Language of document : ECLI:EU:F:2015:5

ARREST VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN
VAN DE EUROPESE UNIE

(Tweede kamer)

22 januari 2015

Gevoegde zaken F‑1/14 en F‑48/14

Danuta Kakol

tegen

Europese Commissie

„Openbare dienst – Vergelijkend onderzoek – Algemeen vergelijkend onderzoek EPSO/AD/177/10 – Toelatingsvoorwaarden – Niet-toelating tot deelneming – Ontoereikende motivering – Toelating tot deelneming aan een eerder soortgelijk vergelijkend onderzoek – Specifieke motiveringsplicht – Beroep tot nietigverklaring – Beroep tot schadevergoeding”

Betreft:      Beroepen, ingesteld krachtens artikel 270 VWEU, van toepassing op het EGA-Verdrag op grond van artikel 106 bis ervan, waarmee Kakol vraagt om, ten eerste, nietigverklaring van het besluit van de jury van algemeen vergelijkend onderzoek EPSO/AD/177/10 van 3 oktober 2013 om haar niet toe te laten tot deelneming aan de examens van het beoordelingscentrum en, ten tweede, veroordeling van de Europese Commissie tot vergoeding van de immateriële schade die zij zou hebben geleden.

Beslissing:      Zaak F‑1/14 wordt doorgehaald in het register van het Gerecht. Het besluit van de jury van vergelijkend onderzoek EPSO/AD/177/10 van 14 februari 2014 om Kakol niet toe te laten tot deelneming aan vergelijkend onderzoek EPSO/AD/177/10 wordt nietig verklaard. Het beroep in zaak F‑48/14 wordt verworpen voor het overige. In zaak F‑1/14 draagt de Europese Commissie de kosten van Kakol en wordt zij verwezen in haar eigen kosten. In zaak F‑48/14 draagt de Europese Commissie haar eigen kosten en wordt zij verwezen in de kosten van Kakol.

Samenvatting

Ambtenaren – Vergelijkend onderzoek – Vergelijkend onderzoek op de grondslag van schriftelijke bewijsstukken en examens – Weigering van toelating tot de examens – Motiveringsplicht – Omvang – Verschillende beoordeling van dezelfde kandidaat bij opeenvolgende soortgelijke vergelijkende onderzoeken – Toelaatbaarheid – Voorwaarde – Noodzaak van een specifieke motivering

(Ambtenarenstatuut, art. 25, en bijlage III, art. 5)

De verplichting om elk krachtens het Statuut genomen individueel besluit te motiveren heeft tot doel enerzijds de betrokkene de nodige gegevens te verschaffen om te beoordelen of het besluit al dan niet gegrond is, en anderzijds het rechterlijk toezicht mogelijk te maken. Meer bepaald verlangt de Unierechter met betrekking tot besluiten waarbij de toelating tot deelneming wordt geweigerd dat de jury precies aangeeft aan welke in de aankondiging van vergelijkend onderzoek gestelde voorwaarden niet zou zijn voldaan.

Wanneer de toelatingsvoorwaarden in opeenvolgende aankondigingen van vergelijkend onderzoek in identieke of soortgelijke bewoordingen zijn gesteld, is een minder gunstige beoordeling van de diploma’s van een kandidaat en van zijn beroepservaring dan die welke in eerdere vergelijkende onderzoeken is gegeven, alleen mogelijk wanneer in de motivering van het besluit een duidelijke reden voor dit verschil in beoordeling wordt gegeven, met dien verstande dat die motiveringsplicht alleen geldt wanneer de betrokkene de jury erop heeft gewezen dat hij is toegelaten tot deelneming aan een eerder soortgelijk vergelijkend onderzoek. De verplichting voor de jury om dit verschil in beoordeling met die van een eerdere jury te motiveren beperkt zich niet tot de verplichting tot motivering van haar eigen besluit om de kandidaat niet toe te laten tot deelneming aan de examens van het betrokken vergelijkend onderzoek, maar houdt in dat zij uiteenzet waarom haar beoordeling van de relevantie van de diploma’s van de kandidaat verschilt van die van een eerdere jury. Een besluit tot niet-toelating waarin de jury van een vergelijkend onderzoek slechts haar eigen besluit motiveert, zonder specifiek en duidelijk aan te geven waarom haar beoordeling over de schriftelijke bewijsstukken en diploma’s, gelet op de te vervullen taken zoals aangegeven in de aankondiging van vergelijkend onderzoek, verschilt van die van een jury van een eerder soortgelijk vergelijkend onderzoek, bevat derhalve een vormfout wegens ontoereikende motivering die tot de nietigverklaring ervan kan leiden.

Teneinde na te gaan of de twee vergelijkende onderzoeken soortgelijk zijn, moeten de toelatingsvoorwaarden en de omschrijving van de werkzaamheden voor elk van die onderzoeken gezamenlijk worden onderzocht. De doeleinden van een vergelijkend onderzoek blijken uit de omschrijving van de werkzaamheden die de geslaagde kandidaten zullen uitoefenen, en niet uit de voorwaarde van nationaliteit waaraan zij moeten voldoen. Een voorwaarde over de nationaliteit van de kandidaten voor een vergelijkend onderzoek vormt op zich niet een doelstelling daarvan. Het gaat hier om een element dat een rol speelt naast dat van de relevantie van de diploma’s van de kandidaten, doch dat geen enkele invloed heeft op de beoordeling van die diploma’s.

(cf. punten 45, 48, 53, 54, 56, 70, 77 en 78)

Referentie:

Hof: arresten Kobor/Commissie, 112/78, EU:C:1979:107, punten 11 en 12; De Santis/Rekenkamer, 108/84, EU:C:1985:134, punten 18 en 19, en Belardinelli e.a./Hof van Justitie, 225/87, EU:C:1989:309, punten 23 en 27

Gerecht van eerste aanleg: arresten Giannini/Commissie, T‑21/96, EU:T:1997:40, punt 21, en Teixeira Neves/Hof van Justitie, T‑146/99, EU:T:2000:194, punt 34

Gerecht voor ambtenarenzaken: arrest Hristova/Commissie, F‑50/07, EU:F:2008:147, punt 22 en aldaar aangehaalde rechtspraak