Language of document :

Mededeling in het PB

 

Beroep, op 9 april 2002 ingesteld door Jégo-Quéré & Cie SA tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

    (Zaak T-108/02)

    Procestaal: Frans

Bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen is op 9 april 2002 beroep ingesteld tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen door Jégo-Quéré & Cie SA, gevestigd te Lorient (Frankrijk), vertegenwoordigd door Antonio Creus Carreras, Begoña Uriarte Valiente en Albert Agustinoy Guilayn, advocaten.

Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage:

(de artikelen 3, sub d, en 5, van verordening (EG) nr. 494/2002 van de Commissie van 19 maart 2002 tot vaststelling van aanvullende technische maatregelen voor het herstel van het heekbestand in de ICES-deelgebieden III, IV, V, VI en VII en in de ICES-sectoren VIIIa, b, d, e, nietig te verklaren;

(verweerster in de kosten te verwijzen.

Middelen en voornaamste argumenten:

Met de bestreden verordening verlengt de Commissie maatregelen voor het herstel van het heekbestand in bepaalde visserijgebieden. Die maatregelen waren voor zes maanden vastgesteld bij verordening nr. 1162/20011 van de Commissie. Verzoekster betwist die verordening in zaak T-177/01, Jégo-Quéré & Cie/Commissie.2

Verzoekster wijst erop dat de Commissie de thans bestreden verordening heeft vastgesteld op grond van artikel 45, lid 1, van verordening (EG) nr. 850/983 van de Raad, een andere rechtsgrondslag dan die van de in zaak T-177/01 aangevochten verordening nr. 1162/2001 van de Commissie, waarvan de maatregelen beweerdelijk worden verlengd. Die eerdere verordening was immers vastgesteld op grond van artikel 15, lid 1, van verordening (EEG) nr. 3760/924 van de Raad. De in die bepaling gestelde maximumtermijn voor dergelijke maatregelen van de Commissie is verstreken zonder dat de Raad zelf instandhoudingsmaatregelen heeft vastgesteld. Daarom moest de Commissie in casu een andere rechtsgrondslag zoeken om de betrokken maatregelen te kunnen verlengen, wat zij met de onderhavige verordening heeft gedaan. Dienaangaande stelt verzoekster een verkeerde rechtsgrondslag voor de vaststelling van de litigieuze verordening, alsmede schending van het rechtszekerheidsbeginsel.

Verder heeft verweerster volgens verzoekster haar bevoegdheid misbruikt door zich bevoegdheden aan te matigen die duidelijk aan de Raad toekomen.

De andere middelen en voornaamste argumenten in deze zaak stemmen overeen met die in zaak T-177/01.

____________

1 - Verordening (EG) nr. 1162/2001 van de Commissie van 14 juni 2001 tot vaststelling van maatregelen voor het herstel van het heekbestand in ICES-deelgebieden III, IV, V, VI en VII en in ICES-sectoren VIIIa, b, d, e en van daarmee samenhangende bepalingen inzake de controle op de activiteiten van vissersvaartuigen (PB L 159 van 15/6/2001, blz. 4).

2 - PB C 289 van 13/10/2001, blz. 23.

3 - Verordening (EG) nr. 850/98 van de Raad van 30 maart 1998 voor de instandhouding van de visbestanden via technische maatregelen voor de bescherming van jonge exemplaren van mariene organismen (PB L 125 van 27/04/1998, blz. 1).

4 - Verordening (EEG) nr. 3760/92 van de Raad van 20 december 1992 tot invoering van een communautaire regeling voor de visserij en de aquacultuur (PB L 389 van 31/12/1992, blz. 1).