CONCLUSIE VAN ADVOCAAT-GENERAALP. LÉGER
van 9 september 2003 (1)
Zaak C-116/02 Erich Gasser GmbH
tegen
MISAT Srl
[verzoek van het Oberlandesgericht Innsbruck (Oostenrijk) om een prejudiciële beslissing]
Executieverdrag - Artikel 21 - Aanhangigheid Vorderingen die hetzelfde onderwerp betreffen en op dezelfde oorzaak berusten - Artikel 17 - Overeenkomst tot aanwijzing van bevoegde rechter - Verplichting om zaak te onttrekken aan laatst aangezochte rechter die in overeenkomst tot aanwijzing van bevoegde rechter is aangewezen - Afwezigheid van verplichting - Voorwaarden - Onredelijk lange duur van gerechtelijke procedures in staat van eerst aangezochte gerecht - Criterium zonder werking
- 1.
- Deze zaak betreft de uitlegging van artikel 21 van het Verdrag van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken.(2) Dit artikel, dat betrekking heeft op de aanhangigheid, bepaalt dat wanneer identieke vorderingen aanhangig zijn voor twee gerechten van verschillende lidstaten, het gerecht waarbij de zaak het laatst is aangebracht zijn uitspraak aanhoudt en het dossier zendt aan de rechter waarbij de zaak het eerst is aangebracht, zodra de bevoegdheid van deze laatste vaststaat.
- 2.
- Het Hof wordt in deze zaak door het Oberlandesgericht Innsbruck (Oostenrijk) verzocht om zich voor de eerst maal uit te spreken over de vraag of het gerecht waarbij de zaak het laatst is aangebracht, de bepalingen van artikel 21 van het Executieverdrag moet naleven wanneer dit gerecht bij uitsluiting bevoegd is om van het geschil kennis te nemen ingevolge een overeenkomst tot aanwijzing van een bevoegde rechter. Het Oberlandesgericht vraagt eveneens of dit gerecht kan afwijken van de voorschriften van dit artikel wanneer de gerechtelijke procedures in de lidstaat van de eerst aangezochte rechter in het algemeen onredelijk lang zijn.
I - Rechtskader
- 3.
- Het doel van het Executieverdrag is volgens de preambule, de erkenning en tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen te vergemakkelijken overeenkomstig artikel 293 EG, en binnen de Europese Gemeenschap de rechtsbescherming van degenen die er gevestigd zijn te vergroten. Volgens de considerans is het daartoe noodzakelijk, de bevoegdheid van de gerechten van de verdragsluitende staten in internationaal verband vast te stellen.
- 4.
- De relevante bepalingen betreffen enerzijds de bevoegdheid en anderzijds de erkenning in een verdragsluitende staat van beslissingen van gerechten van een andere verdragsluitende staat.
- 5.
- De bepalingen met betrekking tot de bevoegdheid zijn opgenomen in titel II van het Executieverdrag.
- 6.
- Artikel 2 stelt als algemene regel dat de gerechten van de staat waar de verweerder zijn woonplaats heeft, bevoegd zijn. De artikelen 5 en 6 bieden de eiser verschillende alternatieven op grond van een aantal daar geregelde bijzondere bevoegdheden. Artikel 5 bepaalt in het bijzonder dat ten aanzien van verbintenissen uit overeenkomst de verweerder kan worden opgeroepen voor het gerecht van de plaats waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, is of moet worden uitgevoerd.
- 7.
- Het Executieverdrag bevat eveneens, in de afdelingen 3 en 4 van titel II, dwingende bevoegdheidsregels van verzekeringszaken en consumentenovereenkomsten.
- 8.
- Voorts geeft artikel 16 exclusieve bevoegdheidsregels. Dit artikel bepaalt bijvoorbeeld dat ten aanzien van zakelijke rechten op onroerende goederen de gerechten van de verdragsluitende staat waar het onroerend goed gelegen is, bij uitsluiting bevoegd zijn, ongeacht de woonplaats.
- 9.
- De artikelen 17 en 18 betreffen de aanwijzing van een bevoegde rechter door partijen. Artikel 17 regelt de forumkeuzeovereenkomst. Het luidt als volgt:
Wanneer de partijen, van wie er ten minste één woonplaats heeft op het grondgebied van een verdragsluitende staat, een gerecht of de gerechten van een verdragsluitende staat hebben aangewezen voor de kennisneming van geschillen welke naar aanleiding van een bepaalde rechtsbetrekking zijn ontstaan of zullen ontstaan, is dit gerecht of zijn de gerechten van die staat bij uitsluiting bevoegd. Deze overeenkomst tot aanwijzing van een bevoegde rechter dient te worden gesloten:
1) hetzij bij een schriftelijke overeenkomst, hetzij bij een schriftelijk bevestigde mondelinge overeenkomst,
2) hetzij in een vorm die wordt toegelaten door de handelwijzen die tussen de partijen gebruikelijk zijn geworden,
3) hetzij, in de internationale handel, in een vorm die overeenstemt met een gewoonte waarvan de partijen op de hoogte zijn of hadden behoren te zijn en die in de internationale handel algemeen bekend is en door partijen bij dergelijke overeenkomsten in de betrokken handelsbranche doorgaans in acht wordt genomen.
[...]
Overeenkomsten tot aanwijzing van een bevoegde rechter [...] hebben geen rechtsgevolg indien zij strijdig zijn met de bepalingen [...] [betreffende verzekeringen en door consumenten gesloten overeenkomsten], of indien de gerechten, op welker bevoegdheid inbreuk wordt gemaakt, krachtens artikel 16 bij uitsluiting bevoegd zijn.
[...]
- 10.
- Artikel 18 bepaalt:
Buiten de gevallen waarin zijn bevoegdheid voortvloeit uit andere bepalingen van dit Verdrag, is de rechter van een verdragsluitende staat, voor wie de verweerder verschijnt, bevoegd. Dit voorschrift is niet van toepassing indien de verschijning uitsluitend ten doel heeft de bevoegdheid te betwisten, of indien er een ander gerecht bestaat dat krachtens artikel 16 bij uitsluiting bevoegd is.
- 11.
- Het Executieverdrag wil daarenboven tegenstrijdige beslissingen vermijden. Daartoe is in artikel 21 bepaald:
Wanneer voor gerechten van verschillende verdragsluitende staten tussen dezelfde partijen vorderingen aanhangig zijn, welke hetzelfde onderwerp betreffen en op dezelfde oorzaak berusten, houdt het gerecht waarbij de zaak het laatst is aangebracht zijn uitspraak ambtshalve aan totdat de bevoegdheid van het gerecht waarbij de zaak het eerst is aangebracht, vaststaat.
Wanneer de bevoegdheid van het gerecht waarbij de zaak het eerst is aangebracht, vaststaat, verklaart het gerecht waarbij de zaak het laatst is aangebracht, zich onbevoegd.
- 12.
- De bepalingen inzake de erkenning en tenuitvoerlegging zijn opgenomen in titel III van het Executieverdrag. Artikel 27 bepaalt:
Beslissingen worden niet erkend:
[...]
3) indien de beslissing onverenigbaar is met een tussen dezelfde partijen in de aangezochte staat gegeven beslissing; [...]
- 13.
- Artikel 28, eerste alinea, bepaalt: [d]e beslissingen worden eveneens niet erkend, indien de bepalingen [...] [betreffende verzekeringen en door consumenten gesloten overeenkomsten alsook die bedoeld in artikel 16] zijn geschonden [...].
II - De feiten en het procesverloop
- 14.
- De vennootschap Erich Gasser GmbH(3) is gevestigd te Dornbirn (Oostenrijk). Gedurende verschillende jaren verkocht zij kinderkleding aan MISAT Srl(4), die in Rome (Italië) is gevestigd. Begin 2000 zijn de contractuele betrekkingen tussen de partijen verbroken.
- 15.
- Op 14 april 2000 heeft MISAT Gasser voor het Tribunale civile e penale di Roma (Italië) gedagvaard tot vaststelling, dat de tussen hen bestaande overeenkomst van rechtswege is ontbonden. Subsidiair strekte de vordering tot vaststelling dat deze overeenkomst is ontbonden wegens onenigheid, dat MISAT geen tekortkoming in de nakoming kan worden verweten, dat Gasser zich onrechtmatig heeft gedragen en de door MISAT geleden schade moet vergoeden en haar bepaalde kosten terugbetalen.
- 16.
- Op 4 december 2000 heeft Gasser MISAT voor het Landesgericht Feldkirch (Oostenrijk) gedaagd tot betaling van onbetaalde facturen. Volgens Gasser is dit gerecht bevoegd als gerecht van de plaats van uitvoering van de overeenkomst. Het is volgens Gasser eveneens bevoegd krachtens een forumkeuzeovereenkomst. Op alle aan MISAT gerichte facturen stond namelijk dat het gerecht binnen het rechtsgebied waarvan Dornbirn is gelegen, in geval van geschil bevoegd zou zijn, en MISAT had die facturen zonder voorbehoud aanvaard. Volgens Gasser hebben partijen derhalve, gezien de tussen hen ontstane usances en gezien de in de handel tussen Oostenrijk en Italië geldende gewoonten, een overeenkomst tot aanwijzing van een bevoegde rechter in de zin van artikel 17 van het Executieverdrag gesloten.
- 17.
- MISAT heeft de bevoegdheid van de Oostenrijkse rechter bestreden. Zij stelt dat het gerecht van de plaats van vestiging van de verweerder bevoegd is, overeenkomstig de algemene regel van artikel 2 van het Executieverdrag. Zij heeft eveneens het bestaan van een forumkeuzeovereenkomst betwist en aangevoerd dat zij eerder een vordering had ingesteld bij het Tribunale civile e penale di Roma, gebaseerd op dezelfde handelsrelatie.
- 18.
- Het Landesgericht Feldkirch heeft overeenkomstig artikel 21 van het Executieverdrag besloten zijn uitspraak aan te houden totdat de bevoegdheid vaststond van het Tribunale civile e penale di Roma, dat als eerste was aangezocht. Het bevestigde zijn eigen bevoegdheid als gerecht van de plaats van uitvoering van de overeenkomst, maar sprak zich niet uit over het bestaan van een forumkeuzeovereenkomst.
- 19.
- Gasser heeft hoger beroep aangetekend tegen deze beslissing bij het Oberlandesgericht Innsbruck en gevorderd dat het Landesgericht Feldkirch bevoegd wordt verklaard en dat de behandeling van de zaak niet wordt geschorst.
- 20.
- Het Oberlandesgericht Innsbruck heeft om te beginnen overwogen dat de bij het Landesgericht Feldkirch en het Tribunale civile e penale di Roma tussen dezelfde partijen aanhangig gemaakte vorderingen moeten worden beschouwd als vorderingen die hetzelfde onderwerp betreffen en op dezelfde oorzaak berusten in de zin van de rechtspraak van het Hof, zodat het om een situatie van aanhangigheid gaat.
- 21.
- Het heeft vervolgens in aanmerking genomen dat het Landesgericht Feldkirch weliswaar had vastgesteld dat de door Gasser aan MISAT gerichte facturen dit Landesgericht als bevoegde rechter aanwezen, maar dat het zich niet had uitgesproken over de andere door Gasser voor het bestaan van een forumkeuzeovereenkomst aangevoerde omstandigheden.
- 22.
- Op dit punt herinnert het Oberlandesgericht Innsbruck eraan dat volgens artikel 17, eerste alinea, sub a, b, en c van het Executieverdrag, een forumkeuzeovereenkomst moet worden gesloten hetzij bij een schriftelijke overeenkomst of een schriftelijk bevestigde mondelinge overeenkomst, hetzij in een vorm die wordt toegelaten door de gebruikelijke handelwijzen tussen de partijen, dan wel, in de internationale handel, in een vorm die overeenstemt met een gewoonte waarvan de partijen op de hoogte zijn of hadden behoren te zijn en die in de internationale handel algemeen bekend is en door partijen bij dergelijke overeenkomsten in de betrokken handelsbranche doorgaans in acht wordt genomen. De eerste twee vormvereisten voor een forumkeuzeovereenkomst acht het niet vervuld. Omtrent de voorwaarden bepaald in artikel 17, eerste alinea, sub c, heeft het echter twijfels. Het herinnert eraan dat het Hof in het arrest van 20 februari 1997 (MSG)(5) heeft geoordeeld dat de omstandigheid dat een van de partijen zonder enig bezwaar herhaaldelijk door de andere partij opgestelde facturen heeft betaald waarin een forumkeuzeclausule voorkwam, als instemming met deze clausule kan gelden wanneer een dergelijke handelwijze overeenkomt met een gebruik in de tak van de internationale handel waarin de betrokken partijen werkzaam zijn, en deze partijen dat gebruik kennen of geacht worden te kennen.
- 23.
- Wanneer het bestaan van een dergelijke overeenkomst zou komen vast te staan, is naar zijn oordeel het Landesgericht Feldkirch ingevolge artikel 17 van het Executieverdrag bij uitsluiting bevoegd om kennis te nemen van het geschil. Vervolgens rijst dan de vraag of dit gerecht de bevoegdheid van het Tribunale civile e penale di Roma kan onderzoeken.
- 24.
- Ten slotte merkt het Oberlandesgericht Innsbruck nog op dat Gasser stelt dat de onredelijk lange duur van gerechtelijke procedures in de Romaanse landen haar rechten aantast.
III - Prejudiciële vragen
- 25.
- Tegen deze achtergrond heeft het Oberlandesgericht Innsbruck besloten de volgende vragen te stellen aan het Hof:
1) Kan de rechterlijke instantie die het Hof van Justitie met het oog op een prejudiciële beslissing vragen voorlegt, deze reeds stellen op grond van het (niet weerlegde) betoog van een partij, of dit nu bestreden dan wel niet (gemotiveerd) bestreden werd, of moeten deze vragen eerst op feitelijk vlak worden opgehelderd (en zo ja, in hoeverre)?
2) Mag het gerecht waarbij de zaak het laatst is aangebracht, in de zin van artikel 21, eerste alinea, Executieverdrag, de bevoegdheid onderzoeken van het gerecht waarbij de zaak het eerst is aangebracht, wanneer het tweede gerecht ingevolge een overeenkomst tot aanwijzing van een bevoegde rechter overeenkomstig artikel 17 Executieverdrag bij uitsluiting bevoegd is, of moet het bevoegd verklaarde tweede gerecht, ondanks de overeenkomst tot aanwijzing van een bevoegde rechter, te werk gaan overeenkomstig artikel 21 Executieverdrag?
3) Kan de omstandigheid dat gerechtelijke procedures in een verdragsluitende staat (grotendeels onafhankelijk van de gedraging van de partijen) onredelijk lang duren, zodat daaruit voor een partij ernstige nadelen kunnen ontstaan, ertoe leiden dat het gerecht waarbij de zaak het laatst is aangebracht in de zin van artikel 21, niet overeenkomstig dit artikel te werk mag gaan?
4) Rechtvaardigen de in Italiaanse wet nr. 89 van 24 maart 2001 vastgestelde rechtsgevolgen de toepassing van artikel 21 Executieverdrag ook dan, wanneer door de mogelijk te lange duur van de procedure voor het Italiaanse gerecht, voor een partij nadeel dreigt en dus, in de zin van vraag 3, op zich niet overeenkomstig artikel 21 te werk zou moeten worden gegaan?
5) Onder welke voorwaarden moet het gerecht waarbij de zaak het laatst is aangebracht, in voorkomend geval afzien van toepassing van artikel 21 Executieverdrag?
6) Hoe moet het gerecht te werk gaan wanneer het onder de in vraag 3 beschreven omstandigheden artikel 21 Executieverdrag niet mag toepassen?
Voor het geval hoe dan ook eveneens onder de in vraag 3 beschreven omstandigheden overeenkomstig artikel 21 te werk moet worden gegaan, behoeven de vragen 4, 5 en 6 niet te worden beantwoord.
IV - Analyse
A - De eerste prejudiciële vraag
- 26.
- Met de eerste vraag wenst het Oberlandesgericht te vernemen of een nationale rechter een vraag over de uitlegging van het Executieverdrag aan het Hof kan voorleggen op grond van stellingen van een partij waarvan hij de juistheid niet heeft geverifieerd. De verwijzende rechter doelt hiermee op het feit dat de tweede prejudiciële vraag veronderstelt dat het gerecht in wiens rechtsgebied Dornbirn valt, bevoegd is om het geschil in het hoofdgeding te beslechten krachtens een forumkeuzeovereenkomst in de zin van artikel 17 van het Executieverdrag, hoewel de feitenrechter het bestaan van een dergelijke overeenkomst niet heeft bevestigd.
- 27.
- Het antwoord op de eerste vraag lijkt mijns inziens te kunnen worden afgeleid uit de rechtspraak van het Hof inzake de ontvankelijkheid van prejudiciële vragen die op grond van het Protocol van 3 juni 1971 betreffende de uitlegging door het Hof van Justitie(6) van het Executieverdrag en op grond van artikel 234 EG worden gesteld.
- 28.
- Artikel 3 van het Protocol van 3 juni 1971 bepaalt dat, indien een vraag betreffende de uitlegging van het betrokken Verdrag wordt opgeworpen in een aanhangige zaak, de aangezochte instantie het Hof kan of moet verzoeken over deze vraag een uitspraak te doen indien zij een beslissing op dit punt noodzakelijk acht voor het wijzen van haar vonnis. Artikel 3 van het Protocol volgt dus hetzelfde systeem als artikel 234 EG. In beide gevallen moet de prejudiciële verwijzing het Hof in staat stellen de nationale rechter de uitlegging te geven die deze nodig heeft voor het wijzen van een vonnis waarin de uit te leggen bepaling wordt toegepast.(7) Het Hof heeft daaruit logisch juist afgeleid dat zijn rechtspraak inzake zijn bevoegdheid met betrekking tot prejudiciële verwijzingen krachtens artikel 234 EG toepasselijk is op vragen om uitlegging van het Executieverdrag.(8)
- 29.
- Volgens vaste rechtspraak vormt de procedure van artikel 234 EG een instrument van samenwerking tussen het Hof en de nationale gerechten. In het kader van deze samenwerking is het een zaak van de nationale rechter aan wie het geschil is voorgelegd en die de verantwoordelijkheid draagt voor de te geven beslissing, niet alleen om de noodzaak van een prejudiciële beslissing te beoordelen, maar ook de relevantie van de vragen die hij het Hof stelt. Wanneer de vragen betrekking hebben op de uitlegging van het gemeenschapsrecht, is het Hof derhalve in beginsel verplicht te antwoorden(9).
- 30.
- Het Hof heeft uitgaande van deze principiële bevoegdheid van de nationale rechter steeds beslist dat deze laatste, die als enige rechtstreeks kennis heeft van de feiten van het hoofdgeding en de argumenten van partijen, dient te beslissen in welke stand van de procedure het vanuit proceseconomisch en doelmatigheidsoogpunt noodzakelijk is om een prejudiciële vraag aan het Hof voor te leggen.(10)
- 31.
- Niettemin kunnen de appreciaties waartoe de nationale rechter in de uitoefening van deze bevoegdheid is gekomen, worden geverifieerd door het Hof. Zo heeft het Hof beslist dat het ter toetsing van zijn bevoegdheid in uitzonderlijke omstandigheden een onderzoek behoort in te stellen naar de omstandigheden waaronder de verwijzende rechter hem om een prejudiciële beslissing verzoekt.(11) Het heeft erop gewezen dat de verwijzingsprocedure in een geest van samenwerking moet worden gevoerd, hetgeen inhoudt dat de verwijzende rechter zijnerzijds oog dient te hebben voor de aan het Hof opgedragen taak om bij te dragen tot de rechtsbedeling in de lidstaten en niet om adviezen over algemene en hypothetische vragen te geven.(12)
- 32.
- Daarbij heeft het Hof opgemerkt dat, om de verwijzende rechter een uitlegging van het gemeenschapsrecht te kunnen geven die nuttig is voor de beslechting van het hoofdgeding, het noodzakelijk is dat deze het juridisch kader omschrijft waarin de gevraagde uitlegging moet passen. Vanuit dit oogpunt kan het volgens het Hof afhankelijk van de omstandigheden en zonder dat dit afdoet aan de exclusieve bevoegdheid van de nationale rechter om te bepalen in welke stand van de procedure een prejudiciële verwijzing moet plaatsvinden, een voordeel zijn wanneer de feiten van de zaak vaststaan en de problemen van zuiver nationaal recht zijn opgelost ten tijde van de verwijzing naar het Hof, zodat dit kennis kan nemen van alle feitelijke en rechtspunten die voor de te geven uitlegging van belang kunnen zijn.(13) Het is daarenboven onontbeerlijk dat de nationale rechter uiteenzet waarom hij van oordeel is dat een antwoord op zijn vragen noodzakelijk is.(14)
- 33.
- Het Hof heeft al eens getoetst of de voormelde vereisten waren vervuld in het geval van een prejudiciële vraag die steunde op een premisse waarvan de nauwkeurigheid een voorwaarde was voor toepassing van de uit te leggen bepaling bij de beslechting van het hoofdgeding, en heeft zich toen bevoegd verklaard.
- 34.
- Aldus in de zaak Enderby.(15) De Court of Appeal (England & Wales) had het Hof de vraag gesteld of het in artikel 141 EG vastgelegde beginsel van gelijke beloning voor mannelijke en vrouwelijke werknemers voor gelijke of gelijkwaardige arbeid vereist dat een werkgever een objectieve rechtvaardiging verschaft voor een verschil in beloning tussen de functie van hoofdlogopedist en die van hoofdapotheker. De Court of Appeal was uitgegaan van de premisse dat deze twee functies gelijkwaardig waren.
- 35.
- In haar opmerkingen voor het Hof stelde de Duitse regering dat het Hof niet op de vraag kon beslissen zonder dat vooraf was vastgesteld dat de twee betrokken functies gelijkwaardig waren. Volgens haar waren ze dat niet, en dus kon er geen schending zijn van artikel 141 EG.
- 36.
- Het Hof heeft deze argumentatie verworpen. Het overwoog dat de Court of Appeal in overeenstemming met de Britse wetgeving en met instemming van partijen had besloten de vraag van de objectieve rechtvaardiging van het verschil in beloning te onderzoeken vóór de vraag inzake de gelijkwaardigheid van de betrokken functies, waarvoor een meer gecompliceerd onderzoek nodig kon zijn. Daarom waren de prejudiciële vragen gesteld in de veronderstelling dat de functies gelijkwaardig waren.(16) Het voegde daaraan toe dat wanneer het een verzoek om uitlegging van het gemeenschapsrecht ontvangt dat niet kennelijk zonder verband met de realiteit of het voorwerp van het hoofdgeding is, het die vraag dient te beantwoorden zonder zich bezig te houden met de juistheid van een veronderstelling die, indien nodig, later door de verwijzende rechter zal moeten worden geverifieerd.(17)
- 37.
- Het Hof heeft in het aangehaalde arrest JämO in een soortgelijke context hetzelfde standpunt ingenomen.(18) Het heeft er meer bepaald aan herinnerd dat het de taak van de nationale rechter is, die als enige rechtstreeks kennis heeft van de feiten van de zaak en de argumenten van partijen en die de verantwoordelijkheid draagt voor de te geven beslissing, te beslissen in welke stand van de procedure hij een prejudiciële beslissing nodig heeft, en om te oordelen over de relevantie van de vragen die hij het Hof voorlegt.(19) In deze zaak was eveneens gesteld dat het bepalen van de gelijkwaardigheid van de arbeid uitgebreid en kostbaar onderzoek vergde.(20)
- 38.
- Met de Commissie ben ik van mening dat deze rechtspraak kan worden toegepast op deze zaak. Ook al is het enerzijds te betreuren dat de verwijzende rechter geen gedetailleerde uitleg heeft gegeven op dit punt, deel ik de mening van de Commissie dat het onderzoek of er in de betrokken tak van internationale handel een algemeen bekend gebruik bestaat dat door partijen bij hetzelfde type overeenkomsten doorgaans in acht wordt genomen, zeker langdurig en kostbaar kan zijn.
- 39.
- Anderzijds volgt duidelijk uit de verwijzingsbeschikking dat, afhankelijk van het antwoord van het Hof op de vraag of de laatst aangezochte rechter mag afwijken van de voorschriften van artikel 21 van het Executieverdrag wanneer die rechter bevoegd is op grond van een forumkeuzeovereenkomst, de behandeling van het hoofdgeding door het Oberlandesgericht Innsbruck volledig verschillend zal zijn. Bij een bevestigend antwoord zal de verwijzende rechter zich moeten uitspreken over het bestaan van een dergelijke overeenkomst. Indien het bestaan ervan wordt aangetoond, dan is de Oostenrijkse rechter exclusief bevoegd om uitspraak te doen in het geschil tussen de partijen. Bij een ontkennend antwoord daarentegen is het onderzoek naar het bestaan van een forumkeuzeovereenkomst van geen enkel belang meer en moeten de bepalingen van artikel 21 van het Executieverdrag worden toegepast.
- 40.
- Tenslotte heeft de verwijzende rechter uiteengezet waarom, gezien het arrest MSG, de aanvaarding door MISAT van facturen met een beding dat in geval van een geschil het gerecht bevoegd is binnen het rechtsgebied waarvan Dornbirn is gelegen, een eerste aanwijzing is voor het bestaan van een forumkeuzeovereenkomst in de zin van artikel 17, eerste alinea, sub c, van het Executieverdrag. De andere vereisten van deze bepaling, namelijk dat het moet gaan om een in de betrokken branche van de internationale handel aanvaard gebruik en dat de partijen dit kenden of behoorden te kennen, zijn door MISAT gemotiveerd betwist. Er is dus geen reden om aan te nemen dat het bestaan van een forumkeuzeovereenkomst een kennelijk onjuiste premisse is.
- 41.
- De tweede prejudiciële vraag, of in het geval van een forumkeuzeovereenkomst afwijking van artikel 21 Executieverdrag is toegestaan, is dus zeker relevant voor de beslechting van het hoofdgeding. Het besluit van de verwijzende rechter om het Hof eerst uitleg te vragen over de gevolgen van een forumkeuzeovereenkomst alvorens met het onderzoek te beginnen dat in deze zaak nodig kan zijn voor het bewijs van een dergelijke overeenkomst, kan mijns inziens dan ook niet worden opgevat als een schending van de samenwerkingsplicht waarop de prejudiciële procedure is gebaseerd.
- 42.
- Gelet op het voorgaande stel ik voor op de eerste prejudiciële vraag te antwoorden dat het aan de nationale rechter is om te bepalen of hij een prejudiciële vraag aan het Hof voorlegt op de grondslag van de stellingen van een partij dan wel of eerst nader onderzoek van deze stellingen noodzakelijk is. Nochtans dient de nationale rechter het Hof de feitelijke en juridische aanwijzingen te geven die het in staat stellen om een voor de beslechting van het hoofdgeding nuttig antwoord te verstrekken, en aan te geven waarom hij van oordeel is dat het antwoord op zijn vragen noodzakelijk is.
B - De tweede prejudiciële vraag
- 43.
- Met deze vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 21 Executieverdrag aldus moet worden uitgelegd dat de laatst aangezochte rechter, die exclusief bevoegd is op grond van een forumkeuzeovereenkomst, in afwijking van dit artikel op het geschil mag beslissen zonder de onbevoegdverklaring van de eerst aangezochte rechter af te wachten. Met andere woorden, de verwijzende rechter wil vernemen of artikel 17 Executieverdrag derogeert aan artikel 21 van dit Verdrag.
- 44.
- Het doel van artikel 21 is, zoals bekend, om in het belang van een goede rechtsbedeling in de Gemeenschap parallelle procedures voor de gerechten van de verschillende verdragsluitende staten en tegenstrijdige beslissingen die daarvan het gevolg kunnen zijn, te voorkomen. Het wil dus zoveel als mogelijk bij voorbaat uitsluiten dat een situatie ontstaat als bedoeld in artikel 27, lid 3, namelijk dat een beslissing niet wordt erkend wegens onverenigbaarheid met een beslissing die in de aangezochte staat tussen dezelfde partijen is gegeven.(21)
- 45.
- Om dit doel te bereiken, stelt artikel 21 een eenvoudig systeem vast om aan het begin van het proces te bepalen welke aangezochte rechter uiteindelijk bevoegd is om op het geschil te beslissen. Dit systeem is gebaseerd op de chronologische volgorde waarin die gerechten worden aangezocht: het laatst aangezochte gerecht moet zijn uitspraak aanhouden totdat het eerst aangezochte gerecht over zijn eigen bevoegdheid heeft beslist. Deze, aan artikel 21 van het Executieverdrag inherente blokkering van de procedure voor de laatst aangezochte rechter staat in deze prejudiciële procedure centraal.
- 46.
- Gasser betoogt in zijn opmerkingen over de derde prejudiciële vraag dat om dit artikel te passeren, het Hof zijn rechtspraak zou moeten heroverwegen, die is ingezet met het arrest van 8 december 1987 (Gubisch Maschinenfabrik).(22) Het Hof heeft daarin uitgemaakt dat een vordering tot nietigverklaring of ontbinding van een overeenkomst hetzelfde onderwerp betreft en op dezelfde oorzaak berust als een vordering tot nakoming van dezelfde overeenkomst.(23) Op grond hiervan had de verwijzende rechter kunnen beslissen dat de bij het Landesgericht Feldkirch ingestelde vordering hetzelfde onderwerp betrof en op dezelfde oorzaak berustte als de eerder bij het Tribunale civile e penale di Roma ingestelde vordering.
- 47.
- Mijns inziens is de onderhavige zaak geen reden voor het Hof om terug te komen van deze ruime uitlegging van de begrippen onderwerp en oorzaak van een geschil in de zin van artikel 21 Executieverdrag. Deze uitlegging is in de rechtsleer weliswaar in het algemeen bestreden, doch stilzwijgend bevestigd in het aangehaalde arrest Overseas Union Insurance e.a.(24) Zij is duidelijk gehandhaafd in het arrest van 6 december 1994 (Tatry)(25), waarin het Hof heeft beslist dat een vordering die ertoe strekt verweerder aansprakelijk te verklaren voor een bepaalde schade en hem tot betaling van schadevergoeding te veroordelen, op dezelfde oorzaak berust en hetzelfde onderwerp betreft als een eerdere vordering van deze verweerder, die ertoe strekte te verklaren dat hij niet aansprakelijk was voor die schade.(26) Zij is onlangs nog toegepast in het aangehaalde arrest Gantner Electronic.(27)
- 48.
- Bovendien kan uit de rechtspraak een andere oplossing worden afgeleid voor het door Gasser gesignaleerde probleem. In het arrest Overseas Union Insurance e.a. heeft het Hof immers geoordeeld dat kan worden afgeweken van de bepalingen van artikel 21 Executieverdrag wanneer de laatst aangezochte rechter exclusief bevoegd is om van het geschil kennis te nemen. Volgens mij kan deze rechtspraak worden uitgebreid tot gevallen waarin de laatst aangezochte rechter exclusief bevoegd is krachtens een forumkeuzebeding.
- 49.
- Laten we de omstandigheden van de zaak Overseas Union Insurance e.a. nog eens nader bezien. De in Engeland als overzeese vennootschap geregistreerde New Hampshire Insurance Company(28) herverzekerde in 1980 bij drie eveneens in Engeland geregistreerde vennootschappen een risico dat zij had gedekt voor de Société française des Nouvelles Galeries réunies. In juli 1986 staakten de drie herverzekeraars de uitbetaling van de schadeclaims. In 1987 en in februari 1988 dagvaardde New Hampshire hen voor het Tribunal de commerce de Paris, tot nakoming van de overeenkomst. Op 6 april 1988 stelden de drie herverzekeraars op hun beurt een vordering in tegen New Hampshire voor de Commercial Court van de Queen's Bench Division, strekkende tot vaststelling dat zij hun verplichtingen uit de herverzekeringspolissen terecht niet waren nagekomen. Dit gerecht besloot de behandeling van de zaak te schorsen conform artikel 21, tweede alinea, Executieverdrag, totdat het Franse gerecht op zijn eigen bevoegdheid in de bij hem aanhangige geschillen had beslist.
- 50.
- Nadat de drie herverzekeraars tegen deze beslissing in beroep waren gegaan bij de Court of Appeal, legde dit gerecht het Hof onder meer de vraag voor of artikel 21 aldus moet worden uitgelegd dat het laatst aangezochte gerecht, indien het niet tot verwijzing overgaat, slechts zijn uitspraak mag aanhouden dan wel of en in hoeverre het volgens deze bepaling een onderzoek mag of moet instellen naar de bevoegdheid van de eerst aangezochte rechter.(29)
- 51.
- Het Hof heeft geantwoord dat behoudens het geval waarin het laatst aangezochte gerecht beschikt over een van de exclusieve bevoegdheden die in het Executieverdrag, en met name in artikel 16 daarvan, worden genoemd, artikel 21 aldus moet worden uitgelegd dat wanneer de bevoegdheid van het eerst aangezochte gerecht wordt betwist, het laatst aangezochte gerecht, indien het niet tot verwijzing overgaat, slechts zijn uitspraak mag aanhouden en de bevoegdheid van het eerst aangezochte gerecht niet mag onderzoeken.(30)
- 52.
- Uit het antwoord van het Hof volgt dat de laatst aangezochte rechter die over een exclusieve bevoegdheid beschikt om van het geschil kennis te nemen, meer bepaald uit hoofde van artikel 16 Executieverdrag, de behandeling van de zaak niet hoeft te schorsen totdat de eerst aangezochte rechter zich onbevoegd heeft verklaard. De laatst aangezochte rechter kan dus het onderzoek van de zaak voortzetten en erop beslissen.
- 53.
- Dit arrest wordt door degenen die in deze zaak opmerkingen hebben ingediend, verschillend uitgelegd wat de vraag betreft of artikel 17, zoals artikel 16, kan derogeren aan artikel 21 Executieverdrag. De Commissie, de Italiaanse regering en MISAT zijn van mening dat de afwijking die het Hof in dit arrest heeft aanvaard, niet van toepassing is op artikel 17 van het Verdrag.
- 54.
- Volgens de Commissie is deze afwijking in het geval van artikel 16 gerechtvaardigd gezien artikel 28, eerste alinea, dat bepaalt dat de beslissingen die door een gerecht zijn gegeven in strijd met het betrokken artikel 16, in geen andere verdragsluitende staat kunnen worden erkend. Het zou dan ook absurd zijn om het krachtens artikel 16 exclusief bevoegde gerecht te verplichten om de behandeling van de zaak te schorsen, aangezien de beslissing van het eerst aangezochte, in ieder geval onbevoegde, gerecht slechts gevolgen kan teweegbrengen in de staat waar zij is gegeven. Artikel 28, eerste alinea, zou echter niet van toepassing zijn wanneer het laatst aangezochte gerecht bevoegd is krachtens een forumkeuzeovereenkomst in de zin van artikel 17.
- 55.
- De Commissie is van mening dat, aangezien het niet volledig is uitgesloten dat de eerst aangezochte rechter het bestaan van een forumkeuzeovereenkomst anders beoordeelt dan de laatst aangezochte rechter, het mogelijk is dat indien deze laatste de behandeling van de zaak niet schorst, tegenstrijdige beslissingen over de grond van de zaak worden gegeven. De partijen zouden zich dus in de situatie van artikel 27, punt 3, bevinden - beslissingen die in een andere verdragsluitende staat zijn gegeven, worden niet erkend indien zij onverenigbaar zijn met een tussen dezelfde partijen in de aangezochte staat gegeven beslissing. Dit is precies de situatie die artikel 21 wil vermijden.
- 56.
- Zij onderstreept daarenboven dat de bevoegdheid verleend door artikel 17 minder verstrekkend is dan die van artikel 16, omdat de partijen niet kunnen afwijken van de toepassing van dit artikel, terwijl zij een forumkeuzeovereenkomst steeds ongedaan kunnen maken of kunnen afzien van een beroep erop. Indien de verweerder voor de eerst aangezochte rechter verschijnt zonder diens onbevoegdheid te betwisten op grond van een forumkeuzeovereenkomst, kan deze rechter immers volgens artikel 18 Executieverdrag kennis nemen van het geschil.
- 57.
- Ik ben het niet eens met deze opvatting. Met Gasser en de regering van het Verenigd Koninkrijk ben ik van mening dat artikel 17 kan derogeren aan artikel 21. Mijn redenen hiervoor zijn de volgende. Ten eerste kan de bevoegdheid van gerechten die door een forumkeuzeovereenkomst overeenkomstig artikel 17 worden aangewezen, als exclusief worden gekwalificeerd. Ten tweede brengt de stelling dat de laatst aangezochte rechter artikel 21 moet eerbiedigen zelfs al is hij exclusief bevoegd op grond van een forumkeuzeovereenkomst, de nuttige werking van artikel 17 en de rechtszekerheid die eraan is verbonden in gevaar. Ten derde kan het risico van tegenstrijdige beslissingen sterk worden beperkt.
- 58.
- In de eerste plaats herinner ik eraan dat de afwijking van de bepalingen van artikel 21 volgens het arrest Overseas Union Insurance e.a. geldt voor het geval waarin het laatst aangezochte gerecht beschikt over een van de exclusieve bevoegdheden die in het Executieverdrag, en met name in artikel 16 daarvan, worden genoemd. Bij deze formulering zijn twee kanttekeningen te maken. De eerste is dat het Hof met de uitdrukking met name erop heeft willen wijzen dat deze afwijking niet louter is beperkt tot de gevallen van exclusieve bevoegdheid bedoeld in artikel 16. De tweede is dat het Hof evenmin, zoals het had kunnen doen, als enige de gevallen van exclusieve bevoegdheid van artikel 28, eerste alinea, heeft genoemd, namelijk de bevoegdheid inzake verzekering of consumentenovereenkomsten of die ex artikel 16. Het arrest Overseas Union Insurance e.a. biedt dus geen steun aan de gedachte dat de exclusieve bevoegdheid van artikel 17 is uitgesloten van de in dit arrest aanvaarde afwijking van de bepalingen van artikel 21.
- 59.
- Voorts merk ik op dat het Hof niets gezegd heeft ter verklaring van deze afwijking; op dit punt was ook geen vraag gesteld. Volgens mij kan de volgende verklaring worden gegeven. Zodra de eerst aangezochte rechter slechts zijn onbevoegdheid kan vaststellen, is het nutteloos om de laatst aangezochte rechter te verplichten de behandeling van de zaak te schorsen. Met andere woorden, wanneer de laatst aangezochte rechter exclusief bevoegd is, is er geen situatie van aanhangigheid, aangezien dit veronderstelt dat de twee rechters waarvoor dezelfde vordering is ingesteld beiden bevoegd zijn om er kennis van te nemen.(31)
- 60.
- Deze verklaring is toepasbaar op artikel 17 Executieverdrag. Immers, zoals hierin wordt bepaald, is het gerecht dat of zijn de gerechten die door de partijen zijn aangewezen overeenkomstig dit artikel, bij uitsluiting bevoegd. In combinatie met artikel 18 betekent artikel 17 dat wanneer de twee partijen zijn gebonden door een forumkeuzeovereenkomst als in artikel 17 bedoeld, elk ander gerecht waarbij een partij een vordering instelt, onbevoegd is behoudens instemming van de verweerder. Hieruit volgt dat indien, zoals hier het geval lijkt, de verweerder de bevoegdheid betwist van het gerecht dat de tegenpartij in strijd met een forumkeuzeovereenkomst eerder heeft aangezocht, dit gerecht zich op grond van dit beding onbevoegd moet verklaren. Volgens het rapport Schlosser(32) is dit gerecht daartoe zelfs ambtshalve verplicht indien de verweerder niet verschijnt.(33)
- 61.
- In een dergelijk geval sluit de bevoegdheid van het gerecht dat door de partijen is aangewezen in het forumkeuzeovereenkomst de bevoegdheid uit van de gerechten die volgens de algemene regel van artikel 2 of volgens de bijzondere bevoegdheidsregels van de artikelen 5 en 6 bevoegd zijn.(34) Op dit vlak zijn de gevolgen van artikel 17 dus vergelijkbaar met die van artikel 16. De laatst aangezochte rechter te verplichten de behandeling van de zaak te schorsen wanneer zijn bevoegdheid uit artikel 17 voortvloeit, lijkt dan ook even zinloos als het dat in het geval van artikel 16 is.
- 62.
- Ten tweede kan een dergelijke verplichting afbreuk doen aan de nuttige werking van artikel 17 en aan de rechtszekerheid die eraan is verbonden.
- 63.
- Wanneer wij nagaan wat de nuttige werking is van artikel 17, dienen wij voor ogen te houden dat dit artikel ruimte wil bieden voor vrijwillige prorogatie van rechtsmacht. Het is dus de wilsovereenstemming tussen partijen die het mogelijk maakt om af te wijken van de algemene en bijzondere bevoegdheidsregels van de artikelen 2, 5 en 6 Executieverdrag. Het vereiste van instemming van partijen met deze afwijkende rechtsmacht is dus volledig in de geest van dit artikel. Daarom ook heeft het Hof in zijn arresten van 14 december 1976, Estasis Salotti(35) en Segoura(36) beslist dat artikel 17 de aangezochte rechter verplicht te onderzoeken of de clausule die hem bevoegd verklaart inderdaad het voorwerp heeft uitgemaakt van een wilsovereenstemming tussen partijen.(37)
- 64.
- Deze wilsovereenstemming tussen partijen vormt eveneens de basis van forumkeuzeovereenkomsten die worden gesloten volgens internationale handelsgebruiken. Zoals bekend is de vermelding van de internationale handelsgebruiken toegevoegd bij het Toetredingsverdrag van 1978 om de vormvereisten te verlichten die oorspronkelijk in het Executieverdrag waren voorzien, te weten een schriftelijke overeenkomst of een schriftelijk bevestigde mondelinge overeenkomst.(38) Nochtans heeft het Hof geoordeeld dat ondanks deze versoepeling de daadwerkelijke wilsovereenstemming een van de doelstellingen van artikel 17 is. Het vereiste dat er daadwerkelijk van wilsovereenstemming sprake is, wordt gerechtvaardigd door het streven om de zwakste partij bij de overeenkomst ertegen te beschermen dat een partij ongemerkt een forumkeuzebeding in de overeenkomst opneemt.(39) Het Hof heeft derhalve beslist dat de partijen bij een overeenkomst worden vermoed met het forumkeuzebeding te hebben ingestemd, wanneer hun handelwijze overeenkomt met een gewoonte die geldt in de branche van de internationale handel waarin zij werkzaam zijn, en zij dat gebruik kennen of worden geacht te kennen.(40)
- 65.
- Artikel 17 handhaaft dus de wilsautonomie van de partijen door in afwijking van de bevoegdheidsregels van het Executieverdrag en behoudens die van de vierde alinea van dit artikel, een exclusieve bevoegdheid te verlenen aan de gerechten die zij aldus hebben aangewezen. Zoals het Hof heeft beslist, heeft artikel 17 tot doel, dat op duidelijke en nauwkeurige wijze een gerecht van een verdragsluitende staat wordt aangewezen dat bij uitsluiting bevoegd is overeenkomstig de wil van partijen, die met inachtneming van de in deze bepaling vermelde strikte vormvereisten tot uitdrukking is gebracht.(41) Artikel 17 wil aldus de rechtszekerheid waarborgen door partijen in staat te stellen de bevoegde rechter te bepalen.
- 66.
- Zo gezien sluit artikel 17 volledig aan bij de doelstellingen van het Executieverdrag. Volgens vaste rechtspraak wil dit immers enerzijds de regels inzake de bevoegdheid van de gerechten van de verdragsluitende staten eenmaken, door zoveel mogelijk te voorkomen dat met betrekking tot dezelfde rechtsverhouding meerdere rechterlijke instanties bevoegd zijn, en anderzijds de rechtsbescherming van de in de Gemeenschap gevestigde personen versterken, door de eiser in staat te stellen om gemakkelijk te bepalen welk gerecht hij kan aanzoeken, en de verweerder om redelijkerwijs te voorzien voor welk gerecht hij kan worden opgeroepen.(42)
- 67.
- Maar indien nu de exclusief bevoegde rechter de behandeling van de zaak ingevolge artikel 21 zou moeten schorsen totdat de eerst aangezochte rechter zich onbevoegd verklaart, dan komt mijns inziens de nuttige werking van artikel 17 en derhalve de rechtszekerheid waartoe deze bepaling bijdraagt, ernstig in gevaar. Een partij immers die in strijd met haar verplichtingen uit de forumkeuzeovereenkomst als eerste een vordering instelt bij een rechter waarvan zij weet dat die onbevoegd is, zou dan zo de bodembeslissing onrechtmatig kunnen vertragen, indien zij een voor haar nadelige afloop moet verwachten. De partij die aldus haar verbintenissen niet nakomt door zich te wenden tot een andere dan de in het forumkeuzeovereenkomst aangewezen rechter, zou dus voordeel halen uit een dergelijke niet-nakoming.
- 68.
- Deze consequentie is principieel onwenselijk en kan vertragingsmanoeuvres in de hand werken. Een partij die de bodembeslissing wil vertragen, zou aldus in de verleiding kunnen komen om de tegenpartij te vlug af te zijn en een vordering in te stellen bij een onbevoegde en de tegenpartij minder conveniërende rechter om op die manier elke vordering die op dezelfde overeenkomst is gebaseerd, lam te leggen totdat deze rechter zich onbevoegd verklaart. In dit opzicht stem ik in met de mening van de regering van het Verenigd Koninkrijk, dat met dit risico des te meer dient rekening te worden gehouden omdat de rechtsstelsels van de verdragsluitende staten in het algemeen de mogelijkheid geven om een verklaring van recht te vorderen, dat geen aansprakelijkheid bestaat.
- 69.
- In tegenstelling tot de Commissie ben ik niet van mening dat dit probleem enkel te maken heeft met de interne rechterlijke organisatie van de verschillende lidstaten en met de snelheid waarmee de nationale gerechten die in strijd met een forumkeuzeovereenkomst zijn aangezocht, in staat zijn een beslissing op hun bevoegdheid te nemen. Hoe snel een dergelijke beslissing ook afkomt, de eiser kan nog steeds alle nationale rechtsmiddelen gebruiken om het tijdstip waarop de onbevoegdverklaring van dit gerecht definitief wordt, te vertragen. Het probleem ligt dus volgens mij vooral bij de uitlegging van het Executieverdrag.
- 70.
- Daarom stel ik het Hof voor een oplossing te kiezen die de nuttige werking van artikel 17 en de eraan verbonden rechtszekerheid waarborgt. Een dergelijke oplossing lijkt mij overigens in de lijn te liggen van de rechtspraak betreffende de uitlegging van dit artikel. Volgens die rechtspraak moet deze uitlegging de wil van partijen respecteren. Zo heeft het Hof in het arrest van 24 juni 1981, Elefanten Schuh(43), beslist dat de wetgeving van een verdragsluitende staat niet in de weg kan staan aan de geldigheid van een bevoegdheidsbeding op de enkele grond dat de gebezigde taal een andere is dan die welke door die wetgeving wordt voorgeschreven. In het meer recente, reeds aangehaalde arrest Benincasa heeft het beslist dat het gerecht van een verdragsluitende staat, dat in een volgens artikel 17 Executieverdrag geldig tot stand gekomen bevoegdheidsbeding is aangewezen, eveneens bij uitsluiting bevoegd is wanneer de rechtsvordering ertoe strekt de nietigheid te doen vaststellen van de overeenkomst waarin dat beding is opgenomen. De door deze bepaling gewilde rechtszekerheid zou gemakkelijk in gevaar kunnen komen, indien een overeenkomstsluitende partij deze regel van het [Executie]verdrag opzij zou kunnen zetten door de enkele bewering, dat de gehele overeenkomst om aan het toepasselijke materiële recht ontleende redenen nietig is, aldus het Hof.(44)
- 71.
- Daarenboven heeft deze uitlegging het voordeel dat rekening wordt gehouden met de vereisten van de internationale handel. Ik ben het eens met de regering van het Verenigd Koninkrijk, dat voor een goede ontwikkeling van de internationale handelsrelaties ondernemingen moeten kunnen vertrouwen op de tussen hun gesloten overeenkomsten. Dit vereiste geldt ook voor de overeenkomsten waarin de partijen bepalen welke rechter bevoegd is ter beslechting van geschillen die bij de uitvoering van hun wederzijdse verplichtingen kunnen ontstaan. Ten slotte lijkt het onbetwistbaar dat een vertraging van de oplossing van deze geschillen belangrijke schade kan veroorzaken aan de marktdeelnemers, meer bepaald wanneer het om de betaling van facturen van het midden- en kleinbedrijf gaat. In dit opzicht sluit de oplossing die ik voorstel eveneens aan bij de bedoeling van de Executieverdragwetgever, die juist met het oog op de eisen van de internationale handel in 1978 heeft voorzien in een versoepeling van de vormvereisten van artikel 17 door de twee oorspronkelijke bepalingen aan te vullen met regels betreffende de internationale handelsgebruiken.(45) Aanvaardt het Hof dat de als tweede aangezochte rechter, wanneer hij exclusief bevoegd is krachtens een forumkeuzeovereenkomst, het onderzoek van de grond van de zaak kan voortzetten zonder de onbevoegdverklaring van de eerst aangezochte rechter af te wachten, zal dat zonder twijfel de handhaving van bevoegdheidsbedingen bevorderen die voorkomen in contractuele documenten of in de loop van die contractuele betrekkingen opgestelde stukken, zoals facturen.
- 72.
- Ten derde kan het risico van tegenstrijdige beslissingen mijns inziens sterk worden beperkt.
- 73.
- Om dit risico te verminderen, stelt de regering van het Verenigd Koninkrijk het Hof voor te beslissen dat de eerst aangezochte rechter wiens bevoegdheid wordt betwist op grond van een forumkeuzebeding, de behandeling van de zaak moet schorsen totdat de in het betrokken beding aangewezen rechter, die later is aangezocht, op zijn bevoegdheid heeft beslist.
- 74.
- Deze oplossing keur ik af. Naar mijn mening leidt zij tot dezelfde vertragingsmanoeuvres die ik wil vermijden. Een weinig gewetensvolle partij zal dan immers de bevoegdheid van het gerecht waarvoor ze is gedaagd op grond van de artikelen 2, 5 of 6 Executieverdrag, kunnen betwisten door het bestaan van een forumkeuzebeding voor te wenden en een vordering in te stellen bij het gerecht dat zogenaamd is aangewezen, om bewust de beslechting van het geschil te vertragen totdat dit gerecht zich onbevoegd verklaart.
- 75.
- Het risico van tegenstrijdige beslissingen en de problemen bij de erkenning en tenuitvoerlegging die eruit voortvloeien, bestaat eigenlijk bij elke afwijking van artikel 21 Executieverdrag. Dat risico bestaat ook bij artikel 16. Zo kan enerzijds de vraag of het geschil onder dit artikel valt, ook op uiteenlopende wijze worden beoordeeld door de twee aangezochte rechters.(46) Anderzijds kan, indien de als eerste aangezochte rechter zich bevoegd verklaart en een bodembeslissing geeft die onverenigbaar is met die van de later aangezochte rechter, die exclusief bevoegd is op grond van artikel 16, de beslissing van deze rechter niet worden erkend in de verdragsluitende staat van de eerst aangezochte rechter op grond van het bepaalde in artikel 27, lid 3, Executieverdrag.
- 76.
- Het feit dat een forumkeuzeovereenkomst, in het bijzonder wanneer ze de vorm heeft bedoeld in artikel 17, eerste alinea, sub c, soms een complex onderzoek noodzakelijk kan maken, lijkt mij dan ook geen rechtvaardiging om artikel 17 in het algemeen uit te sluiten van de afwijking die door het Hof is aanvaard op artikel 21. Hetzelfde geldt mijns inziens voor de omstandigheid dat artikel 17 niet in artikel 28 wordt genoemd, zodat de erkenning en tenuitvoerlegging van de beslissing van de laatst aangezochte, krachtens artikel 17 exclusief bevoegde rechter in andere verdragsluitende staten zou kunnen worden verhinderd door de tegenstrijdige beslissing van de eerst aangezochte rechter, indien deze voordien is gegeven.
- 77.
- Wat volgens mij van belang is, is dat het risico van tegenstrijdige beslissingen sterk kan worden beperkt. Een dergelijke beperking is, aangezien de betrokken rechters de geldigheid van de forumkeuzeovereenkomst volgens de rechtspraak van het Hof aan de hand van dezelfde beginselen en dezelfde voorwaarden moeten beoordelen, zeker realiseerbaar, mits de laatst aangezochte rechter artikel 21 slechts buiten toepassing laat nadat hij zeer nauwgezet zijn exclusieve bevoegdheid heeft geverifieerd.
- 78.
- Wat het eerste punt betreft, volgt uit de rechtspraak van het Hof dat het begrip overeenkomst tot aanwijzing van een bevoegde rechter als een autonoom begrip moet worden beschouwd.(47) Dit betekent dat de formele en materiële geldigheidsvereisten waaraan bevoegdheidsbedingen moeten voldoen, uitsluitend mogen worden beoordeeld volgens de vereisten van artikel 17. Deze regel is duidelijk tot uitdrukking gebracht wat de beoordeling van de formele regelmatigheid betreft.(48) Wat de materiële regels betreft, volgt hij uit de arresten waarin het Hof heeft beslist dat het begrip overeenkomst vereist dat een daadwerkelijke wilsovereenstemming tussen de partijen vaststaat.(49) De regel is volgens mij bevestigd in het arrest Benincasa waarin het Hof erop heeft gewezen dat [e]en bevoegdheidsbeding, dat een procedurele functie heeft, wordt beheerst door de bepalingen van het Executieverdrag, dat tot doel heeft eenvormige regels voor de internationale rechterlijke bevoegdheid in het leven te roepen.(50)
- 79.
- Deze rechtspraak is uitgebreid tot de internationale handelsgebruiken. Het Hof heeft immers beslist dat deze in artikel 17 genoemde gebruiken niet mogen worden aangetast door nationale wettelijke bepalingen die vormvereisten stellen die een aanvulling zijn op de in de betrokken tak van de internationale handel aanvaarde gebruiken.(51) Zoals de verwijzende rechter heeft vermeld, heeft het Hof tevens gepreciseerd aan de hand van welke objectieve elementen de nationale rechter moet toetsen of een gebruik in de tak van de internationale handel waarin de partijen werkzaam zijn, bestaat en of de partijen met dit gebruik bekend zijn of kunnen worden vermoed bekend te zijn.(52)
- 80.
- Het risico van tegenstrijdige beslissingen over de rechtsgeldigheid van een forumkeuzeovereenkomst zal dus des te kleiner zijn aangezien de vereisten van artikel 17 Executieverdrag door het Hof nader zijn bepaald.(53)
- 81.
- Wat het tweede punt betreft, ben ik van mening dat de laatst aangezochte rechter slechts mag afwijken van de voorschriften van artikel 21 Executieverdrag nadat hij nauwgezet heeft geverifieerd of hij inderdaad exclusief bevoegd is krachtens een forumkeuzeovereenkomst. Hij zal dus moeten onderzoeken of de betrokken forumkeuzeovereenkomst voldoet aan artikel 17. Naast de hierboven genoemde voorwaarden, zal hij zich ervan moeten vergewissen dat dit beding geschillen welke naar aanleiding van een bepaalde rechtsbetrekking zijn ontstaan of zullen ontstaan betreft overeenkomstig artikel 17, eerste alinea, en dat het niet afwijkt van de exclusieve bevoegdheidsregels van artikel 16 en van de voorschriften van het Executieverdrag met betrekking tot verzekeringszaken en door consumenten gesloten overeenkomsten. Vervolgens zal de laatst aangezochte rechter moeten nagaan of de forumkeuzeovereenkomst wel het aan hem voorgelegde geschil dekt. Bij twijfel over de rechtsgeldigheid van het forumkeuzeovereenkomst of het toepassingsgebied ervan dient de laatst aangezochte rechter de behandeling van de zaak te schorsen overeenkomstig artikel 21.
- 82.
- Deze oplossing, die erop neerkomt dat artikel 17 slechts kan derogeren aan artikel 21 wanneer de bevoegdheid van de laatst aangezochte rechter onomstotelijk vaststaat, biedt het voordeel dat rekening wordt gehouden met de eisen van de internationale handel en ook dat de marktdeelnemers bewust worden gemaakt van hun eigen verantwoordelijkheid door hen aan te sporen forumkeuzeovereenkomsten te sluiten die juist geen twijfel laten bestaan over hun rechtsgeldigheid en hun toepassingsgebied. Deze oplossing zou aldus de vertegenwoordigers van de verschillende marktdeelnemers ertoe kunnen aanzetten om standaardvoorwaarden af te spreken die duidelijk zijn, en ze in de betrokken handelstak op ruime schaal te verspreiden.
- 83.
- Gelet op het voorgaande stel ik het Hof voor op de tweede prejudiciële vraag te antwoorden dat artikel 21 Executieverdrag aldus moet worden uitgelegd, dat de laatst aangezochte rechter die exclusief bevoegd is krachtens een forumkeuzeovereenkomst, in afwijking van dit artikel het geschil kan beslechten zonder te wachten op een onbevoegdverklaring van de eerst aangezochte rechter wanneer de bevoegdheid van de laatst aangezochte rechter onomstotelijk vaststaat.
C - De derde en de vierde tot en met de zesde prejudiciële vraag
- 84.
- Met zijn derde vraag wenst de verwijzende rechter kort gezegd te vernemen of artikel 21 Executieverdrag aldus moet worden uitgelegd, dat daarvan mag worden afgeweken wanneer de gerechtelijke procedures in de verdragsluitende staat van de eerst aangezochte rechter in het algemeen onredelijk lang duren.
- 85.
- De verwijzende rechter merkt op dat hij deze vraag stelt in verband met de stelling van Gasser, dat de gemiddelde duur van de gerechtelijke procedures in de Romaanse landen zoals Italië, Griekenland en Frankrijk onredelijk lang is, wat strijdig zou zijn met de voorschriften van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (hierna: EVRM).
- 86.
- De Commissie trekt de ontvankelijkheid van de derde vraag in twijfel, en derhalve ook die van de daaropvolgende vragen die ermee samenhangen, wegens het feit dat de verwijzende rechter geen concrete gegevens heeft verstrekt waaruit blijkt dat het Tribunale civile e penale di Roma in casu de bepalingen van artikel 6 van het EVRM niet heeft nageleefd.
- 87.
- Ik ben het met deze opvatting niet eens. Mijns inziens doelt de verwijzende rechter met de betrokken vraag niet op de procedure die MISAT heeft ingesteld bij het Tribunale civile e penale di Roma. Het punt dat deze vraag duidelijk aan de orde stelt is of de laatst aangezochte rechter artikel 21 buiten toepassing mag laten wegens de onredelijk lange gemiddelde duur van de gerechtelijke procedures in de lidstaat van de eerst aangezochte rechter. Om het Hof in staat te stellen tot een nuttig antwoord op deze vraag, die een bepaling van het Executieverdrag betreft en die relevant is voor de oplossing van het hoofdgeding, hoefde de verwijzende rechter dus geen gegevens te verstrekken over het verloop van de procedure voor het Tribunale civile e penale di Roma.
- 88.
- Ik sluit me daarentegen bij de opvatting van de Commissie aan wat het te geven antwoord op de vraag betreft. Het lijkt immers moeilijk denkbaar dat de bepalingen van artikel 21 Executieverdrag opzij zouden kunnen worden geschoven wegens het feit dat de eerst aangezochte rechter tot een lidstaat behoort waarvan de gerechten er in het algemeen buitengewoon lang over doen om zaken te behandelen. Dat zou erop neerkomen dat de aanhangigheidsregels niet van toepassing zijn wanneer de eerst aangezochte rechter tot bepaalde lidstaten behoort.
- 89.
- Een dergelijke uitlegging zou klaarblijkelijk in strijd zijn met het systeem en de grondslag van het Executieverdrag. Dit bevat immers geen enkele bepaling inhoudende dat de bepalingen ervan, en in het bijzonder artikel 21, niet meer van toepassing zouden zijn wegens de duur van de gerechtelijke procedures in een andere verdragsluitende staat. Daarenboven vindt het Executieverdrag zijn grondslag in het wederzijdse vertrouwen van de lidstaten in hun rechtsstelsels en rechterlijke instanties.(54) Op grond van dit vertrouwen heeft het betrokken verdrag een bindend bevoegdheidsstelsel ingesteld dat alle gerechten die onder de werkingssfeer van het verdrag vallen, moeten eerbiedigen. Dit vertrouwen maakt het de verdragsluitende staten eveneens mogelijk om afstand te doen van hun interne regels inzake erkenning en exequatur van buitenlandse vonnissen ten gunste van een vereenvoudigd mechanisme van erkenning en tenuitvoerlegging. Het vormt dus tevens de grondslag van de rechtszekerheid die het verdrag tot doel tracht te waarborgen door de partijen in staat te stellen met zekerheid te bepalen welk gerecht bevoegd is.
- 90.
- Gelet op het voorgaande stel ik het Hof voor te antwoorden dat artikel 21 Executieverdrag aldus moet worden uitgelegd, dat niet mag worden afgeweken van het daarin bepaalde wanneer de gerechtelijke procedures in de verdragsluitende staat van de eerst aangezochte rechter in het algemeen onredelijk lang duren.
- 91.
- Hiermee rekening houdend, hoeft niet te worden geantwoord op de vragen vier tot en met zes. Deze veronderstellen immers een bevestigend antwoord op de derde vraag. Zo wil de verwijzende rechter met de vierde vraag vernemen of de Italiaanse wet nr. 89 van 24 maart 2001 betreffende de vergoeding van schade ten gevolge van te lange procedures, toch de toepassing van artikel 21 Executieverdrag zou rechtvaardigen. Met de vragen vijf en zes, zoals ik ze begrijp, vraagt hij het Hof voor het geval van een bevestigend antwoord op de derde vraag, in welke omstandigheden en volgens welke modaliteiten het laatst aangezochte gerecht kan afwijken van de voorschriften van dit artikel.
V - Conclusie
- 92.
- Gelet op het voorgaande geef ik het Hof in overweging, de vragen van het Oberlandesgericht Innsbruck te beantwoorden als volgt:
1) Het is aan de nationale rechter te bepalen of hij een prejudiciële vraag aan het Hof voorlegt op grond van de stellingen van een partij dan wel of eerst nader onderzoek van deze stellingen nodig is. Nochtans dient de nationale rechter het Hof de feitelijke en juridische gegevens te verstrekken die het in staat moeten stellen om een voor de beslechting van het hoofdgeding nuttig antwoord te geven, en aan te geven waarom hij van oordeel is dat het antwoord op zijn vragen noodzakelijk is.
2) Artikel 21 van het Verdrag van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: .Executieverdrag) moet aldus worden uitgelegd, dat de laatst aangezochte rechter die exclusief bevoegd is krachtens een forumkeuzeovereenkomst, in afwijking van dit artikel het geschil kan beslechten zonder te wachten op een onbevoegdverklaring van de eerst aangezochte rechter wanneer de bevoegdheid van de laatst aangezochte rechter onomstotelijk vaststaat.
3) Artikel 21 Executieverdrag moet aldus worden uitgelegd dat niet mag worden afgeweken van het daarin bepaalde wanneer de gerechtelijke procedures in de verdragsluitende staat van de eerst aangezochte rechter in het algemeen onredelijk lang duren.
1: - Oorspronkelijke taal: Frans.
2: - (PB 1972, L 299, blz. 32), zoals gewijzigd bij het Verdrag van 9 oktober 1978 inzake de toetreding van het Koninkrijk Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (PB L 304, blz. 1, en gewijzigde tekst blz. 77), het Verdrag van 25 oktober 1982 inzake de toetreding van de Helleense Republiek (PB L 388, blz. 1), het Verdrag van 26 mei 1989 inzake de toetreding van het Koninkrijk Spanje en de Portugese Republiek (PB L 285, blz. 1) en het Verdrag van 29 november 1996 inzake de toetreding van de Republiek Oostenrijk, de Republiek Finland en het Koninkrijk Zweden (PB 1997, C 15, blz. 1). Een geconsolideerde versie van het verdrag, zoals gewijzigd door deze vier toetredingsverdragen, is gepubliceerd in PB 1998, C 27, blz. 1 (hierna: Executieverdrag).
3: - Hierna: Gasser.
4: - Hierna: MISAT.
5: - C-106/95, Jurispr. blz. I-911.
6: - PB 1975, L 204, blz. 28, zoals gewijzigd door de toetredingsverdragen.
7: - Zie conclusie van advocaat-generaal Tesauro in de zaak Kleinwort Benson (arrest van 28 maart 1995, C-346/93, Jurispr. blz. I-615, punt 17).
8: - Zie arresten van 27 februari 1997, Van den Boogaard (C-220/95, Jurispr. blz. I-1147, punt 16); 20 maart 1997, Farrell (C-295/95, Jurispr. blz. I-1683, punt 11); 16 maart 1999, Castelletti (C-159/97, Jurispr. blz. I-1597, punt 14), en 8 mei 2003, Gantner Electronic (C-111/01, Jurispr. blz. I-4207, punt 38).
9: - Zie, bijvoorbeeld, arresten van 29 november 1978, Pigs Marketing Board (C-83/78, Jurispr. blz. -2347, punt 25); 15 december 1995, Bosman (C-415/93, Jurispr. blz. I-4921, punt 59), en 22 mei 2003, Korhonen e.a. (C-18/01, Jurispr. blz. I-5321, punt 19). Zie ook, wat het Executieverdrag betreft, arrest Castelletti, reeds aangehaald (punt 14).
10: - Zie arresten van 10 maart 1981, Irish Creamery Milk Suppliers Association e.a. (C-36/80 en C-71/80, Jurispr. blz. 735, punt 7); 10 juli 1984, Campus Oil e.a. (C-72/83, Jurispr. blz. 2727, punt 10); 11 juni 1987, Pretore di Salò (C-14/86, Jurispr. blz. 2545, punt 11); 19 november 1998, Høj Pedersen e.a. (C-66/96, Jurispr. blz. I-7327, punt 46), en 30 maart 2000, JämO (C-236/98, Jurispr. blz. I-2189, punt 32).
11: - Zie reeds aangehaalde arresten Bosman (punt 59) en Gantner Electronic (punt 35).
12: - Zie arresten van 11 maart 1980, Foglia (C-104/79, Jurispr. blz. 745, punt 11); 16 december 1981, Foglia (C-244/80, Jurispr. blz. 3045, punt 18); 3 februari 1983, Robards (C-149/82, Jurispr. blz. 171, punt 19); 16 juli 1992, Meilicke (C-83/91, Jurispr. blz. I-4871, punt 25), en 10 december 2002, der Weduwe (C-153/00, Jurispr. blz. I-11319, punten 32 en 33).
13: - Zie arrest Irish Creamery Milk Suppliers Association e.a., reeds aangehaald (punt 6); arresten van 16 juli 1992, Lourenço Dias (C-343/90, Jurispr. blz. I-4673, punt 19), en de reeds aangehaalde arresten Meilicke (punt 26); Høj Pedersen e.a. (punt 45), en JämO, (punt 31). Volgens thans vaste rechtspraak moet de nationale rechter, wegens het vereiste om tot een voor hem nuttige uitlegging van het gemeenschapsrecht te komen, een omschrijving [...] geven van het feitelijke en juridische kader waarin de gestelde vragen moeten worden geplaatst, of althans de feiten moet uiteenzetten waarop die vragen zijn gebaseerd. Zie meer bepaald, arresten van 26 januari 1993, Telemarsicabruzzo e.a. (C-320/90 tot C-322/90, Jurispr. blz. I-393, punt 6), en 21 september 2000, ABBOI (C-109/99, Jurispr. blz. I-7247, punt 42).
14: - Zie arrest van 12 juni 1986, Bertini e.a. (C-98/85, 162/85 en 258/85, Jurispr. blz. 1885, punt 6), en arrest Lourenço Dias, reeds aangehaald (punt 19).
15: - Arrest van 27 oktober 1993 (C-127/92, Jurispr. blz. I-5535).
16: - Arrest Enderby, reeds aangehaald (punt 11).
17: - Ibid., punt. 12.
18: - In deze zaak stelde de Arbetsdomstolen het Hof verschillende prejudiciële vragen om te bepalen of een werkgever vroedvrouwen minder betaalde dan een ziekenhuistechnicus, zonder in te gaan op de gelijkwaardigheidsvraag van de arbeid van deze twee categorieën werknemers.
19: - Punt 32.
20: - Punt 29.
21: - Zie arrest van 27 juni 1991, Overseas Union Insurance e.a. (C-351/89, Jurispr. blz. I-3317, punt 16).
22: - C-144/86, Jurispr. blz. 4861.
23: - Punten 15 tot 17. Het betrof enerzijds een vordering tot nietigverklaring subsidiair vernietiging, van een verkoopovereenkomst van een machine, en anderzijds een vordering tot betaling van de koopprijs van die machine.
24: - Punt 16.
25: - C-406/92, Jurispr. blz. I-5439.
26: - Punt 45.
27: - Punt 25.
28: - Hierna: New Hampshire.
29: - Voor een goed begrip van de formulering van de door de verwijzende rechter gestelde vraag herinner ik eraan dat artikel 21 Executieverdrag in de versie zoals die van toepassing is op deze zaak, luidde: Wanneer voor gerechten van verschillende verdragsluitende staten tussen dezelfde partijen vorderingen aanhangig zijn, welke hetzelfde onderwerp betreffen en op dezelfde oorzaak berusten, moet het gerecht, waarbij de zaak het laatst is aangebracht, zelfs ambtshalve, de partijen verwijzen naar het gerecht bij hetwelk de zaak het eerst aanhangig is gemaakt. Het gerecht dat tot verwijzing zou moeten overgaan, kan zijn uitspraak aanhouden indien de bevoegdheid van het andere gerecht wordt betwist. De nieuwe redactie van artikel 21 - in geval van aanhangigheid houdt het gerecht waarbij de zaak het laatst is aangebracht zijn uitspraak aan totdat het gerecht waarbij de zaak het eerst is aangebracht zich bevoegd verklaart - brengt geen verandering in de consequenties van het arrest Overseas Union Insurance e.a. voor het antwoord op de vraag die in onderhavige zaak is gesteld. Deze nieuwe redactie, ingelast bij het Toetredingsverdrag van 1989, wijzigt de betekenis of de draagwijdte van dit artikel niet, maar wil ervoor zorgen dat de laatst aangezochte rechter zich niet onbevoegd verklaard alvorens er zeker van te zijn dat de eerst aangezochte rechter inderdaad bevoegd is om van het geschil kennis te nemen, teneinde negatieve competentieconflicten te vermijden.
30: - Punt 26.
31: - Zie in deze zin Gaudemet-Tallon, H., Compétence et exécution des jugements en Europe, LGDJ, derde uitgave 2002, punten 323 en 324.
32: - Rapport Schlosser betreffende het Verdrag inzake de toetreding van het Koninkrijk Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland tot het Verdrag betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, alsmede tot het Protocol betreffende de uitlegging daarvan door het Hof van Justitie (PB 1979, C 59, blz. 71).
33: - Punt 22.
34: - Zie in deze zin het arrest van 9 november 1978, Meeth (C-23/78, Jurispr. blz. 2133, punt 5).
35: - C-24/76, Jurispr. blz. 1831.
36: - C-25/76, Jurispr. blz. 1851.
37: - Respectievelijk punten 7 en 6.
38: - Voor een overzicht van de verschillende versies van artikel 17 sinds 1968 tot aan het Verdrag van San Sebastián van 26 mei 1989, zie mijn conclusie in de zaak Castelletti (punten 5 tot 7).
39: - Zie arresten MSG (punt 17) en Castelletti (punt 19), beide reeds aangehaald.
40: - Zie arrest Castelletti (reeds aangehaald, punt 21).
41: - Zie arrest van 3 juli 1997, Benincasa (C-269/95, Jurispr. blz. 3767, punt 29).
42: - Zie arresten van 4 maart 1982, Effer (C-38/81, Jurispr. blz. 825, punt 6) en 13 juli 1993, Mulox IBC (C-125/92, Jurispr. blz. I-4075, punt 11), en arrest Benincasa, reeds aangehaald (punt 26).
43: - C-150/80, Jurispr. blz. 1671.
44: - Punt 29. Zie eveneens arrest van 9 november 2000, Coreck (C-387/98, Jurispr. blz. I-9337, punt 14).
45: - Zie het reeds aangehaalde rapport Schlosser (punt 179).
46: - De vraag bijvoorbeeld of er al dan niet een huur- of pachtovereenkomst is die onder artikel 16, lid 1, valt.
47: - Zie arrest van 10 maart 1992, Powell Duffryn (C-214/89, Jurispr. blz. I-1745, punt 14).
48: - Zie arrest Elefanten Schuh, reeds aangehaald (punten 25 en 26).
49: - Zie arresten Estasis Salotti en Segouras, reeds aangehaald.
50: - Punt 25.
51: - Zie meer bepaald de reeds aangehaalde arresten MSG (punt 23) en Castelletti (punten 33 tot 39).
52: - Zie de arresten MSG en Castelletti, reeds aangehaald.
53: - Tot op heden heeft de uitlegging van dit artikel aanleiding gegeven tot een vijftiental prejudiciële verwijzingen.
54: - Zie conclusie van advocaat-generaal Darmon in de zaak Sonntag (arrest van 21 april 1993, C-172/91, Jurispr. blz. I-1963, punt 71).