Language of document :

Beroep ingesteld op 16 februari 2017 – Steinhoff e.a. / ECB

(Zaak T-107/17)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partijen: Frank Steinhoff (Hamburg, Duitsland), Ewald Filbry (Dortmund, Duitsland), Vereinigte Raiffeisenbanken Gräfenberg-Forchheim-Eschenau-Heroldsberg eG (Gräfenberg, Duitsland), Werner Bäcker (Rodgau, Duitsland), EMB Consulting SE (Mühltal, Duitsland) (vertegenwoordiger: O. Hoepner, Rechtsanwalt)

Verwerende partij: Europese Centrale Bank

Conclusies

De verzoekende partijen verzoeken het Gerecht verweerder te veroordelen tot betaling van de volgende bedragen, vermeerderd met de desbetreffende basisrente plus telkens 5 procentpunten vanaf de datum waarop het beroep aanhangig is:

verzoekende partij onder 1.: 314 000 EUR;

verzoekende partij onder 2.: 54 950 EUR;

verzoekende partij onder 3.: 2 355 000 EUR;

verzoekende partij onder 4.: 303 795 EUR;

verzoekende partij onder 5.: 750 460 EUR.

Middelen en voornaamste argumenten

Met de onderhavige schadevergoedingsactie stellen de verzoekende partijen dat verweerder zijn verplichtingen niet is nagekomen omdat hij in zijn standpuntbepaling van 17 februari 2012 ten aanzien van de door Griekse Staat uitgegeven en gegarandeerde waardepapieren (CON/2012/12) niet heeft gewezen op de onrechtmatigheid van de voorgenomen herstructurering van de Griekse staatsschulden door een verplichte omruil op grond van wet 4050/2012.

Ter ondersteuning van hun beroep voeren de verzoekende partijen vier middelen aan.

Eerste middel: verzuim om erop te wijzen dat de verplichte herstructurering, gelet op het pacta sunt servanda-beginsel, ontoelaatbaar is omdat wijzigingsclausules niet met vrucht achteraf in de bestaande staatsschulden kunnen worden opgenomen

Tweede middel: verzuim om een standpunt in te nemen ten aanzien van het onteigeningseffect van de door Griekenland geplande wet, die in een verplichte omruil voorziet zonder dat in de wet een passende vergoeding is vastgesteld, hetgeen in strijd is met artikel 17, lid 1, tweede zin, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie

Derde middel: verzuim om op schending van artikel 63 VWEU te wijzen

Vierde middel: verzuim om op schending van artikel 124 VWEU te wijzen

____________