inherent lijkt aan het doel om voordien gecompartimenteerde markten te integreren.

41.
    Ten slotte kan verzoekster niet stellen, dat de afwijzing van haar verzoek in de bestreden beschikking misbruik van bevoegdheid oplevert. Op dit punt volstaat het te herinneren aan de vaste rechtspraak, dat ten aanzien van een beschikking slechts kan worden gesproken van misbruik van bevoegdheid, wanneer er objectieve, ter zake dienende en onderling overeenstemmende aanwijzingen bestaan dat zij is vastgesteld ter bereiking van andere doeleinden dan gesteld (zie arrest Gerecht van 6 april 1995, Ferriere Nord/Commissie, T-143/89, Jurispr. blz. II-917, punt 68, en arrest Hof van 12 november 1996, Verenigd Koninkrijk/Raad, C-84/94, Jurispr. blz. I-5755, punt 69). Verzoeker heeft echter geen bewijselementen in die zin aangevoerd.

42.
    Uit het voorgaande volgt, dat de Commissie artikel 30 van verordening nr. 404/93 correct heeft toegepast en dat zij met de bestreden beschikking geen ander dan het in dat artikel vermelde doel heeft beoogd.

43.
    Mitsdien moet het eerste middel worden afgewezen.

Tweede middel: schending van de motiveringsplicht

44.
    Verzoekster betoogt, dat de elfde overweging van de bestreden beschikking, waarin de Commissie zegt dat zij niet heeft aangetoond dat zij vóór 10 september 1992 andere maatregelen had getroffen die tot onbillijkheden in de zin van het arrest T. Port hebben geleid, onbegrijpelijk is, zodat de beschikking ontoereikend gemotiveerd is.

45.
    Dat argument kan niet worden aanvaard. De verplichting tot motivering van een individuele beschikking moet de gemeenschapsrechter in staat stellen om de wettigheid ervan na te gaan, en de belanghebbende om te weten op welke gronden de maatregel is genomen, zodat hij zijn rechten kan verdedigen en kan nagaan of de beslissing al dan niet gegrond is (arrest Hof van 28 maart 1984, Bertoli/Commissie, 8/83, Jurispr. blz. 1649, punt 12; arresten Gerecht van 24 januari 1992, La Cinq/Commissie, T-44/90, Jurispr. blz. II-1, punt 42, en 29 juni 1993, Asia Motor France e.a./Commissie, T-7/92, Jurispr. blz. II-669, punt 30).

46.
    Welnu, in de bestreden beschikking is de betwiste overweging voorafgegaan door een gedetailleerde uiteenzetting van de redenen waarom de Commissie van mening was, dat verzoekster niet in aanmerking kwam voor een afwijking op grond van artikel 30 van verordening nr. 404/93. In het bijzonder heet het daar, dat verzoekster niet heeft aangetoond dat de gestelde achteruitgang van haar rijpingsactiviteiten haar voortbestaan bedreigde. Bovendien beklemtoont de Commissie in de betwiste overweging, dat verzoekster niet heeft aangetoond dat zij andere maatregelen had getroffen die tot onbillijkheden hebben geleid „ingevolge de moeilijkheden die inherent zijn aan de overgang van de voordien geldende nationale regeling naar de bij de betrokken verordening ingevoerde regeling” (zie punt 10 supra).

47.
    De Commissie heeft er dus enkel aan herinnerd, dat het aan verzoekster stond, aan te tonen dat aan de in de het arrest T. Port gestelde voorwaarden was voldaan.

48.
    De motivering van de bestreden beschikking volstaat dus voor het wettigheidstoezicht van de gemeenschapsrechter, en stelt de belanghebbende in staat de gronden waarop de maatregel is gebaseerd, te kennen. Van ontoereikende motivering van de beschikking is dus geen sprake.

49.
    Daaruit volgt, dat het tweede middel ongegrond is, zodat het beroep in zijn geheel moet worden verworpen.

Kosten

50.
    Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, indien dat is gevorderd. Aangezien verzoekster in het ongelijk is gesteld, moet zij worden verwezen in de kosten van de Commissie, die zulks heeft gevorderd. Overeenkomstig artikel 87, lid 4, van het Reglement voor de procesvoering zal de Franse Republiek, interveniënte, haar eigen kosten dragen.

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Vijfde kamer),

rechtdoende:

1)    Verwerpt het beroep.

2)    Verwijst verzoekster in haar eigen kosten en in die van de Commissie.

3)    Verstaat dat de Franse Republiek haar eigen kosten zal dragen.

Cooke
García-Valdecasas
Lindh

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 28 september 1999.

De griffier

De president van de Vijfde kamer

H. Jung

J. D. Cooke


1: Procestaal: Duits.

Jurispr.