Language of document : ECLI:EU:F:2012:186

BESCHIKKING VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN
VAN DE EUROPESE UNIE

(Derde kamer)

12 december 2012

Zaak F‑70/11

Giorgio Lebedef

tegen

Europese Commissie

„Openbare dienst – Ambtenaren – Beoordelingsjaar 2008 – Halftijdse vrijstelling voor vakbondsvertegenwoordiging – Beoordelingsrapport dat in dienst van tewerkstelling uitgeoefende werkzaamheden dekt – Raadpleging van ad-hocgroep – Aanwijzing bij het Statuut – Aanwijzing door vakbond – Beroep kennelijk rechtens ongegrond”

Betreft: Beroep, ingesteld krachtens artikel 270 VWEU, van toepassing op het EGA-Verdrag op grond van artikel 106 bis ervan, waarmee Lebedef de nietigverklaring vordert van het over de periode van 1 januari tot en met 31 december 2008 opgestelde beoordelingsrapport dat de in zijn dienst van tewerkstelling uitgeoefende werkzaamheden dekt.

Beslissing: Het beroep wordt kennelijk ongegrond verklaard. Verzoeker draagt zijn eigen kosten en wordt verwezen in de kosten van de Commissie.

Samenvatting

1.      Ambtenaren – Vertegenwoordiging – Halftijdse vrijstelling voor vakbondsdoeleinden – Aanwijzing door vakbond tijdens resterende helft van tijd – Toelaatbaarheid – Voorwaarden

2.      Ambtenaren – Beoordeling – Beoordelingsrapport – Beoordelingsbevoegdheid van beoordelaars – Rechterlijke toetsing – Grenzen

(Ambtenarenstatuut, art. 43)

3.      Ambtenaren – Beoordeling – Beoordelingsrapport – Opstelling – Schending van procedureregels – Gevolgen voor geldigheid van beoordelingsrapport – Voorwaarden

(Ambtenarenstatuut, art. 43)

1.      Een ambtenaar die voor vakbondsdoeleinden of personeelsvertegenwoordiging halftijds is vrijgesteld van werkzaamheden, kan daarnaast binnen het kader van de uitoefening van werkzaamheden tijdens de resterende helft van de werktijd, in aanmerking komen voor aanwijzing door de vakbond, welke aanwijzing hem in staat stelt vakbondswerkzaamheden uit te oefenen. Het is echter noodzakelijk dat de aanwijzing door een representatieve vak- of beroepsorganisatie duidelijk vaststaat.

Bovendien mag een dergelijke vakbonds- of statutaire aanwijzing niet tot doel, noch tot gevolg hebben dat een voor vakbondsdoeleinden of personeelsvertegenwoordiging toegekende halftijdse vrijstelling van de uitoefening van werkzaamheden de facto wordt omgevormd tot een voltijdse vrijstelling. Aanvaarding dat een ambtenaar of functionaris die niet met het oog op personeelsvertegenwoordiging is vrijgesteld van uitoefening van zijn werkzaamheden (vrijwel) zijn gehele werktijd besteed aan personeelsvertegenwoordiging, zodat hij weinig of geen werktijd besteedt aan zijn dienst van tewerkstelling, zou ertoe leiden dat het bij verschillende overeenkomsten tussen de Commissie en de representatieve vak- of beroepsorganisaties ingevoerde stelsel wordt omzeild, hetgeen naargelang van de omstandigheden van het geval een misbruik van recht kan opleveren.

(cf. punten 41 en 51)

Referentie:

Gerecht voor ambtenarenzaken: 7 mei 2008, Lebedef/Commissie, F‑36/07; 7 juli 2009, Lebedef/Commissie, F‑39/08, punt 50 en aldaar aangehaalde rechtspraak

2.      Bij zijn rechterlijke toetsing van de inhoud van de beoordelingsrapporten beperkt de Unierechter zich ertoe te controleren of de procedure een regelmatig verloop heeft gekend, de feiten materieel juist zijn en er geen sprake is van kennelijke beoordelingsfouten of van misbruik van bevoegdheid. Het staat niet aan het Gerecht voor ambtenarenzaken om de juistheid van de door de administratie gegeven beoordeling van de beroepsbekwaamheden van een ambtenaar te onderzoeken, wanneer die beoordeling complexe waardeoordelen inhoudt die naar hun aard niet vatbaar zijn voor objectieve toetsing.

(cf. punt 58)

Referentie:

Gerecht voor ambtenarenzaken: 29 september 2011, AJ/Commissie, F‑80/10, punt 32 en aldaar aangehaalde rechtspraak

3.      Een schending van procedureregels vormt slechts een substantiële onregelmatigheid die de geldigheid van het litigieuze beoordelingsrapport aantast, wanneer het rapport zonder die onregelmatigheid een andere inhoud had kunnen hebben.

(cf. punt 63)

Referentie:

Gerecht van eerste aanleg: 9 maart 1999, Hubert/Commissie, T‑212/97, punt 53 en aldaar aangehaalde rechtspraak