Language of document : ECLI:EU:T:2012:105

ARREST VAN HET GERECHT (Vierde kamer)

6 maart 2012 (*)

„EOGFL — Afdeling ‚Garantie’ — Van financiering uitgesloten uitgaven — Groenten en fruit — Verplichting om uitgaven te bewijzen — Voorwaarden voor erkenning van telersverenigingen”

In zaak T‑230/10,

Koninkrijk Spanje, aanvankelijk vertegenwoordigd door M. Muñoz Pérez en A. Rubio González, vervolgens door A. Rubio González, abogados del Estado,

verzoeker,

tegen

Europese Commissie, vertegenwoordigd door F. Jimeno Fernández als gemachtigde,

verweerster,

betreffende een verzoek om gedeeltelijke nietigverklaring van besluit 2010/152/EU van de Commissie van 11 maart 2010 houdende onttrekking aan EU-financiering van bepaalde uitgaven die de lidstaten in het kader van het Europees Oriëntatie‑ en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL), afdeling „Garantie”, in het kader van het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) of in het kader van het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO), hebben verricht (PB L 63, blz. 7), voor zover daarbij bepaalde uitgaven die het Koninkrijk Spanje in de groenten‑ en fruitsector heeft gedaan, van financiering worden uitgesloten,

wijst

HET GERECHT (Vierde kamer),

samengesteld als volgt: I. Pelikánová, president, K. Jürimäe (rapporteur) en M. van der Woude, rechters,

griffier: J. Palacio González, hoofdadministrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 22 november 2011,

het navolgende

Arrest

 De aan het geding ten grondslag liggende feiten

1        Naar aanleiding van vijf onderzoeken, met als referentienummers FV/2004/381/ES, FV/2005/301/ES, FV/2005/302/ES, FV/2006/354/ES, FV/2005/385/ES, die de dienst voor audit van landbouwuitgaven van de Commissie van de Europese Gemeenschappen met betrekking tot de steunmaatregelen in de groenten‑ en fruitsector heeft verricht, heeft de Commissie op 7 april 2008 op grond van artikel 7, lid 4, van verordening (EG) nr. 1258/1999 van de Raad van 17 mei 1999 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (PB L 160, blz. 103) de Spaanse autoriteiten in kennis gesteld van haar bevindingen inzake deze onderzoeken.

2        Bij schrijven van 27 mei 2008 heeft het Koninkrijk Spanje verzocht om interventie van het bemiddelingsorgaan. Op 29 oktober 2008 heeft het bemiddelingsorgaan zijn eindrapport uitgebracht. Op 25 augustus 2009 heeft de Commissie haar definitieve standpunt aan het Koninkrijk Spanje meegedeeld.

3        Op basis van de in het syntheseverslag van 30 september 2009 aangevoerde argumenten heeft de Commissie bij besluit 2010/152/EU van 11 maart 2010 houdende onttrekking aan EU-financiering van bepaalde uitgaven die de lidstaten in het kader van het Europees Oriëntatie‑ en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL), afdeling „Garantie”, in het kader van het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) of in het kader van het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO), hebben verricht (PB L 63, blz. 7, hierna: „bestreden besluit”) besloten om meer bepaald twee soorten uitgaven die het Koninkrijk Spanje in de groenten‑ en fruitsector heeft gemaakt, aan financiering te onttrekken.

4        De Commissie heeft ten bedrage van 33 339 525,05 EUR een eerste gerichte correctie toegepast op de als beheerskosten voor verpakkingsuitgaven gedeclareerde uitgaven, op grond dat de kosten van milieuvriendelijk beheer van verpakkingen niet voor financiering in aanmerking komen. Voorts heeft zij ten bedrage van 4 940 378,44 EUR een tweede gerichte correctie van 100 % toegepast op de aan de telersvereniging SAT Royal (hierna: „SAT Royal”) toegekende steun, op grond dat de criteria aan de hand waarvan deze vereniging is erkend, verkeerd zijn toegepast.

 Procesverloop en conclusies van partijen

5        Bij op 21 mei 2010 ter griffie van het Gerecht neergelegd verzoekschrift heeft het Koninkrijk Spanje het onderhavige beroep ingesteld.

6        Het Koninkrijk Spanje concludeert dat het het Gerecht behage:

–        het bestreden besluit nietig te verklaren voor zover het bepaalde door het Koninkrijk Spanje gedeclareerde uitgaven aan Uniefinanciering onttrekt;

–        de Commissie te verwijzen in de kosten.

7        De Commissie concludeert dat het het Gerecht behage:

–        het beroep te verwerpen;

–        het Koninkrijk Spanje te verwijzen in de kosten.

 In rechte

8        Ter ondersteuning van zijn beroep voert het Koninkrijk Spanje twee middelen aan. Met het eerste middel stelt het in wezen dat de Commissie, voor zover zij de kosten van milieuvriendelijk beheer van verpakkingen van financiering heeft uitgesloten, blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting bij de uitlegging van de bepalingen van verordening (EG) nr. 2200/96 van de Raad van 28 oktober 1996 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector groenten en fruit (PB L 297, blz. 1) en verordening (EG) nr. 1433/2003 van de Commissie van 11 augustus 2003 tot vaststelling van toepassingsbepalingen van verordening (EG) nr. 2200/96 van de Raad voor wat de actiefondsen, de operationele programma’s en de toekenning van financiële steun betreft (PB L 203, blz. 25). Met het tweede middel stelt het in wezen dat de Commissie, voor zover zij tekortkomingen heeft vastgesteld in het stelsel van toezicht op de erkenning van SAT Royal, blijk heeft gegeven een onjuiste rechtsopvatting bij de uitlegging van de bepalingen van verordening nr. 2200/96 en verordening (EG) nr. 1432/2003 van de Commissie van 11 augustus 2003 tot vaststelling van toepassingsbepalingen voor verordening (EG) nr. 2200/96 van de Raad met betrekking tot de erkenning van telersverenigingen en de voorlopige erkenning van telersgroepen (PB L 203, blz. 18).

 Eerste middel

9        In het kader van het eerste middel twisten partijen in wezen over de vraag of de bepalingen van de verordeningen nrs. 2200/96 en 1433/2003 vereisen dat de bijkomende kosten die een milieuvriendelijk beheer van verpakkingen met zich brengt rechtstreeks of indirect door de telersvereniging worden gedragen en dat deze telersvereniging bij haar steunaanvraag een nauwkeurig schriftelijk bewijsstuk ter staving van deze kosten voegt om de in artikel 15, lid 1, van verordening nr. 2200/96 bedoelde financiële steun te kunnen verkrijgen.

10      Vooraf zij herinnerd aan de bepalingen en de rechtspraak die voor de beoordeling van het eerste middel relevant zijn.

11      Ten eerste bepaalt artikel 15 van verordening nr. 2200/96 het volgende:

„1. Onder de in dit artikel vastgestelde voorwaarden wordt financiële [Unie]steun verleend aan telersverenigingen die een actiefonds vormen.

Dit actiefonds wordt van middelen voorzien door de werkelijk betaalde financiële bijdragen van hun leden, die worden berekend aan de hand van de hoeveelheden of de waarde van de daadwerkelijk op de markt afgezette groenten en fruit, en door de in de eerste alinea bedoelde financiële steun.

2. Het in lid 1 bedoelde actiefonds is bestemd voor:

a)      de financiering van uitgaven in verband met het uit de markt nemen van producten onder de in lid 3 vastgestelde voorwaarden;

b)      de financiering van een operationeel programma dat overeenkomstig artikel 16, lid 1, bij de bevoegde nationale instanties voor goedkeuring moet worden ingediend.

[...]

5. De in lid 1 bedoelde financiële steun is gelijk aan het bedrag van de werkelijk betaalde bijdragen als bedoeld in voornoemd lid, maar bedraagt maximaal 50 % van het bedrag van de reële uitgaven uit hoofde van lid 2.

[...]”

12      Artikel 18 van verordening nr. 1433/2003, met als opschrift „Aanvragen”, bepaalt in lid 2, sub c, dat „[b]ij de aanvraag [...] de nodige bewijsstukken [worden] gevoegd met betrekking tot [...] de uitgaven die voor het operationele programma zijn gedaan”.

13      Volgens punt 2, sub c, van bijlage I bij verordening nr. 1433/2003, met als opschrift „Facultatieve inhoud van operationele programma’s”, waarnaar artikel 8, lid 2, van deze verordening verwijst, kunnen operationele programma’s met name gegevens bevatten inzake „specifieke kosten voor [...] milieumaatregelen, inclusief kosten als gevolg van het milieubeheer van verpakkingen”.

14      Aan het einde van punt 2, sub c, van bijlage I bij verordening nr. 1433/2003 wordt verwezen naar voetnoot nr. 3, die luidt als volgt:

„Het milieubeheer van de verpakkingen moet naar behoren gerechtvaardigd zijn en in overeenstemming zijn met de criteria die zijn vastgesteld in bijlage II bij richtlijn 94/62/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende verpakking en verpakkingsafval [...]”

15      Ten tweede zij eraan herinnerd dat het EOGFL volgens vaste rechtspraak enkel interventies financiert die overeenkomstig de Unierechtelijke bepalingen inzake de gemeenschappelijke ordening der landbouwmarkten plaatsvinden (zie arresten Hof van 8 mei 2003, Spanje/Commissie C‑349/97, Jurispr. blz. I‑3851, punten 45 tot en met 47 en 49, en 24 februari 2005, Griekenland/Commissie, C‑300/02, Jurispr. blz. I‑1341, punten 32 tot en met 36 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

16      Vervolgens dienen, primair, de argumenten te worden onderzocht die het Koninkrijk Spanje ter ondersteuning van het eerste middel heeft aangevoerd.

17      In de eerste plaats dient te worden vastgesteld dat het Koninkrijk Spanje ten onrechte van mening is dat de Commissie heeft aanvaard dat de Spaanse autoriteiten het forfaitaire percentage van 17 %, dat zij hadden toegepast uit hoofde van de extra kosten die naast de gebruikelijke kosten zijn gemaakt, correct hadden vastgesteld. Uit het dossier blijkt immers dat de Commissie weliswaar beaamt dat het percentage van 17 % in de onderhavige zaak op zich niet buitensporig is, maar het Koninkrijk Spanje wel verwijt de kosten van milieuvriendelijk beheer van verpakkingen bij de berekening van dit percentage te hebben betrokken zonder enig bewijs aan te dragen dat deze kosten daadwerkelijk door de telersverenigingen of hun leden waren gedragen.

18      In de tweede plaats dient te worden beoordeeld of de Commissie, zoals het Koninkrijk Spanje betoogt, blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te eisen dat de kosten van milieuvriendelijk beheer van verpakkingen door de telersverenigingen worden gedragen.

19      In dit verband zij erop gewezen dat de financiële steun van de Unie overeenkomstig artikel 15, lid 5, eerste alinea, van verordening nr. 2200/96 wordt berekend op grond van de „reële uitgaven” die onder meer bij de financiering van een operationeel programma door het actiefonds zijn gedaan. Krachtens artikel 18, lid 2, sub c, van verordening nr. 1433/2003 dienen bij de door de telersverenigingen ingediende steunaanvragen bewijsstukken te worden gevoegd met betrekking tot de uitgaven die voor het operationele programma zijn gedaan.

20      Uit deze bepalingen volgt dat een telersvereniging voor een operationeel programma slechts financiële steun van de Unie kan verkrijgen wanneer wordt bewezen dat de uitgaven voor dit programma zijn gedaan.

21      Deze uitlegging van de betrokken bepalingen wordt niet op de helling gezet door het argument van het Koninkrijk Spanje dat een dergelijk vereiste niet geldt voor operationele programma’s die kosten van milieuvriendelijk beheer van verpakkingen met zich brengen, aangezien uit de — in voetnoot nr. 3 in bijlage I bij verordening nr. 1433/2003 bedoelde — richtlijn 94/62/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 1994 betreffende verpakking en verpakkingsafval (PB L 365, blz. 10) volgt dat het aan de verdelers staat om die verpakkingen te beheren, zodat het onlogisch zou zijn dat deze verordening vereist dat de telersverenigingen de kosten dragen van het beheer van verpakkingen dat zij niet hoeven te verrichten.

22      Allereerst dient te worden vastgesteld dat de hierboven in punt 20 genoemde regel niet uitsluit dat met de kosten van milieuvriendelijk beheer van verpakkingen rekening wordt gehouden wanneer deze kosten, zoals in het onderhavige geval, rechtstreeks door de verdelers en indirect door de telersverenigingen worden gedragen. Vereist is immers enkel het bewijs dat de betrokken kosten rechtstreeks of indirect door de telersverenigingen worden gedragen.

23      Voorts dient in herinnering te worden gebracht dat verordening nr. 1433/2003 uitvoeringsbepalingen vaststelt voor verordening nr. 2200/96 voor wat de actiefondsen, de operationele programma’s en de financiële steun betreft. In dit verband voert artikel 18, lid 2, sub c, van verordening nr. 1433/2003, zoals blijkt uit de hierboven in punten 19 en 20 uiteengezette overwegingen, de in artikel 15, lid 5, van verordening nr. 2200/96 bedoelde regel uit, aangezien het bepaalt dat bij de door de telersverenigingen ingediende steunaanvragen bewijsstukken moeten worden gevoegd met betrekking tot de uitgaven die voor het operationele programma zijn gedaan.

24      Daarentegen voorziet noch verordening nr. 2200/96, noch verordening nr. 1433/2003, noch zelfs richtlijn 94/62, waarnaar in voetnoot nr. 3 in bijlage I bij verordening nr. 1433/2003 wordt verwezen, voor de operationele programma’s die kosten van milieuvriendelijk beheer van verpakkingen met zich brengen in een uitzondering op de uit artikel 15, lid 5, van verordening nr. 2200/96 en artikel 18, lid 2, van verordening nr. 1433/2003 voortvloeiende regel dat de door de Unie toegekende financiële steun wordt berekend aan de hand van de daadwerkelijke en dus door de steunaanvrager, in casu de telersverenigingen, bewezen uitgaven.

25      Uit de voorgaande overwegingen volgt dat het Koninkrijk Spanje de Commissie ten onrechte verwijt blijk te hebben gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te eisen dat de kosten van milieuvriendelijk beheer van verpakkingen door de telersverenigingen worden gedragen.

26      In de derde plaats dient te worden beoordeeld of het vereiste dat de telersvereniging bewijst dat zij de kosten van milieuvriendelijk beheer van verpakkingen rechtstreeks of indirect heeft gedragen, zoals het Koninkrijk Spanje betoogt, buitensporig is.

27      Meer in het bijzonder stelt het Koninkrijk Spanje dat de telersverenigingen niet hoeven te beschikken over een bewijsstuk waarin het exacte bedrag van de voor een milieuvriendelijk beheer van verpakkingen gedane uitgaven is aangegeven, en dat de verdelers deze kosten, net zoals de overige productiekosten, op de telersverenigingen afwentelen.

28      Dienaangaande zij eraan herinnerd dat handelingen van de instellingen van de Unie volgens het evenredigheidsbeginsel, dat deel uitmaakt van de algemene Unierechtelijke beginselen, niet verder mogen gaan dan wat geschikt en noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de rechtmatige doelstellingen die met de betrokken regeling worden nagestreefd, met dien verstande dat, wanneer een keuze tussen meerdere geschikte maatregelen mogelijk is, die maatregel moet worden gekozen die de minste belasting met zich brengt, en dat de veroorzaakte nadelen niet onevenredig mogen zijn aan de nagestreefde doelstellingen (zie arrest Hof 4 oktober 2007, Geuting, C‑375/05, Jurispr. blz. I‑7983, punt 45 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

29      Wat de rechterlijke toetsing betreft van de wijze waarop uitvoering is gegeven aan dit beginsel, kan de vastgestelde maatregel, gelet op de ruime beoordelingsbevoegdheid waarover de Uniewetgever op het gebied van het gemeenschappelijk landbouwbeleid beschikt, slechts onrechtmatig zijn wanneer hij kennelijk ongeschikt is om het door de Commissie nagestreefde doel te verwezenlijken (zie in die zin arrest Geuting, aangehaald in punt 28, punt 46 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

30      In casu dient ten eerste het argument van het Koninkrijk Spanje te worden verworpen dat de kosten van milieuvriendelijk beheer van verpakkingen volgens bijlage I bij verordening nr. 1433/2003 in de operationele programma’s mogen worden opgenomen zonder dat ook maar enige verplichting wordt opgelegd aan degene die deze kosten dient te dragen.

31      Zoals hierboven in punt 24 reeds is vermeld, voorzien de verordeningen nrs. 2200/96 en 1433/2003 immers in geen enkele uitzondering op de uit artikel 15, lid 5, van verordening nr. 2200/96 en artikel 18, lid 2, van verordening nr. 1433/2003 voortvloeiende regel.

32      Ten tweede kan, anders dan het Koninkrijk Spanje in wezen betoogt, niet worden aanvaard dat het bewijs dat de door de telersverenigingen indirect gedragen uitgaven daadwerkelijk zijn gedaan, louter kan berusten op de zogenaamd logische veronderstelling dat de door de telersverenigingen aan de verdelers in rekening gebrachte verkoopprijs in de praktijk zou zijn verminderd om rekening te houden met het feit dat het beheer van de verpakkingen van de betrokken goederen ten laste kwam van deze verdelers.

33      Een dergelijke redeneerwijze is immers kennelijk in strijd met de hierboven in punt 20 bedoelde regel. Bovendien kan niet worden uitgesloten dat de door de telersverenigingen aan de verdelers in rekening gebrachte verkoopprijs niet wordt verminderd, maar dat de extra kosten van het milieuvriendelijk beheer van verpakkingen op de verdere afzetketen worden afgewenteld door middel van een verhoging van de door de verdelers aan hun klanten in rekening gebrachte verkoopprijzen.

34      Bijgevolg kan enkel het door de steunaanvrager geleverde bewijs dat de rechtstreeks of indirect gedragen uitgaven daadwerkelijk zijn gedaan aan de hierboven in punt 20 bedoelde regel voldoen.

35      Ten derde valt de noodzaak van een dergelijk bewijs, anders dan het Koninkrijk Spanje beweert, niet weg wanneer de lidstaat, zoals in de onderhavige zaak, de extra kosten die het beheer van de verpakkingen — naast de gebruikelijke kosten — heeft meegebracht, overeenkomstig verordening nr. 1433/2003 bij benadering heeft vastgesteld. Dat zou immers tot gevolg hebben dat telersverenigingen die geen extra kosten hebben gedragen, in strijd met de hierboven in punt 20 bedoelde regel de betrokken steun zouden kunnen ontvangen.

36      Uit de voorgaande overwegingen volgt dat de argumenten van het Koninkrijk Spanje onvoldoende rekening houden met het rechtmatige doel van de betrokken regeling, die, zoals hierboven in punt 15 in herinnering is gebracht, beoogt te waarborgen dat de financiële interventies overeenkomstig de Unieregels inzake de gemeenschappelijke ordening der landbouwmarkten worden verricht. Bijgevolg kan noch uit het betoog van het Koninkrijk Spanje noch uit het dossier worden afgeleid dat de Commissie het evenredigheidsbeginsel heeft geschonden door van de telersverenigingen te eisen dat zij het bewijs leveren dat zij de kosten van milieuvriendelijk beheer van verpakkingen hebben gedragen.

37      Aangezien kortom geen van de door Koninkrijk Spanje ter ondersteuning van het eerste middel aangevoerde argumenten kan worden aanvaard, dient het eerste middel te worden afgewezen.

 Tweede middel

38      In het kader van het tweede middel zijn partijen het in wezen oneens over de vraag of artikel 14 van verordening nr. 1432/2003 enkel geldt voor natuurlijke of rechtspersonen die groenten en fruit telen en zich hebben gegroepeerd in een telersvereniging zoals SAT Royal, of eveneens, wanneer de leden rechtspersonen zijn, van toepassing is op de natuurlijke of rechtspersonen die controle hebben over het maatschappelijk kapitaal van die rechtspersonen.

39      In de eerste plaats dient te worden herinnerd aan de bepalingen die voor de beoordeling van het tweede middel relevant zijn.

40      Artikel 11, lid 1, sub d, punt 3, van verordening nr. 2200/96 bepaalt het volgende:

„Onder ‚telersvereniging’ worden in deze verordening verstaan, rechtspersonen:

[...]

d)      waarvan de statuten bepalingen omvatten betreffende:

[...]

3) de regels op grond waarvan de uiteindelijke zeggenschap bij beslissingen en de controle op de telersvereniging op democratische wijze bij de aangesloten telers berust;

[...]”

41      Punt 14 van de considerans van verordening nr. 1432/2003 luidt als volgt:

„Om ervoor te zorgen dat de telersverenigingen werkelijk een minimumaantal telers vertegenwoordigen, dienen de lidstaten maatregelen te nemen om te voorkomen dat een minderheid van de leden die eventueel het grootste deel van het productievolume van de betrokken telersvereniging voor haar rekening neemt, een overheersende positie inneemt waarvan ten aanzien van het beheer en het functioneren van de telersvereniging misbruik kan worden gemaakt.”

42      Artikel 4, lid 1, van verordening nr. 1432/2003, met als opschrift „Minimumomvang van de telersverenigingen” bepaalt:

„Het minimumaantal telers als bedoeld in artikel 11, lid 2, sub a, van verordening [...] nr. 2200/96 wordt vastgesteld op vijf telers per categorie.”

43      Artikel 13 van verordening nr. 1432/2003, met als opschrift „Niet-producerende leden”, luidt als volgt:

„1. De lidstaten kunnen bepalen of en op welke voorwaarden natuurlijke of rechtspersonen die geen teler zijn, als lid van een telersvereniging kunnen worden aanvaard.

2. Bij de vaststelling van de in lid 1 bedoelde voorwaarden zien de lidstaten erop toe dat, overeenkomstig artikel 11, lid 1, sub a en d, punt 3, van verordening nr. 2200/96:

[...]

b)      de statuten van de telersverenigingen regels bevatten die garanderen dat de uiteindelijke zeggenschap bij beslissingen en de controle op de telersvereniging op democratische wijze bij de aangesloten telers berusten.

[...]”

44      Artikel 14 van verordening nr. 1432/2003, met als opschrift „Democratische controle op de telersverenigingen”, luidt als volgt:

„1. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om te voorkomen dat een of meer telers ten aanzien van het beheer en het functioneren van de telersvereniging van hun macht of invloed misbruik maken.

2. Geen enkel lid van een telersvereniging mag over meer dan 20 % van de stemmen beschikken. De lidstaat kan dit percentage echter tot maximaal 49 % verhogen om het in verhouding te brengen met de bijdrage van het lid aan de waarde van de door de telersvereniging verkochte productie.”

45      In de tweede plaats dienen de argumenten die het Koninkrijk Spanje heeft aangevoerd ter ondersteuning van haar tweede middel, dat in twee onderdelen is opgedeeld, in het licht van bovenstaande teksten te worden beoordeeld.

46      Wat het eerste, primair aangevoerde, onderdeel betreft, verwijt het Koninkrijk Spanje de Commissie dat zij ervan is uitgegaan dat eenzelfde natuurlijke persoon, die geen teler was, controle had over vier van de negen bij SAT Royal aangesloten rechtspersonen, aangezien deze natuurlijke persoon 76 % van het kapitaal van een van deze vier rechtspersonen en bijna 100 % van het kapitaal van de andere drie rechtspersonen in handen had, en dat zij aldus voornoemde artikelen 13 en 14 van verordening nr. 1432/2003 heeft geschonden. Volgens het Koninkrijk Spanje waren deze negen rechtspersonen, die handelsvennootschappen zijn, immers de enige werkelijke leden van deze telersvereniging en beschikte elk van deze vennootschappen conform voornoemde bepalingen over minder dan 20 % van de stemrechten.

47      In dit verband zij eraan herinnerd dat uit de bepalingen van de hierboven in de punten 40 tot en met 43 genoemde verordeningen nrs. 2200/96 en 1432/2003 volgt dat de Unieregeling inzake telersverenigingen ertoe strekt de democratische werking ervan te waarborgen door twee beginselen voorop te stellen.

48      Ten eerste dienen de bij de telersvereniging aangesloten telers volgens artikel 11, lid 1, sub d, punt 3, van verordening nr. 2200/96 controle over hun vereniging uit te oefenen en zeggenschap te hebben bij de beslissingen die deze neemt. Dit beginsel wordt bovendien uitdrukkelijk bevestigd door de specifieke bepalingen van artikel 13, lid 2, sub b, van verordening nr. 1432/2003.

49      Ten tweede volgt uit de artikelen 4 en 14, lid 2, van verordening nr. 1432/2003 dat een telersvereniging minstens vijf telers onder haar leden dient te tellen en dat geen van deze leden in beginsel over meer dan 20 % van de stemmen mag beschikken. Deze bepalingen komen tegemoet aan de bezorgdheid die in het hierboven in punt 41 aangehaalde punt 14 van de considerans van verordening nr. 1432/2003 is beschreven. Daarenboven staat vast dat deze bepalingen niet enkel van toepassing zijn op de aangesloten natuurlijke personen, maar ook op de aangesloten rechtspersonen en dat elk van deze leden in casu over één stem in SAT Royal beschikt.

50      Wanneer de lidstaten de democratische werking van een telersvereniging controleren, mag de identiteit van de natuurlijke of rechtspersonen die het kapitaal van de leden van de telersvereniging in handen hebben echter niet buiten beschouwing worden gelaten. Indien dit niet wordt onderzocht, kan immers achter deze leden eenzelfde natuurlijke of rechtspersoon schuilgaan die het kapitaal van meerdere leden van een telersvereniging grotendeels of zelfs volledig in handen heeft en aldus de macht heeft om deze leden en meer bepaald hun besluitvorming te controleren.

51      In dergelijke omstandigheden bestaat het gevaar dat het tweede hierboven in punt 49 beschreven beginsel wordt omzeild, omdat het zichtbare aantal leden van de telersverenigingen geen juist beeld geeft van het aantal werkelijk onafhankelijke leden van de telersverenigingen.

52      Aan deze overweging wordt niet afgedaan door het feit dat de betrokken natuurlijke persoon in casu geen teler is. De leden van SAT Royal zijn daarentegen in dit geval wel telers. Vastgesteld dient bijgevolg te worden dat het feit dat de betrokken natuurlijke persoon, die geen teler is, het kapitaal van meerdere bij SAT Royal aangesloten telers grotendeels of zelfs volledig in handen heeft, een schending inhoudt van de twee hierboven in de punten 48 en 49 beschreven beginselen die in de Uniewetgeving zijn uitgewerkt om de democratische werking van een telersvereniging te waarborgen. In die omstandigheden geeft immers niet alleen het zichtbare aantal leden van de telersvereniging geen juist beeld van het aantal werkelijk onafhankelijke leden van de telersvereniging, wat in strijd is met het hierboven in punt 49 genoemde tweede beginsel, maar worden daarenboven de controle op de telersvereniging en de uiteindelijke zeggenschap bij haar beslissingen in werkelijkheid niet uitsluitend door de aangesloten telers uitgeoefend, wat in strijd is met het hierboven in punt 48 bedoelde eerste beginsel, aangezien bepaalde aangesloten telers onder de zeggenschap staan van een persoon die geen teler is.

53      Uit de voorgaande overwegingen blijkt dat de Commissie, anders dan het Koninkrijk Spanje betoogt, terecht heeft gesteld dat ter verzekering van de democratische werking van de telersverenigingen rekening dient te worden gehouden met de identiteit van de natuurlijke of rechtspersonen die controle uitoefenen op de leden van de telersverenigingen.

54      Derhalve kan het eerste onderdeel van het tweede middel niet worden aanvaard.

55      Wat het tweede, subsidiair aangevoerde, onderdeel van het tweede middel betreft, betoogt het Koninkrijk Spanje dat de Commissie het stemmenpercentage waarover eenzelfde natuurlijke persoon in SAT Royal indirect beschikt, onjuist heeft beoordeeld. Zo heeft de Commissie ten onrechte aangenomen dat deze persoon in casu controle uitoefende over vier van de negen leden van deze telersvereniging. Volgens het Koninkrijk Spanje oefent deze natuurlijke persoon, die geen teler is, evenwel slechts controle uit over drie van deze negen leden van de telersverenigingen. Het stemmenpercentage waarover deze natuurlijke persoon op indirecte wijze in SAT Royal beschikte, bedroeg dus niet 44,44 %, maar 33 %. Laatstgenoemd percentage is in overeenstemming met het krachtens artikel 14, lid 2, van verordening nr. 1432/2003 door het Koninkrijk Spanje verhoogde maximumstemrecht.

56      Dienaangaande hoeft slechts te worden opgemerkt dat zelfs indien de betrokken natuurlijke persoon, zoals het Koninkrijk Spanje betoogt, slechts drie van de negen leden van de telersvereniging controleerde, uit de bij het verweerschrift gevoegde documenten blijkt dat de door deze drie rechtspersonen afgezette productie 11,8 % van de waarde van de door de telersverenigingen verkochte productie bedroeg en dat dit cijfer door het Koninkrijk Spanje niet is betwist.

57      Krachtens artikel 14, lid 2, tweede zin, van verordening nr. 1432/2003 dient de verhoging door een lidstaat van het maximumpercentage van 20 % van de stemmen waarover eenzelfde lid kan beschikken, in verhouding te zijn met de bijdrage van dit lid aan de waarde van de door de telersverenigingen verkochte productie.

58      Zoals de Commissie heeft gesteld, beschikt de betrokken natuurlijke persoon dus, in de veronderstelling dat hij in casu slechts controle uitoefent over drie van de negen leden van SAT Royal, over 33 % van de stemmen, gelet op het feit dat deze leden elk over één stem in de telersvereniging beschikken. Dit percentage is weliswaar in overeenstemming met het door het Koninkrijk Spanje vastgestelde plafond, maar aanzienlijk hoger dan het gedeelte van de productiewaarde die wordt gegenereerd door de drie rechtspersonen waarover hij binnen de telersvereniging controle uitoefent.

59      In die omstandigheden is het Koninkrijk Spanje op grond van artikel 14, lid 1, van verordening nr. 1432/2003 gehouden de nodige maatregelen te nemen om te voorkomen dat die natuurlijke persoon meer dan 20 % van de stemrechten in de telersvereniging controleert, teneinde de democratische werking van SAT Royal te verzekeren.

60      Uit de voorgaande overwegingen volgt dat het tweede onderdeel van het tweede middel niet ter zake dienend is en dat het tweede middel in zijn geheel moet worden afgewezen.

61      Derhalve dient het beroep in zijn geheel te worden verworpen.

 Kosten

62      Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dat is gevorderd. Aangezien het Koninkrijk Spanje in het ongelijk is gesteld, dient het overeenkomstig de vordering van de Commissie te worden verwezen in de kosten.

HET GERECHT (Vierde kamer),

rechtdoende, verklaart:

1)      Het beroep wordt verworpen.

2)      Het Koninkrijk Spanje wordt verwezen in de kosten.

Pelikánová

Jürimäe

Van der Woude

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 6 maart 2012.

ondertekeningen


* Procestaal: Spaans.