Language of document : ECLI:EU:T:2006:170

BESCHIKKING VAN HET GERECHT (Eerste kamer)

22 juni 2006 (*)

„Richtlijn 92/43/EEG van de Raad – Instandhouding van natuurlijke habitats en wilde flora en fauna – Beschikking 2004/69/EG van de Commissie – Lijst van gebieden van communautair belang voor alpiene biogeografische regio – Beroep tot nietigverklaring – Niet-ontvankelijkheid”

In zaak T‑136/04,

Rasso Freiherr von Cramer-Klett, wonende te Aschau im Chiemgau (Duitsland),

Rechtlerverband Pfronten, gevestigd te Pfronten (Duitsland),

vertegenwoordigd door T. Schönfeld en L. Thum, advocaten,

verzoekers,

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door M. van Beek en B. Schima als gemachtigden,

verweerster,

ondersteund door

Republiek Finland, vertegenwoordigd door T. Pynnä en A. Guimaraes-Purokoski als gemachtigden,

interveniënte,

betreffende een beroep tot nietigverklaring van beschikking 2004/69/EG van de Commissie van 22 december 2003 tot vaststelling, op grond van richtlijn 92/43/EEG van de Raad, van de lijst van gebieden van communautair belang voor de alpiene biogeografische regio (PB 2004, L 14, blz. 21),

geeft

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Eerste kamer),

samengesteld als volgt: R. García-Valdecasas, kamerpresident, I. Labucka en V. Trstenjak, rechters,

griffier: E. Coulon,

de navolgende

Beschikking

 Rechtskader en feiten

1        Op 21 mei 1992 stelde de Raad richtlijn 92/43/EEG inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna vast (PB L 206, blz. 7; hierna: „habitatrichtlijn”).

2        De habitatrichtlijn heeft volgens artikel 2, lid 1, tot doel bij te dragen tot het waarborgen van de biologische diversiteit door het instandhouden van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna op het Europese grondgebied van de lidstaten waarop het EG-Verdrag van toepassing is.

3        Volgens artikel 2, lid 2, ervan beogen de op grond van deze richtlijn genomen maatregelen de natuurlijke habitats en de wilde dier‑ en plantensoorten van communautair belang in een gunstige staat van instandhouding te behouden of te herstellen.

4        Volgens de zesde overweging van de considerans van de habitatrichtlijn dienen speciale beschermingszones te worden aangewezen om volgens een welbepaald tijdschema een coherent Europees ecologisch netwerk tot stand te brengen, ten einde het herstel of de handhaving van de natuurlijke habitats en soorten van communautair belang in een gunstige staat van instandhouding te waarborgen.

5        Krachtens artikel 3, lid 1, van de habitatrichtlijn bestaat dit netwerk, „Natura 2000” genaamd, uit speciale beschermingszones en uit de door de lidstaten krachtens richtlijn 79/409/EEG van de Raad van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand (PB L 103, blz. 1) aangewezen speciale beschermingszones.

6        Artikel 1, sub l, van de habitatrichtlijn verstaat onder speciale beschermingszone „een door de lidstaten bij een wettelijk, bestuursrechtelijk en/of op een overeenkomst berustend besluit aangewezen gebied van communautair belang waarin de instandhoudingsmaatregelen worden toegepast die nodig zijn om de natuurlijke habitats en/of de populaties van de soorten waarvoor het gebied is aangewezen, in een gunstige staat van instandhouding te behouden of te herstellen”.

7        Artikel 4 van de habitatrichtlijn voert een procedure in drie fasen in voor de aanwijzing van speciale beschermingszones. Krachtens artikel 4, lid 1, stelt elke lidstaat een lijst van gebieden voor, waarop staat aangegeven welke typen natuurlijke habitats van bijlage I en welke inheemse soorten van bijlage II in die gebieden voorkomen. De lijst wordt binnen drie jaar na kennisgeving van de richtlijn aan de Commissie toegezonden met informatie over elk gebied.

8        Volgens artikel 4, lid 2, van de habitatrichtlijn werkt de Commissie op basis van de in bijlage III vermelde criteria met instemming van iedere lidstaat aan de hand van deze lijsten een ontwerplijst van de gebieden van communautair belang uit. De lijst van gebieden van communautair belang wordt door de Commissie vastgesteld volgens de procedure van artikel 21 van de habitatrichtlijn. Volgens artikel 4, lid 3, wordt deze lijst binnen zes jaar na de kennisgeving van de habitatrichtlijn vastgesteld.

9        Volgens artikel 4, lid 4, ervan wijst de betrokken lidstaat, wanneer een gebied volgens de procedure van lid 2 tot een gebied van communautair belang is verklaard, dat gebied zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zes jaar, aan als speciale beschermingszone en stelt hij tevens de prioriteiten vast gelet op het belang van de gebieden voor het in een gunstige staat van instandhouding behouden of herstellen van een type natuurlijke habitat van bijlage I of van een soort van bijlage II alsmede voor de coherentie van Natura 2000 en gelet op de voor dat gebied bestaande dreiging van achteruitgang en vernietiging.

10      Volgens artikel 4, lid 5, van de habitatrichtlijn gelden voor een gebied, zodra het op de lijst van de Commissie van de gebieden van communautair belang is geplaatst, de bepalingen van artikel 6, leden 2, 3 en 4, van de habitatrichtlijn.

11      Artikel 6 van de habitatrichtlijn bepaalt:

„1. De lidstaten treffen voor de speciale beschermingszones de nodige instandhoudingsmaatregelen; deze behelzen zo nodig passende specifieke of van ruimtelijke-ordeningsplannen deel uitmakende beheersplannen en passende wettelijke, bestuursrechtelijke of op een overeenkomst berustende maatregelen, die beantwoorden aan de ecologische vereisten van de typen natuurlijke habitats van bijlage I en de soorten van bijlage II die in die gebieden voorkomen.

2. De lidstaten treffen passende maatregelen om ervoor te zorgen dat de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in de speciale beschermingszones niet verslechtert en er geen storende factoren optreden voor de soorten waarvoor de zones zijn aangewezen voor zover die factoren, gelet op de doelstellingen van deze richtlijn een significant effect zouden kunnen hebben.

3. Voor elk plan of project dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van het gebied, maar afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor zo’n gebied, wordt een passende beoordeling gemaakt van de gevolgen voor het gebied, rekening houdend met de instandhoudingsdoelstellingen van dat gebied. Gelet op de conclusies van de beoordeling van de gevolgen voor het gebied en onder voorbehoud van het bepaalde in lid 4, geven de bevoegde nationale instanties slechts toestemming voor dat plan of project nadat zij de zekerheid hebben verkregen dat het de natuurlijke kenmerken van het betrokken gebied niet zal aantasten en nadat zij in voorkomend geval inspraakmogelijkheden hebben geboden.

4. Indien een plan of project, ondanks negatieve conclusies van de beoordeling van de gevolgen voor het gebied, bij ontstentenis van alternatieve oplossingen, om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, toch moet worden gerealiseerd, neemt de lidstaat alle nodige compenserende maatregelen om te waarborgen dat de algehele samenhang van Natura 2000 bewaard blijft. De lidstaat stelt de Commissie op de hoogte van de genomen compenserende maatregelen.

Wanneer het betrokken gebied een gebied met een prioritair type natuurlijke habitat en/of een prioritaire soort is, kunnen alleen argumenten die verband houden met de menselijke gezondheid, de openbare veiligheid of met voor het milieu wezenlijke gunstige effecten dan wel, na advies van de Commissie, andere dwingende redenen van groot openbaar belang worden aangevoerd.”

12      Beschikking 2004/69/EG van de Commissie van 22 december 2003 tot vaststelling, op grond van richtlijn 92/43/EEG van de Raad, van de lijst van gebieden van communautair belang voor de alpiene biogeografische regio (PB 2004, L 14, blz. 21; hierna: „bestreden beschikking”) is vastgesteld op basis van artikel 4, lid 2, derde alinea, van voormelde richtlijn. Als gebieden van communautair belang worden in de lijst onder meer aangewezen:

–        DE 8239304 Hochries-Laubensteingebiet und Spitzstein;

–        DE 8429303 Kienberg mit Magerrasen im Tal der Steinacher Ach.

13      De eerste verzoeker is eigenaar van grond in het gebied van communautair belang met referentie DE 8239304. De tweede verzoeker is een privaatrechtelijke vereniging van eigenaren van grond in het gebied van communautair belang met referentie DE 8429303. Verzoekers exploiteren hun bosgronden door middel van hiertoe opgerichte ondernemingen.

 Procesverloop

14      Bij op 8 april 2004 ter griffie van het Gerecht neergelegd verzoekschrift hebben verzoekers het onderhavige beroep ingesteld.

15      Bij op 2 september 2004 ter griffie van het Gerecht neergelegde akte heeft de Republiek Finland (hierna: „interveniënte”) verzocht om toelating tot interventie in de onderhavige procedure aan de zijde van de Commissie. Bij beschikking van 14 oktober 2004 heeft de president van de Eerste kamer van het Gerecht de interventie toegestaan. Interveniënte heeft een memorie ingediend, die alleen de ontvankelijkheid van het beroep betrof. De verzoekers en de Commissie hebben met betrekking tot deze memorie geen opmerkingen ingediend.

16      Bij op 28 september 2004 ter griffie van het Gerecht neergelegde afzonderlijke akte heeft de Commissie krachtens artikel 114, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht een exceptie van niet-ontvankelijkheid opgeworpen. Op 17 november 2004 hebben verzoekers hun opmerkingen over die exceptie ingediend.

 Conclusies van partijen

17      In haar exceptie van niet-ontvankelijkheid concludeert de Commissie dat het het Gerecht behage:

–      het beroep niet-ontvankelijk te verklaren;

–      verzoekers te verwijzen in de kosten.

18      In haar memorie in interventie concludeert interveniënte dat het het Gerecht behage het beroep niet-ontvankelijk te verklaren.

19      In hun opmerkingen over de exceptie van niet-ontvankelijkheid concluderen verzoekers dat het het Gerecht behage:

–        de exceptie van niet-ontvankelijkheid te verwerpen;

–      de bestreden beschikking nietig te verklaren;

–      de Commissie te verwijzen in de kosten.

 In rechte

20      Krachtens artikel 114 van het Reglement voor de procesvoering kan het Gerecht, indien een partij daarom verzoekt, uitspraak doen over de niet-ontvankelijkheid zonder daarbij op de zaak ten gronde in te gaan en geschiedt de verdere behandeling van het verzoek mondeling, tenzij het Gerecht anders beslist. In casu acht het Gerecht zich door de stukken in het dossier voldoende ingelicht om zonder mondelinge behandeling te kunnen beslissen.

 Argumenten van partijen

21      De Commissie stelt primair dat verzoekers geen procesbelang hebben.

22      Haars inziens vormt de bestreden beschikking slechts een tussenmaatregel in de zin van het arrest van het Hof van 11 november 1981, IBM/Commissie (60/81, Jurispr. blz. 2639, punt 10). De bestreden beschikking is niet vatbaar voor beroep, daar de vaststelling van de lijst van de gebieden van communautair belang niet het eindpunt vormde van de procedure om het netwerk Natura 2000 tot stand te brengen.

23      De bestreden beschikking heeft, aldus de Commissie, geen rechtstreekse invloed op de rechtspositie van verzoekers. Eventuele rechtsgevolgen voor verzoekers zullen eerst intreden wanneer de nationale autoriteiten maatregelen tot uitvoering van de habitatrichtlijn en de bestreden beschikking nemen.

24      Bijgevolg, aldus de Commissie, laat de bestreden beschikking de rechtssfeer van verzoekers onverlet. Daar zij geen procesbelang hebben, kunnen zij dus geen beroep tot nietigverklaring krachtens artikel 230, vierde alinea, EG instellen tegen deze beschikking.

25      Subsidiair stelt de Commissie dat verzoekers niet rechtstreeks en individueel worden geraakt.

26      Wat de rechtstreekse geraaktheid van verzoekers betreft, is de Commissie van mening dat de gevolgen van de vaststelling van de lijst van gebieden van communautair belang, te weten de verplichting voor de lidstaten tot aanwijzing van deze gebieden als speciale beschermingszones en tot vaststelling van instandhoudingsmaatregelen, niet automatisch intreden. Ofschoon de lijst de omvang van de zones en de te beschermen typen natuurlijke habitats en soorten dwingend regelt, houden de lidstaten een zekere beoordelingsbevoegdheid ten aanzien van de in artikel 6, lid 1, van de habitatrichtlijn gespecificeerde instandhoudingsmaatregelen. Alleen deze maatregelen sorteren gevolgen voor de rechtspositie van verzoekers. Zij kunnen dus niet rechtstreeks geraakt worden geacht door de bestreden beschikking.

27      De Commissie voegt hieraan toe dat een rechtstreekse geraaktheid van verzoekers ook niet volgt uit artikel 4, lid 5, van de habitatrichtlijn, dat bepaalt dat zodra een gebied op de in artikel 6, lid 2, derde alinea, bedoelde lijst is geplaatst, voor dat gebied artikel 6, leden 2 tot en met 4, geldt. Dienaangaande stelt zij dat artikel 6, lid 2, van de habitatrichtlijn de verplichting oplegt om verslechtering en verstoring van een gebied te voorkomen. Artikel 6, leden 3 en 4, van deze richtlijn voorziet in een vergunningsprocedure voor plannen en projecten die gevolgen kunnen hebben voor het gebied. In beide gevallen gaat het om verplichtingen voor de lidstaten en niet voor particulieren.

28      De Commissie concludeert op grond van het voorgaande dat verzoekers niet worden geraakt door de bestreden beschikking, daar die beschikking voor hun rechtspositie geen rechtstreeks gevolg heeft, en dat verzoekers derhalve niet bevoegd zijn om een beroep tot nietigverklaring in te stellen.

29      Wat de individuele geraaktheid betreft, is de Commissie van mening dat de bestreden beschikking niet de rechten en plichten van de grondeigenaren bepaalt, maar alleen een lijst van gebieden vaststelt, waarop vervolgens andere bepalingen van toepassing zijn, die evenmin de grondeigendom raken. Doel van deze bepalingen is de bescherming van de gebieden tegen verslechtering van de staat van de instandhouding ervan, ongeacht welk gedrag deze verslechtering veroorzaakt.

30      Aangezien de bestreden beschikking de grondeigenaren geen enkele verplichting oplegt, kunnen verzoekers niet stellen dat zij hun specifieke rechten raakt of hun uitzonderlijke schade heeft berokkend waardoor zij ten opzichte van iedere andere marktdeelnemer worden geïndividualiseerd. Zelfs indien wordt aangenomen dat de beschikking verzoekers verplichtingen kan opleggen, dan is dit het gevolg van een objectief bepaalde situatie, namelijk de geografische ligging van de in de bijlage opgenomen gebieden.

31      Evenmin worden verzoekers geïndividualiseerd doordat de Commissie krachtens specifieke bepalingen rekening dient te houden met de gevolgen van de handeling die zij voornemens is vast te stellen, voor de positie van verzoekers. Alleen wetenschappelijke criteria inzake natuurbescherming speelden een rol in de procedure die tot de vaststelling van de bestreden beschikking heeft geleid. Bovendien was de Commissie krachtens geen enkele gemeenschapsrechtelijke bepaling gehouden om de bestreden beschikking vast te stellen volgens een procedure waarin verzoekers rechten, zoals het recht te worden gehoord, hadden kunnen laten gelden.

32      De Commissie is van mening dat verzoekers derhalve niet individueel worden geraakt door de bestreden beschikking. Gelet op het voorgaande concludeert zij tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep.

33      Interveniënte ondersteunt het betoog van de Commissie en concludeert eveneens tot niet-ontvankelijkverklaring van het onderhavige beroep.

34      Wat de rechtstreekse geraaktheid van verzoekers betreft, voegt zij eraan toe dat de bestreden beschikking de lidstaten duidelijk de mogelijkheid laat bepaalde maatregelen al dan niet vast te stellen. De gevolgen van de bestreden beschikking hangen aldus af van de wijze waarop de nationale autoriteiten hun beoordelingsbevoegdheid uitoefenen.

35      Wat de individuele geraaktheid van verzoekers betreft, belet de bestreden beschikking volgens interveniënte hen niet, gebruik te maken van hun exclusieve rechten, en ontneemt zij hun niet hun rechten. Deze beschikking regelt namelijk niet de rechten en plichten van verzoekers, maar stelt alleen de lijst van de geografisch omschreven gebieden vast. De in het verzoekschrift aangevoerde eventuele negatieve gevolgen zijn slechts indirecte gevolgen van de bestreden beschikking.

36      Bovendien, aldus interveniënte, betreft de bestreden beschikking niet verzoekers als houders van exclusieve rechten. Zo zij al door de beschikking worden geraakt, dan alleen in hun hoedanigheid van grondeigenaren en op dezelfde wijze als alle eigenaren van de in de bijlage bij de beschikking genoemde gronden.

37      Ten slotte wijst interveniënte erop dat ook indien met de bestreden beschikking in voorkomend geval de eigenaren van de in bijlage I bedoelde gronden kunnen worden bepaald, dit geenszins betekent dat verzoekers als door die maatregel individueel geraakt zijn te beschouwen, aangezien deze beschikking immers wordt toegepast op grond van een objectieve feitelijke situatie die in die beschikking wordt omschreven, te weten de natuurwaarde van de betrokken gronden (zie beschikking Gerecht van 6 september 2004, SNF/Commissie, T 213/02, Jurispr. blz. II‑3047, punt 59, en de aldaar aangehaalde rechtspraak).

38      Verzoeksters stellen dat zij door de bestreden beschikking rechtstreeks en individueel worden geraakt.

39      Met betrekking tot de rechtstreekse geraaktheid baseren zij zich op artikel 4, lid 5, van de habitatrichtlijn, dat bepaalt dat de gebieden waarop de vastgestelde beschikking betrekking heeft, na die vaststelling zijn onderworpen aan het verslechteringsverbod van artikel 6, lid 2, van de habitatrichtlijn en aan de vergunningsprocedure voor plannen of projecten als bedoeld in artikel 6, leden 3 en 4. Zij menen dat zij, ook al zijn de lidstaten adressaat van deze verplichtingen, niettemin door de bovengenoemde verplichtingen rechtstreeks worden geraakt, aangezien artikel 6 rechtstreekse verplichtingen tot handelen jegens hen schept. Volgens verzoekers laat artikel 6, leden 2 tot en met 4, de lidstaten geen beoordelingsvrijheid.

40      Met betrekking tot de individuele geraaktheid menen verzoekers dat de juridische nadelen die zij lijden, ontegenzeggelijk niet veel verschillen van de nadelen die worden geleden door andere eigenaren van grond in de gebieden waarop de bestreden beschikking doelt. Als referentiegroep moeten echter alle grondeigenaren binnen de Gemeenschap in aanmerking worden genomen.

41      Artikel 6, leden 2 tot en met 4, van de habitatrichtlijn brengt beperkingen mee voor het gebruik van hun bezit. De geografische ligging van de gronden is een aanknopingscriterium voor de bestreden beschikking, daar het stelsel van de richtlijn enkel naar dit criterium verwijst. Volgens verzoekers staat vast dat zij geen beroepsmogelijkheid hebben tegen deze richtlijn, omdat zij door die richtlijn niet rechtstreeks en individueel worden geraakt.

42      Bijgevolg wordt het vereiste van effectieve rechterlijke bescherming zinledig, indien de eigenaren niet individueel geraakt worden geacht door de bestreden beschikking omdat zij alleen getroffen worden wegens de geografische ligging van de gronden die zij bezitten.

 Beoordeling door het Gerecht

43      Volgens artikel 230, vierde alinea, EG kan „[i]edere natuurlijke of rechtspersoon [...] beroep instellen tegen de tot hem gerichte beschikkingen, alsmede tegen beschikkingen, die hoewel genomen in de vorm van een verordening, of van een beschikking gericht tot een andere persoon, hem rechtstreeks en individueel raken”.

44      Daar niet is betwist dat de bestreden beschikking niet tot verzoekers is gericht, dient te worden nagegaan of deze beschikking hen rechtstreeks en individueel raakt.

45      De voorwaarde van rechtstreekse geraaktheid houdt in casu in dat de bestreden beschikking rechtstreeks gevolgen heeft voor de rechtspositie van verzoekers en geen beoordelingsvrijheid overlaat aan de adressaat die met de uitvoering ervan is belast, omdat de uitvoering zuiver automatisch is en uit de communautaire regeling alleen voortvloeit, zonder dat daarvoor nadere regels moeten worden toegepast (zie arresten Hof van 5 mei 1998, Dreyfus/Commissie, C‑386/96 P, Jurispr. blz. I 2309, punt 43, en arrest Gerecht van 27 juni 2000, Salamander e.a./Parlement en Raad, T‑172/98, T‑175/98–T‑177/98, Jurispr. blz. II 2487, punt 52).

46      Dit betekent dat, wanneer een handeling van een gemeenschapsinstelling tot een lidstaat is gericht en de lidstaat ingevolge die handeling automatisch actie moet ondernemen, of wanneer hoe dan ook vaststaat waarop die actie zal uitlopen, een ieder voor wie die actie gevolgen heeft, rechtstreeks door die handeling wordt geraakt. Indien het de lidstaat daarentegen vrijstaat om al dan niet tot actie over te gaan, of wordt hij niet gedwongen om op een bepaalde wijze te handelen, is het dat handelen of stilzitten van de lidstaat, en niet de communautaire handeling zelf, waardoor de betrokkene rechtstreeks wordt geraakt (zie in die zin beschikking Gerecht van 10 september 2002, Japan Tobacco en JT International/Parlement en Raad, T 223/01, Jurispr. blz. II 3259, punt 46).

47      Het Gerecht is van oordeel dat de bestreden beschikking, die delen van het Duitse grondgebied waarin verzoekers gronden bezitten, aanwijst als gebieden van communautair belang, op zich geen gevolgen voor verzoekers’ rechtspositie heeft. De bestreden beschikking bevat geen bepaling over de regeling ter bescherming van de gebieden van communautair belang, zoals instandhoudingsmaatregelen of vergunningsprocedures. Zij raakt dus noch de rechten en plichten van de grondeigenaren noch de uitoefening van deze rechten. Anders dan verzoekers stellen, brengt de opneming van deze gebieden in de lijst van de gebieden van communautair belang geen enkele verplichting mee voor marktdeelnemers of particulieren.

48      Volgens artikel 4, lid 4, van de habitatrichtlijn wijst de betrokken lidstaat, wanneer een gebied door de Commissie tot een gebied van communautair belang is verklaard, dat gebied uiterlijk binnen zes jaar aan als „speciale beschermingszone”. Artikel 6, lid 1, van de habitatrichtlijn bepaalt dat de lidstaten de nodige instandhoudingsmaatregelen voor de speciale beschermingszones treffen om te beantwoorden aan de ecologische vereisten van de typen natuurlijke habitats en de soorten die in die gebieden voorkomen.

49      Voorts, aldus artikel 4, lid 5, van de habitatrichtlijn, gelden voor een gebied, zodra het op de lijst van de gebieden van communautair belang is geplaatst, de bepalingen van artikel 6, leden 2 tot en met 4.

50      Artikel 6, lid 2, van de habitatrichtlijn bepaalt dat de lidstaten passende maatregelen treffen om ervoor te zorgen dat de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in de speciale beschermingszones niet verslechtert en er geen storende factoren optreden voor de soorten waarvoor de zones zijn aangewezen, voor zover die factoren, gelet op de doelstellingen van deze richtlijn, een significant effect zouden kunnen hebben.

51      Artikel 6, lid 3, van de habitatrichtlijn vereist dat voor elk project dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van het gebied, maar significante gevolgen kan hebben voor zo’n gebied, een passende beoordeling van de gevolgen ervan voor het gebied wordt verricht, rekening houdend met de instandhoudingsdoelstellingen van dat gebied. Gelet op de conclusies van de beoordeling van deze gevolgen voor het gebied geven de bevoegde nationale instanties slechts toestemming voor dat project nadat zij de zekerheid hebben verkregen dat het de natuurlijke kenmerken van het betrokken gebied niet zal aantasten. Indien een dergelijk project om redenen van groot openbaar belang moet worden gerealiseerd, neemt de lidstaat, aldus artikel 6, lid 4, van de habitatrichtlijn, alle nodige compenserende maatregelen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

52      Onderzoek van de voormelde verplichtingen, die op de betrokken lidstaten rusten zodra de bestreden beschikking de gebieden van communautair belang heeft aangewezen, leert dat geen van deze verplichtingen rechtstreeks op verzoekers van toepassing is. Al deze verplichtingen vereisen namelijk een handeling van de betrokken lidstaat, waarmee hij aangeeft hoe hij de desbetreffende verplichting wil nakomen, ongeacht of het gaat om de nodige instandhoudingsmaatregelen (artikel 6, lid 1, van de habitatrichtlijn), passende maatregelen om ervoor te zorgen dat de kwaliteit van het gebied niet verslechtert (artikel 6, lid 2, van de habitatrichtlijn) of de door de bevoegde nationale autoriteiten te geven toestemming voor een project dat significante gevolgen voor het gebied kan hebben (artikel 6, leden 3 en 4, van de habitatrichtlijn).

53      Uit de habitatrichtlijn, op basis waarvan de bestreden beschikking is vastgesteld, volgt dus dat zij voor de lidstaat verbindend is ten aanzien van het te bereiken resultaat, maar aan de nationale instanties de bevoegdheid laat om de te nemen instandhoudingsmaatregelen en de te volgen vergunningsprocedures te kiezen. Dat de lidstaten de toegekende beoordelingmarge met inachtneming van de doelstellingen van de habitatrichtlijn moeten uitoefenen, doet aan deze conclusie niet af.

54      Uit al het voorgaande volgt dat verzoekers niet in de zin van artikel 230, vierde alinea, EG rechtstreeks door de bestreden beschikking worden geraakt, zodat het beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Niet behoeft te worden nagegaan of verzoekers door de betrokken beschikking individueel worden geraakt.

55      Ofschoon verzoekers geen nietigverklaring van de bestreden handeling kunnen vorderen, kunnen zij nog altijd opkomen tegen de krachtens artikel 6 van de habitatrichtlijn genomen maatregelen die hen raken, en de onwettigheid ervan inroepen voor de nationale rechter, die rechtspreekt met inachtneming van artikel 234 EG (arrest Hof van 17 november 1998, Kruidvat/Commissie, C‑70/97 P, Jurispr. blz. I‑7183, punten 48 en 49; beschikking Gerecht van 12 juli 2000, Conseil national des professions de l’automobile e.a./Commissie, T‑45/00, Jurispr. blz. II‑2927, punt 26).

 Kosten

56      Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, indien dit is gevorderd. Daar verzoekers in het ongelijk zijn gesteld, moeten zij overeenkomstig de vordering van de Commissie in de door haar gemaakte kosten worden verwezen.

57      Volgens artikel 87, lid 4, eerste alinea, van hetzelfde Reglement dragen de lidstaten die in het geding zijn tussengekomen, hun eigen kosten. De Republiek Finland zal derhalve haar eigen kosten dragen.

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Eerste kamer)

beschikt:

1)      Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard.

2)      Verzoekers zullen hun eigen kosten alsmede de kosten van de Commissie dragen.

3)      De Republiek Finland zal haar eigen kosten dragen.

Luxemburg, 22 juni 2006.

De griffier

 

      De president van de Eerste kamer

E. Coulon

 

      R. García-Valdecasas


* Procestaal: Duits.