Language of document : ECLI:EU:T:2010:338

ARREST VAN HET GERECHT (Kamer voor hogere voorzieningen)

1 september 2010

Zaak T‑91/09 P

Carina Skareby

tegen

Europese Commissie

„Hogere voorziening — Openbare dienst — Ambtenaren — Beoordeling — Loopbaanontwikkelingsrapport — Beoordelingsjaar 2005 — Vereenvoudigd rapport opgesteld over de periode januari tot en met september 2005 — Volledige overname van beoordelingen in loopbaanontwikkelingsrapport 2004 dat na bestreden arrest gedeeltelijk nietig is verklaard”

Betreft: Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Eerste kamer) van 15 december 2008, Skareby/Commissie (F‑34/07, JurAmbt. blz. I‑A‑1‑477 en II-A-1-2637), en strekkende tot vernietiging van dat arrest.

Beslissing: Het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Eerste kamer) van 15 december 2008, Skareby/Commissie (F‑34/07, JurAmbt. blz. I-A-1-477 en II-A-1-2637), wordt vernietigd, voor zover het Gerecht voor ambtenarenzaken de grief ontleend aan het ontbreken van een beoordeling van Skarebys prestaties over de periode januari tot en met september 2005 heeft afgewezen. Het besluit van 18 juli 2006 tot opstelling van Skarebys beoordelingsrapport over de periode 1 januari tot en met 31 december 2005 wordt nietig verklaard, voor zover het punt 6.1, „Prestaties”, betreft. Het bij het Gerecht voor ambtenarenzaken in zaak F‑34/07 ingestelde beroep wordt voor het overige verworpen. De Europese Commissie wordt verwezen in alle kosten van deze procedure en van die voor het Gerecht voor ambtenarenzaken.

Samenvatting

1.      Hogere voorziening — Middelen — Ontoereikende motivering — Impliciete motivering door het Gerecht voor ambtenarenzaken — Toelaatbaarheid — Voorwaarden

(Statuut van het Hof van Justitie, art. 36 en bijlage I, art. 7, lid 1)

2.      Hogere voorziening — Middelen — Onjuiste rechtsopvatting

(Art. 256 VWEU; Statuut van het Hof van Justitie, bijlage I, art. 10, lid 2)

3.      Ambtenaren — Beroep — Voorwerp — Bevel aan administratie — Niet-ontvankelijkheid

(Art. 266 VWEU; Ambtenarenstatuut, art. 91)

1.      Ofschoon het Gerecht voor ambtenarenzaken overeenkomstig artikel 36 van het Statuut van het Hof van Justitie, dat op hem van toepassing is op grond van artikel 7, lid 1, van datzelfde Statuut, zijn arresten moet motiveren, houdt die motiveringsplicht niet in dat het een uiteenzetting moet geven die volledig en één voor één alle argumenten van de partijen volgt. De motivering kan impliciet zijn, mits de belanghebbende de redenen kan kennen waarom de rechter in eerste aanleg zijn argumenten heeft afgewezen en de rechter in hogere voorziening over voldoende elementen beschikt om zijn toezicht uit te oefenen.

(cf. punt 36)

Referentie:

Hof: 9 september 2008, FIAMM en FIAMM Technologies/Raad en Commissie, C‑120/06 P en C‑121/06 P, Jurispr. blz. I‑6513, punt 96; 2 april 2009, Bouygues en Bouygues Télécom/Commissie, C‑431/07 P, Jurispr. blz. I‑2665, punt 42

2.      Het Gerecht voor ambtenarenzaken is van een onjuiste rechtsopvatting uitgegaan door in een vereenvoudigd rapport de voortzetting toe te staan van een beoordeling die in werkelijkheid, als gevolg van een gedeeltelijke nietigverklaring door het Gerecht van het loopbaanontwikkelingsrapport over het voorgaande jaar, niet bestond. De rechter in eerste aanleg was zich bewust van het risico dat hij nam door zich op dat rapport te baseren, aangezien hij erop heeft gewezen dat hogere voorziening was ingesteld tegen zijn arrest betreffende de wettigheid van dat rapport.

(cf. punt 57)

3.      Het Gerecht kan de instellingen geen bevelen geven noch beginselverklaringen afleggen. Volgens artikel 266 VWEU staat het immers aan de instelling die de nietig verklaarde handeling heeft verricht om de maatregelen te nemen die de uitvoering van het arrest houdende nietigverklaring meebrengt.

(cf. punt 70)

Referentie:

Gerecht: 28 oktober 2004, Meister/BHIM, T‑76/03, JurAmbt. blz. I‑A‑325 en II‑1477, punt 38