Language of document : ECLI:EU:T:2019:831

Zaak T607/15

Yieh United Steel Corp.

tegen

Europese Commissie

 Arrest van het Gerecht (Tweede kamer) van 3 december 2019

„Dumping – Invoer van koudgewalste platte producten van roestvrij staal van oorsprong uit China en Taiwan – Definitief antidumpingrecht – Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1429 – Artikel 2, leden 3 en 5, van verordening (EG) nr. 1225/2009 [thans artikel 2, leden 3 en 5, van verordening (EU) 2016/1036] – Artikel 2, leden 1 en 2, van verordening nr. 1225/2009 [thans artikel 2, leden 1 en 2, van verordening 2016/1036] – Berekening van de normale waarde – Berekening van de productiekosten – Verkoop van het voor gebruik in het binnenland bestemde soortgelijke product”

1.      Gemeenschappelijke handelspolitiek – Bescherming tegen dumpingpraktijken – Dumpingmarge – Vaststelling van de normale waarde – Prijs toegepast in het kader van normale handelstransacties – Begrip normale handelstransactie

(Verordening nr. 1225/2009 van de Raad, art. 2)

(zie punten 52‑55, 58, 59, 79, 125)

2.      Gemeenschappelijke handelspolitiek – Bescherming tegen dumpingpraktijken – Dumpingmarge – Vaststelling van de normale waarde – Toepassing van de aangenomen waarde – Berekening van de productiekosten aan de hand van de administratie – Afwijking – Kosten in verband met de productie en de verkoop van het betrokken product waarvan die administratie geen redelijk beeld geeft – Bewijslast rustend op de instellingen – Rechterlijke toetsing – Omvang

(Verordening nr. 1225/2009 van de Raad, art. 2, lid 5)

(zie punten 63‑68)

3.      Gemeenschappelijke handelspolitiek – Bescherming tegen dumpingpraktijken – Verloop van het onderzoek – Verplichting van de Commissie om de juistheid van de door de belanghebbenden verstrekte inlichtingen te controleren – Grenzen – Vrijwillige medewerking van de belanghebbenden

(Verordening nr. 1225/2009 van de Raad, art. 6, lid 8, en art. 18)

(zie punten 71‑73, 77, 106‑110)

4.      Recht van de Europese Unie – Uitlegging – Meertalige teksten – Eenvormige uitlegging – Divergentie tussen de verschillende taalversies – Inaanmerkingneming van de algemene opzet en van de doelstelling van de betrokken regeling

(Verordening nr. 1225/2009 van de Raad, art. 2, lid 2)

(zie punten 127‑130)

5.      Gemeenschappelijke handelspolitiek – Bescherming tegen dumpingpraktijken – Dumpingmarge – Vaststelling van de normale waarde – Prijs toegepast in het kader van normale handelstransacties – Voor gebruik in het binnenland bestemd soortgelijk product – Begrip

(Verordening nr. 1225/2009 van de Raad, art. 2, lid 2)

(zie punten 131‑133, 135)

Samenvatting

Bij het arrest van 3 december 2019, Yieh United Steel/Commissie (T‑607/15), heeft het Gerecht het verzoek van Yieh United Steel Corp. tot nietigverklaring van uitvoeringsverordening (EU) 2015/1429 van de Commissie tot instelling van antidumpingrechten op koudgewalste platte producten van roestvrij staal van oorsprong uit de Volksrepubliek China en Taiwan(1) afgewezen.

Deze zaak vindt haar oorsprong in een door de Commissie in 2014 en 2015 uitgevoerde antidumpingprocedure die heeft geleid tot de vaststelling van de bestreden verordening, waarbij een antidumpingrecht van 6,8 % op koudgewalste platte producten van roestvrij staal is ingesteld. Verzoekster is een in Taiwan gevestigde onderneming die zich bezighoudt met de vervaardiging en distributie van de producten waarop dit antidumpingrecht betrekking heeft.

Verzoekster heeft het Gerecht op grond van onder meer schending van artikel 2 van de antidumpingbasisverordening(2) verzocht om nietigverklaring van uitvoeringsverordening (EU) 2015/1429 voor zover die op haar betrekking heeft. Volgens lid 2 van deze bepaling wordt de „normale waarde” van de producten waarop het antidumpingrecht betrekking heeft normaal vastgesteld op basis van de verkoop van het voor gebruik in het binnenland bestemde soortgelijke product. Volgens lid 1 van dit artikel is de normale waarde van het product waarop het antidumpingrecht betrekking heeft normaal gebaseerd op de prijzen die door onafhankelijke afnemers in het kader van normale handelstransacties worden betaald of dienen te worden betaald.

In dit verband is verzoekster met name opgekomen tegen de weigering van de Commissie om bij de vaststelling van de normale waarde van het product waarop het antidumpingrecht betrekking heeft, de waarde van het hergebruikte schroot in mindering te brengen op de productiekosten van dat product. Voorts had de Commissie volgens verzoekster ten onrechte geweigerd rekening te houden met bepaalde verkopen aan een onafhankelijke afnemer op de binnenlandse markt – die tevens distributeur is van het betrokken product – die volgens verzoekster binnenlandse verkopen waren aangezien zij deze verkopen niet voor uitvoer bestemde of zij de eindstemming ervan niet kende. De Commissie had echter geweigerd om deze verkopen voor de vaststelling van de normale waarde van het betrokken product in aanmerking te nemen omdat het onderzoek objectieve bewijzen aan het licht had gebracht waaruit bleek dat deze verkopen in werkelijkheid exportverkopen waren en dat op een deel daarvan bovendien een systeem van uitvoerkortingen werd toegepast.

Het Gerecht heeft allereerst geoordeeld dat de Commissie het verzoek om het hergebruikte schroot in mindering te brengen op de productiekosten van het product waarop het antidumpingrecht betrekking had, mocht afwijzen omdat zij niet nauwkeurig kon nagaan of verzoeksters administratie een redelijk beeld gaf van de kosten in verband met de productie en de verkoop van het betrokken product.

Met betrekking tot het verzoek om de verkoop van koudgewalste platte producten van roestvrij staal aan een onafhankelijke afnemer op de binnenlandse markt in aanmerking te nemen, heeft het Gerecht allereerst geconstateerd dat er weliswaar verschillen zijn tussen de verschillende taalversies van artikel 2, lid 2, van de antidumpingbasisverordening, maar dat een groot deel van de taalversies verwijst naar de bestemming van het betrokken product zonder dat wordt verwezen naar de bedoeling van de producent ten aanzien van de bestemming op het tijdstip van de verkoop.

Vervolgens heeft het Gerecht ten eerste erop gewezen dat in de drie officiële talen van artikel 2.1 van de GATT-antidumpingovereenkomst(3) wordt gebruikgemaakt van de uitdrukking „destined for consumption” in het Engels, „destiné à la consommation” in het Frans en „destinado al consumo” in het Spaans, en ten tweede eraan herinnerd dat de bepalingen van de antidumpingbasisverordening zo veel mogelijk moeten worden uitgelegd in het licht van de overeenkomstige bepalingen van deze antidumpingovereenkomst.

De uitlegging dat niet hoeft te worden gezocht naar een „bedoeling” of „specifieke kennis” van de verkoper ten aanzien van de eindbestemming van het betrokken product wordt voorts bevestigd door de door het Gerecht uitgevoerde analyse van de context van artikel 2 van de antidumpingbasisverordening.

Deze uitlegging is tevens in overeenstemming met het doel van het antidumpingonderzoek, namelijk het verzamelen van objectief bewijsmateriaal. Indien de verkoop van producten die zijn uitgevoerd enkel van de vaststelling van de normale waarde van het betrokken product kan worden uitgesloten indien het bewijs is geleverd van de bedoeling van de verkoper met betrekking tot de eindbestemming van het betrokken product, zou dit er volgens het Gerecht op neerkomen dat voor de vaststelling van de normale waarde prijzen van uitgevoerde producten in aanmerking kunnen worden genomen die de correcte vaststelling van die normale waarde kunnen verstoren en ondermijnen.

Ten slotte heeft het Gerecht erop gewezen dat deze uitlegging ook verenigbaar is met de beginselen van voorzienbaarheid en rechtszekerheid. Indien een criterium werd toegepast dat is gebaseerd op de bedoeling of specifieke kennis van de verkoper, zou het antwoord op de vraag of de verkoopprijs van de uitgevoerde producten bij de vaststelling van de normale waarde in aanmerking dient te worden genomen, afhankelijk worden gemaakt van een subjectief element waarvan het bestaan in de praktijk op toeval kan zijn gebaseerd of dat zelfs onmogelijk kan zijn aan te tonen.

Het Gerecht is dan ook tot de slotsom gekomen dat verzoekster in casu niet had aangetoond dat de Commissie blijk had gegeven van een onjuiste rechtsopvatting of de feiten kennelijk onjuist had beoordeeld door te weigeren om verzoeksters verkopen aan haar onafhankelijke afnemer in aanmerking te nemen voor de vaststelling van de normale waarde van het product waarop de antidumpingprocedure betrekking had.


1      Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1429 van de Commissie van 26 augustus 2015 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op koudgewalste platte producten van roestvrij staal van oorsprong uit de Volksrepubliek China en Taiwan (PB 2015, L 224, blz. 10).


2      Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (PB 2009, L 343, blz. 51, met rectificatie in PB 2010, L 7, blz. 22).


3      Artikel VI van de Algemene Overeenkomst inzake Tarieven en Handel van 1994 (GATT) (PB 1994, L 336, blz. 103), die is opgenomen in bijlage 1 A bij de Overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) (PB 1994, L 336, blz. 3).