Language of document : ECLI:EU:T:2006:171

BESCHIKKING VAN HET GERECHT (Eerste kamer)

22 juni 2006 (*)

„Richtlijn 92/43/EEG van Raad – Instandhouding van natuurlijke habitats en wilde flora en fauna – Beschikking 2004/69/EG van Commissie – Lijst van gebieden van communautair belang voor alpiene biogeografische regio – Beroep tot nietigverklaring – Niet-ontvankelijkheid”

In zaak T‑137/04,

Kurt Martin Mayer, wonende te Eisentratten (Oostenrijk),

Tilly Forstbetriebe GmbH, gevestigd te Treibach (Oostenrijk),

Anton Volpini de Maestri, wonende te Spittal/Drau (Oostenrijk),

Johannes Volpini de Maestri, wonende te Seeboden (Oostenrijk),

vertegenwoordigd door M. Schaffgotsch, advocaat,

verzoekers,

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door M. van Beek en B. Schima als gemachtigden,

verweerster,

ondersteund door

Republiek Finland, vertegenwoordigd door T. Pynnä en A. Guimaraes-Purokoski als gemachtigden,

interveniënte,

betreffende een beroep tot nietigverklaring van beschikking 2004/69/EG van de Commissie van 22 december 2003 tot vaststelling, op grond van richtlijn 92/43/EEG van de Raad, van de lijst van gebieden van communautair belang voor de alpiene biogeografische regio (PB 2004, L 14, blz. 21),

geeft

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Eerste kamer),

samengesteld als volgt: R. García-Valdecasas, kamerpresident, I. Labucka en V. Trstenjak, rechters,

griffier: E. Coulon,

de navolgende

Beschikking

 Rechtskader en feiten

1        Op 21 mei 1992 stelde de Raad richtlijn 92/43/EEG inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna vast (PB L 206, blz. 7; hierna: „habitatrichtlijn”).

2        De habitatrichtlijn heeft volgens artikel 2, lid 1, tot doel bij te dragen tot het waarborgen van de biologische diversiteit door het in stand houden van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna op het Europese grondgebied van de lidstaten waarop het EG-Verdrag van toepassing is.

3        Volgens artikel 2, lid 2, ervan beogen de op grond van deze richtlijn genomen maatregelen de natuurlijke habitats en de wilde dier‑ en plantensoorten van communautair belang in een gunstige staat van instandhouding te behouden of te herstellen.

4        Volgens de zesde overweging van de considerans van de habitatrichtlijn dienen speciale beschermingszones te worden aangewezen om volgens een welbepaald tijdschema een coherent Europees ecologisch netwerk tot stand te brengen, ten einde het herstel of de handhaving van de natuurlijke habitats en soorten van communautair belang in een gunstige staat van instandhouding te waarborgen.

5        Krachtens artikel 3, lid 1, van de habitatrichtlijn bestaat dit netwerk, „Natura 2000” genaamd, uit speciale beschermingszones en uit de door de lidstaten krachtens richtlijn 79/409/EEG van de Raad van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand (PB L 103, blz. 1) aangewezen speciale beschermingszones.

6        Artikel 1, sub l, van de habitatrichtlijn verstaat onder speciale beschermingszone „een door de lidstaten bij een wettelijk, bestuursrechtelijk en/of op een overeenkomst berustend besluit aangewezen gebied van communautair belang waarin de instandhoudingsmaatregelen worden toegepast die nodig zijn om de natuurlijke habitats en/of de populaties van de soorten waarvoor het gebied is aangewezen, in een gunstige staat van instandhouding te behouden of te herstellen”.

7        Artikel 4 van de habitatrichtlijn voert een procedure in drie fasen in voor de aanwijzing van speciale beschermingszones. Krachtens artikel 4, lid 1, stelt elke lidstaat een lijst van gebieden voor, waarop staat aangegeven welke typen natuurlijke habitats van bijlage I en welke inheemse soorten van bijlage II in die gebieden voorkomen. De lijst wordt binnen drie jaar na kennisgeving van de richtlijn aan de Commissie toegezonden met informatie over elk gebied.

8        Volgens artikel 4, lid 2, van de habitatrichtlijn werkt de Commissie op basis van de in bijlage III vermelde criteria met instemming van iedere lidstaat aan de hand van deze lijsten een ontwerplijst van de gebieden van communautair belang uit. De lijst van gebieden van communautair belang wordt door de Commissie vastgesteld volgens de procedure van artikel 21 van de habitatrichtlijn. Volgens artikel 4, lid 3, wordt deze lijst binnen zes jaar na de kennisgeving van de habitatrichtlijn vastgesteld.

9        Volgens artikel 4, lid 4, ervan wijst de betrokken lidstaat, wanneer een gebied volgens de procedure van lid 2 tot een gebied van communautair belang is verklaard, dat gebied zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zes jaar, aan als speciale beschermingszone en stelt hij tevens de prioriteiten vast gelet op het belang van de gebieden voor het in een gunstige staat van instandhouding behouden of herstellen van een type natuurlijke habitat van bijlage I of van een soort van bijlage II alsmede voor de coherentie van Natura 2000 en gelet op de voor dat gebied bestaande dreiging van achteruitgang en vernietiging.

10      Volgens artikel 4, lid 5, van de habitatrichtlijn gelden voor een gebied, zodra het op de lijst van de Commissie van de gebieden van communautair belang is geplaatst, de bepalingen van artikel 6, leden 2, 3 en 4, van de habitatrichtlijn.

11      Artikel 6 van de habitatrichtlijn bepaalt:

„1. De lidstaten treffen voor de speciale beschermingszones de nodige instandhoudingsmaatregelen; deze behelzen zo nodig passende specifieke of van ruimtelijkeordeningsplannen deel uitmakende beheersplannen en passende wettelijke, bestuursrechtelijke of op een overeenkomst berustende maatregelen, die beantwoorden aan de ecologische vereisten van de typen natuurlijke habitats van bijlage I en de soorten van bijlage II die in die gebieden voorkomen.

2. De lidstaten treffen passende maatregelen om ervoor te zorgen dat de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in de speciale beschermingszones niet verslechtert en er geen storende factoren optreden voor de soorten waarvoor de zones zijn aangewezen voor zover die factoren, gelet op de doelstellingen van deze richtlijn een significant effect zouden kunnen hebben.

3. Voor elk plan of project dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van het gebied, maar afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor zo’n gebied, wordt een passende beoordeling gemaakt van de gevolgen voor het gebied, rekening houdend met de instandhoudingsdoelstellingen van dat gebied. Gelet op de conclusies van de beoordeling van de gevolgen voor het gebied en onder voorbehoud van het bepaalde in lid 4, geven de bevoegde nationale instanties slechts toestemming voor dat plan of project nadat zij de zekerheid hebben verkregen dat het de natuurlijke kenmerken van het betrokken gebied niet zal aantasten en nadat zij in voorkomend geval inspraakmogelijkheden hebben geboden.

4. Indien een plan of project, ondanks negatieve conclusies van de beoordeling van de gevolgen voor het gebied, bij ontstentenis van alternatieve oplossingen, om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, toch moet worden gerealiseerd, neemt de lidstaat alle nodige compenserende maatregelen om te waarborgen dat de algehele samenhang van Natura 2000 bewaard blijft. De lidstaat stelt de Commissie op de hoogte van de genomen compenserende maatregelen.

Wanneer het betrokken gebied een gebied met een prioritair type natuurlijke habitat en/of een prioritaire soort is, kunnen alleen argumenten die verband houden met de menselijke gezondheid, de openbare veiligheid of met voor het milieu wezenlijke gunstige effecten dan wel, na advies van de Commissie, andere dwingende redenen van groot openbaar belang worden aangevoerd.”

12      Beschikking 2004/69/EG van de Commissie van 22 december 2003 tot vaststelling, op grond van richtlijn 92/43/EEG van de Raad, van de lijst van gebieden van communautair belang voor de alpiene biogeografische regio (PB 2004, L 14, blz. 21; hierna: „bestreden beschikking”) is vastgesteld op basis van artikel 4, lid 2, derde alinea, van voormelde richtlijn. Als gebieden van communautair belang worden in de lijst onder meer aangewezen:

−      AT 2102000 Nockberge (Kernzone), Kärnten;

−      AT 2119000 Gut Walterskirchen.

13      Verzoekers zijn land‑ en bosbouwers die op hun grond landbouw‑ en bosbouwactiviteiten alsmede een aantal nevenactiviteiten ontplooien. Hun grond ligt ten gevolge van de bestreden beschikking in gebieden van communautair belang voor de alpiene biogeografische regio.

14      Tilly Forstbetriebe GmbH is eigenares van een perceel grond dat volledig samenvalt met het gebied van communautair belang AT 2119000. De andere verzoekers zijn eigenaar van percelen die binnen het gebied van communautair belang AT 2102000 liggen.

 Procesverloop

15      Bij op 13 april 2004 ter griffie van het Gerecht ingediend verzoekschrift hebben verzoekers het onderhavige beroep ingesteld.

16      Bij op 30 juni 2004 ter griffie van het Gerecht neergelegde akte heeft de Commissie krachtens artikel 114, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht een exceptie van niet-ontvankelijkheid opgeworpen. Verzoekers hebben hun opmerkingen over die exceptie op 2 september 2004 ingediend.

17      Bij op 7 juli 2004 ter griffie van het Gerecht neergelegde akte heeft de Republiek Finland verzocht om toelating tot interventie in de onderhavige procedure aan de zijde van de Commissie. Bij beschikking van 20 september 2004 heeft de president van de Eerste kamer van het Gerecht de interventie toegestaan. Interveniënte heeft een memorie ingediend, die alleen de ontvankelijkheid betrof. Verzoekers hebben daarover op 30 december 2004 hun opmerkingen ingediend.

 Conclusies van partijen

18      In haar exceptie van niet-ontvankelijkheid concludeert de Commissie dat het het Gerecht behage:

–      het beroep niet-ontvankelijk te verklaren;

–      verzoekers te verwijzen in de kosten.

19      In haar memorie in interventie concludeert interveniënte dat het het Gerecht behage het beroep niet-ontvankelijk te verklaren.

20      In hun opmerkingen over de exceptie van niet-ontvankelijkheid concluderen verzoekers dat het het Gerecht behage:

–        primair:

–        de exceptie van niet-ontvankelijkheid te verwerpen;

–        de bestreden beschikking nietig te verklaren;

–        subsidiair:

–        de bestreden beschikking nietig te verklaren met betrekking tot alle in bijlage I opgenomen Oostenrijkse gebieden;

–        of nietig te verklaren de indeling van de gebieden AT 2102000 Nockberge (Kernzone), Kärnten en AT 2119000 Gut Walterskirchen in bijlage I bij de bestreden beschikking;

–        of nietig te verklaren de indeling van de gebieden in bijlage I bij de bestreden beschikking als gebieden van communautair belang voor habitats en soorten met een mate van representativiteit en een algemene beoordeling van B, C en D, subsidiair C en D, of nog meer subsidiair D, volgens het standaardgegevensformulier van de lidstaten met betrekking tot alle in de bestreden beschikking ingedeelde gebieden, alle Oostenrijkse gebieden of alleen de gebieden AT 2102000 Nockberge (Kernzone), Kärnten en AT 2119000 Gut Walterskirchen;

–        de Commissie te verwijzen in de kosten.

 In rechte

21      Krachtens artikel 114 van het Reglement voor de procesvoering kan het Gerecht, indien een partij daarom verzoekt, uitspraak doen over de niet-ontvankelijkheid zonder daarbij op de zaak ten gronde in te gaan en geschiedt de verdere behandeling van het verzoek mondeling, tenzij het Gerecht anders beslist. In casu acht het Gerecht zich door de stukken in het dossier voldoende ingelicht om zonder mondelinge behandeling te kunnen beslissen.

 Argumenten van partijen

22      De Commissie stelt primair dat verzoekers geen procesbelang hebben

23      Haars inziens vormt de bestreden beschikking slechts een tussenmaatregel in de zin van het arrest van het Hof van 11 november 1981, IBM/Commissie (60/81, Jurispr. blz. 2639, punt 10). De bestreden beschikking is niet vatbaar voor beroep, daar de vaststelling van de lijst van de gebieden van communautair belang niet het eindpunt vormde van de procedure om het netwerk Natura 2000 tot stand te brengen.

24      De bestreden beschikking heeft, aldus de Commissie, geen rechtstreekse invloed op de rechtspositie van verzoekers. Eventuele rechtsgevolgen voor verzoekers zullen eerst intreden wanneer de nationale autoriteiten maatregelen tot uitvoering van de habitatrichtlijn en de bestreden beschikking nemen.

25      Bijgevolg, aldus de Commissie, laat de bestreden beschikking de rechtssfeer van verzoekers onverlet. Daar zij geen procesbelang hebben, kunnen zij dus geen beroep tot nietigverklaring krachtens artikel 230, vierde alinea, EG instellen tegen deze beschikking.

26      Subsidiair stelt de Commissie dat verzoekers niet rechtstreeks en individueel worden geraakt.

27      Zij heeft de bestreden maatregel vastgesteld in de vorm van een tot de lidstaten gerichte beschikking. De aard van een handeling moet evenwel niet in de externe vorm ervan, maar in de concrete normatieve inhoud ervan worden gezocht. De bestreden beschikking completeert het rechtskader van het netwerk Natura 2000, aangezien daarin nader wordt aangegeven welke de door de lidstaten als speciale beschermingszone aan te wijzen gebieden zijn (artikel 4, lid 4, van de habitatrichtlijn), zodat de lidstaten daarvoor ook de nodige instandhoudingsmaatregelen moeten treffen (artikel 6, lid 1, van de habitatrichtlijn).

28      De bestreden beschikking maakt dus deel uit van een stelsel van algemene normatieve regelingen. De Commissie geeft evenwel toe dat dit volgens vaste rechtspraak niet uitsluit dat de beschikking bepaalde marktdeelnemers rechtstreeks en individueel kan raken.

29      Wat verzoekers’ rechtstreekse geraaktheid betreft, is de Commissie van mening dat verzoekers’ rechtspositie geenszins wordt geraakt doordat kan worden vastgesteld welke gebieden van communautair belang zijn en dus binnen de werkingssfeer van artikel 6, leden 2 tot en met 4, van de habitatrichtlijn vallen. De uit dit artikel voortvloeiende verplichtingen kunnen overeenkomstig de voor richtlijnen geldende rechtsbeginselen niet aan particulieren worden opgelegd; verplichtingen voor particulieren kunnen slechts voortvloeien uit de maatregelen van de lidstaten tot omzetting van de habitatrichtlijn.

30      Volgens de Commissie laat artikel 6, lid 2, van de habitatrichtlijn de lidstaten een beoordelingsmarge om te bepalen wanneer een verstoring van het natuurlijke evenwicht significante effecten kan hebben, en om passende maatregelen te treffen om verslechteringen en verstoringen te voorkomen. Zolang een lidstaat geen gebruik van zijn beoordelingsbevoegdheid heeft gemaakt, kan niet worden uitgemaakt of verzoekers rechtspositie is geraakt. Derhalve, aldus de Commissie, heeft de bestreden beschikking geen rechtstreekse gevolgen voor verzoekers.

31      Volgens de Commissie gelden dezelfde overwegingen voor de toepassing van artikel 6, leden 3 en 4, van de habitatrichtlijn: pas in verband met een concreet plan of project kan het vereiste van beoordeling van de verenigbaarheid met de instandhoudingsdoelstellingen rechtsgevolgen hebben. Daar het gaat om een vergunningsprocedure waarin verschillende factoren in aanmerking genomen en afgewogen moeten worden, hebben de nationale autoriteiten noodzakelijkerwijze een beoordelingsmarge. De vereisten van artikel 6, leden 3 en 4, van de habitatrichtlijn betreffen overigens, voor zover zij zich concretiseren, de auteur van het plan of project en niet de grondeigenaren. Verzoekers beroepen zich evenwel allen op hun hoedanigheid van grondeigenaar. Artikel 6, leden 3 en 4, van de habitatrichtlijn heeft dus geen rechtsgevolgen die verzoekers’ positie rechtstreeks raken.

32      Wat de individuele geraaktheid betreft, is de Commissie van mening dat de bestreden beschikking niet de rechten en plichten van de grondeigenaren bepaalt, maar alleen een lijst van gebieden vaststelt, waarop vervolgens andere bepalingen van toepassing zijn, die evenmin de grondeigendom raken. Doel van deze bepalingen is de bescherming van de gebieden tegen verslechtering van hun instandhouding, ongeacht welk gedrag deze verslechtering veroorzaakte.

33      Aangezien de bestreden beschikking de grondeigenaren geen enkele verplichting oplegt, kunnen verzoekers niet stellen dat zij hun specifieke rechten raakt of hun uitzonderlijke schade heeft berokkend waardoor zij ten opzichte van elke andere marktdeelnemer kunnen worden geïndividualiseerd. Zelfs indien wordt aangenomen dat de beschikking verzoekers verplichtingen kan opleggen, is dit het gevolg van een objectief bepaalde situatie, namelijk de geografische ligging van de in de bijlage opgenomen gebieden.

34      Evenmin worden verzoekers geïndividualiseerd doordat de Commissie krachtens specifieke bepalingen rekening dient te houden met de gevolgen van de handeling die zij voornemens is vast te stellen, voor verzoekers’ positie. Alleen wetenschappelijke criteria inzake natuurbescherming speelden een rol in de procedure die tot de vaststelling van de bestreden beschikking heeft geleid. Bovendien was de Commissie krachtens geen enkele gemeenschapsrechtelijke bepaling gehouden om de bestreden beschikking vast te stellen volgens een procedure waarin verzoekers rechten, zoals het recht te worden gehoord, hadden kunnen laten gelden.

35      Gelet op het voorgaande concludeert de Commissie tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep.

36      Interveniënte ondersteunt het betoog van de Commissie en concludeert ook tot niet-ontvankelijkverklaring van het onderhavige beroep.

37      Wat de rechtstreekse geraaktheid van verzoekers betreft, voegt zij eraan toe dat de bestreden beschikking de lidstaten duidelijk de mogelijkheid laat bepaalde maatregelen al dan niet vast te stellen; de gevolgen van de bestreden beschikking hangen aldus af van de wijze waarop de nationale autoriteiten hun beoordelingsbevoegdheid uitoefenen.

38      Wat verzoekers’ individuele geraaktheid betreft, belet de bestreden beschikking volgens interveniënte hen niet om gebruik te maken van hun exclusieve rechten, en ontneemt zij hun geen enkel recht. Deze beschikking regelt namelijk niet de rechten en plichten van verzoekers, maar stelt alleen de lijst van de geografisch omschreven gebieden vast. De in het verzoekschrift aangevoerde eventuele nadelen zijn slechts indirecte gevolgen van de bestreden beschikking.

39      Bovendien, aldus interveniënte, betreft de bestreden beschikking niet verzoekers als houders van exclusieve rechten. Zo zij al door de beschikking worden geraakt, dan alleen als grondeigenaren en op dezelfde wijze als alle eigenaren van de in de bijlage bij de beschikking genoemde gronden.

40      Ten slotte wijst interveniënte erop dat de omstandigheid dat het aantal of zelfs de identiteit van de rechtssubjecten op wie een maatregel van toepassing is, meer of minder nauwkeurig kan worden bepaald, volgens vaste rechtspraak van het Hof geenszins betekent dat deze rechtssubjecten als door die maatregel individueel geraakt zijn te beschouwen, zolang vaststaat dat deze toepassing voortvloeit uit een objectieve feitelijke of rechtssituatie die in de betrokken handeling wordt omschreven (zie beschikking Gerecht van 6 september 2004, SNF/Commissie, T‑213/02, Jurispr. blz. II‑3047, punt 59, en aldaar aangehaalde rechtspraak).

41      Ook al maakt de bestreden beschikking het in voorkomend geval mogelijk de eigenaren van de in de in de bijlage genoemde gronden te bepalen, neemt dit volgens interveniënte niet weg dat deze beschikking wordt toegepast op basis van een objectieve feitelijke situatie die in die beschikking wordt omschreven, namelijk de natuurwaarde van de betrokken gronden.

42      Om te beginnen stellen verzoekers dat de bestreden beschikking een normatieve handeling van de Commissie is, die evenwel ook gevolgen heeft voor particulieren, daar de adressaten niet alleen de lidstaten maar ook verzoekers zijn.

43      Volgens verzoekers kan hun niet worden tegengeworpen dat de habitatrichtlijn niet tijdig is omgezet. Volgens vaste rechtspraak van het Hof kan een particulier zich rechtstreeks op een richtlijn beroepen tegen de lidstaat die er de adressaat van is, of tegen zijn bestuursorganen, wanneer deze richtlijn voldoende duidelijk is om er rechtstreeks rechten uit te kunnen afleiden en de betrokken lidstaat de omzettingstermijn niet in acht heeft genomen. Vertraging door een lidstaat bij de omzetting van een richtlijn kan er evenwel niet toe leiden dat de burger van de Unie zich aan de doelstellingen van deze richtlijn kan onttrekken of tenietdoen.

44      Wat het argument van de Commissie betreft, dat een gebied vanaf de kennisgeving ervan door de betrokken lidstaat de bescherming van artikel 6, leden 2 tot en met 4, van de habitatrichtlijn geniet, stellen verzoekers dat, indien zulks de bedoeling van de wetgever was geweest, het bepaalde in artikel 4, lid 5, van de habitatrichtlijn overbodig was geweest en er zou zijn bepaald dat de kennisgeving de toepassing van de beschermingsregeling meebrengt.

45      Vervolgens stellen zij, door de bestreden beschikking rechtstreeks en individueel te worden geraakt.

46      Wat de rechtstreekse geraaktheid betreft, stellen verzoekers dat, aangezien de bestreden beschikking de lidstaten geen enkele beoordelingsmarge bij de omzetting van de normatieve bepalingen van de habitatrichtlijn ten aanzien van verzoekers laat, is voldaan aan het criterium volgens hetwelk de bestreden beschikking hen rechtstreeks moet raken. De bestreden beschikking, hoewel formeel gericht tot de lidstaten, stelt voor de erin opgenomen speciale beschermingszones krachtens de habitatrichtlijn niet alleen de directe en definitieve lijst van de gekozen gebieden vast, maar definieert ook direct en definitief de instandhoudingsdoelstellingen. De lidstaten kunnen enkel nog feitelijke of normatieve maatregelen nemen met inachtneming van het verslechteringsverbod en van de verplichting een passende beoordeling van de gevolgen van verzoekers’ landbouw‑ en bosbouwactiviteiten te verrichten. Deze maatregelen hebben voor verzoekers evenwel grote juridische en economische nadelen.

47      Verzoekers achten het betoog van de Commissie met betrekking tot artikel 6, leden 2 tot en met 4, van de habitatrichtlijn niet overtuigend. Enerzijds gaat de Commissie voorbij aan een wezenlijk punt, namelijk de grief dat niet uitdrukkelijk is aangegeven waarom de aangegeven gebieden echt van communautair belang zijn, en anderzijds betreft haar analyse van de verplichtingen van de nationale autoriteiten en hun beoordelingsmarge slechts ondergeschikte vragen.

48      Dienaangaande herinneren verzoekers eraan dat de lidstaten, wat het verbod van verslechtering en verstoring van de in de uitvoeringsbepalingen van de habitatrichtlijn aangewezen gebieden van communautair belang betreft, over geen enkele beoordelingsmarge beschikken. De door de bestreden beschikking gedefinieerde beschermingsdoelen laten de lidstaten evenmin enige speelruimte, zodat verzoekers rechtstreeks worden geraakt door deze beschikking en door de omstandigheid dat in casu niets is gezegd over de vraag of bepaalde soorten en habitats het beschermen waard zijn.

49      Verzoekers betwisten de opmerkingen van interveniënte. De lidstaten behoren de plannen en de projecten die de gekozen gebieden kunnen aantasten, te toetsen volgens artikel 6, lid 3, van de habitatrichtlijn en in het licht van de door de bestreden beschikking vastgestelde instandhoudingsdoelstellingen. Deze beoordelingsplicht en de criteria voor deze beoordeling vloeien voort uit de vaststelling van de instandhoudingsdoelstelling in de bestreden beschikking, en een lidstaat kan zich aan deze plichten niet onttrekken door de uitoefening van een eigen beoordelingsbevoegdheid. Hetzelfde geldt voor het verslechteringsverbod van artikel 6, lid 2, van de habitatrichtlijn.

50      Wat de individuele geraaktheid betreft, stellen verzoekers in wezen dat zij individueel worden geraakt door de bestreden beschikking als eigenaren van de grond waarop de beschikking van de Commissie betrekking heeft. Dat een bepaald aantal andere grondeigenaren wordt geraakt, verandert daar niets aan. Doordat de eigenaren reeds nu en niet alleen potentieel in de toekomst door de bestreden beschikking worden geraakt, onderscheiden verzoekers zich van de andere betrokken marktdeelnemers, bijvoorbeeld niet-eigenaren die plannen of projecten voor de betrokken gronden hebben. Bovendien dreigen voor hen niet alleen aanzienlijke economische nadelen, maar ook actuele juridische nadelen. Voor verzoekers is vooral bepalend dat zij niet meer over hun grond kunnen beschikken, daar hun rechten door de in werking getreden beschermingsregeling worden aangetast. Dat is niet het geval met de andere marktdeelnemers, die hun plannen of projecten kunnen uitvoeren op andere, meer geschikte gronden die niet onder een restrictieve beschermingsregeling vallen.

51      Verzoekers betwisten de argumenten van de Commissie betreffende de individuele geraaktheid. Zij wijzen erop dat zij zich niet alleen beroepen op hun „nudum ius” van de grondeigendom, maar ook op hun hoedanigheid van exploitant van de grond. De bestreden beschikking beperkt ook verzoekers’ genotsrechten, daar zij deze niet meer in dezelfde mate als vroeger kunnen uitoefenen.

52      Anders dan de Commissie zijn verzoekers niet van mening dat de verplichtingen die de bestreden beschikking hun oplegt, het gevolg zijn van een objectief bepaalde situatie. Hun gronden zijn niet toevallig wegens hun geografische ligging onderworpen aan een bestaande norm; er is integendeel een norm vastgesteld die van toepassing is op bestaande gronden. Zij onderscheiden zich dus niet alleen van de kring van de niet-geraakte personen, maar ook van de kring van de geraakte personen, aangezien de toepassing van deze bepalingen op arbitraire criteria berust.

53      In antwoord op de opmerkingen van interveniënte herinneren verzoekers eraan dat het niet gaat om benadeling van een marktpositie, maar om een ernstige beperking van fundamentele rechten. Deze beperking vloeit voort uit de bestreden beschikking, die zeer concreet en uiterst gedetailleerd is. Huns inziens zijn zij de concrete adressaten van een onjuiste beschikking waarbij de Commissie bepaalde beschermingsdoelstellingen voor hun gronden heeft vastgesteld.

54      Verzoekers stellen dat zij door de arbitraire aard van de bestreden beschikking geïndividualiseerd worden ten opzichte van alle andere door de bestreden beschikking geraakte grondeigenaren, waarbij zij als referentiegroep alle grondeigenaren nemen op wier gronden de door de bestreden beschikking vastgestelde beschermingsdoelstellingen van toepassing zijn.

55      Zij voegen eraan toe dat over deze beperking van het eigendomsrecht is beslist zonder dat de betrokkenen ter zake zijn gehoord, zonder belangenafweging, zonder vergoeding en zonder zelfs een vergoedingsmogelijkheid; derhalve is in casu een niet-restrictieve uitlegging van de ontvankelijkheidsvoorwaarden gerechtvaardigd.

 Beoordeling door het Gerecht

56      Volgens artikel 230, vierde alinea, EG kan „[i]edere natuurlijke of rechtspersoon [...] beroep instellen tegen de tot hem gerichte beschikkingen, alsmede tegen beschikkingen, die hoewel genomen in de vorm van een verordening, of van een beschikking gericht tot een andere persoon, hem rechtstreeks en individueel raken”.

57      Daar niet is betwist dat de bestreden beschikking niet tot verzoekers is gericht, dient te worden nagegaan of deze beschikking hen rechtstreeks en individueel raakt.

58      De voorwaarde van rechtstreekse geraaktheid houdt in casu in dat de bestreden beschikking rechtstreeks gevolgen heeft voor de rechtspositie van verzoekers en geen beoordelingsbevoegdheid overlaat aan de adressaat die met de uitvoering ervan is belast, omdat de uitvoering zuiver automatisch en uit de communautaire regeling alleen voortvloeit, zonder dat daarvoor nadere regels moeten worden toegepast (zie arrest Hof van 5 mei 1998, Dreyfus/Commissie, C‑386/96 P, Jurispr. blz. I 2309, punt 43, en arrest Gerecht van 27 juni 2000, Salamander e.a./Parlement en Raad, T‑172/98, T‑175/98–T‑177/98, Jurispr. blz. II‑2487, punt 52).

59      Dit betekent dat, wanneer een handeling van een gemeenschapsinstelling tot een lidstaat is gericht en de lidstaat ingevolge die handeling automatisch actie moet ondernemen, of wanneer hoe dan ook vaststaat waarop die actie zal uitlopen, een ieder voor wie die actie gevolgen heeft, rechtstreeks door die handeling wordt geraakt. Indien het de lidstaat daarentegen vrijstaat om al dan niet tot actie over te gaan, of hij niet wordt gedwongen in een bepaalde zin te handelen, is het dat handelen of stilzitten van de lidstaat, en niet de communautaire handeling zelf, waardoor de betrokkene rechtstreeks wordt geraakt Anders gezegd, de gevolgen die bedoelde handeling teweeg brengt, mogen niet afhangen van de uitoefening van een discretionaire bevoegdheid door een derde, tenzij duidelijk is dat die bevoegdheid enkel in een bepaalde zin kan worden uitgeoefend (zie in die zin beschikking Gerecht van 10 september 2002, Japan Tobacco en JT International/Parlement en Raad, T‑223/01, Jurispr. blz. II‑3259, punt 46).

60      Het Gerecht is van oordeel dat de bestreden beschikking, die delen van het Oostenrijkse grondgebied waarin verzoekers gronden bezitten, aanwijst als gebieden van communautair belang, op zich geen gevolgen voor verzoekers’ rechtspositie heeft. De bestreden beschikking bevat geen bepaling over de regeling ter bescherming van de gebieden van communautair belang, zoals instandhoudingsmaatregelen of vergunningsprocedures. Zij raakt dus noch de rechten en plichten van de grondeigenaren noch de uitoefening van deze rechten. Anders dan verzoekers stellen, brengt de opneming van deze gebieden in de lijst van de gebieden van communautair belang geen enkele verplichting mee voor marktdeelnemers of particulieren.

61      Volgens artikel 4, lid 4, van de habitatrichtlijn wijst de betrokken lidstaat, wanneer een gebied door de Commissie tot een gebied van communautair belang is verklaard, dat gebied uiterlijk binnen zes jaar aan als „speciale beschermingszone”. Artikel 6, lid 1, van de habitatrichtlijn bepaalt dat de lidstaten de nodige instandhoudingsmaatregelen voor de speciale beschermingszones treffen om te beantwoorden aan de ecologische vereisten van de typen natuurlijke habitats en de soorten die in die gebieden voorkomen.

62      Voorts, aldus artikel 4, lid 5, van de habitatrichtlijn, gelden voor een gebied, zodra het op de lijst van de gebieden van communautair belang is geplaatst, de bepalingen van artikel 6, leden 2 tot en met 4.

63      Artikel 6, lid 2, van de habitatrichtlijn bepaalt dat de lidstaten passende maatregelen treffen om ervoor te zorgen dat de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in de speciale beschermingszones niet verslechtert en er geen storende factoren optreden voor de soorten waarvoor de zones zijn aangewezen, voor zover die factoren, gelet op de doelstellingen van deze richtlijn, een significant effect zouden kunnen hebben.

64      Artikel 6, lid 3, van de habitatrichtlijn vereist voor elk project dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van het gebied, maar significante gevolgen kan hebben voor zo’n gebied, een passende beoordeling van de gevolgen ervan voor het gebied, wordt verricht, rekening houdend met de instandhoudingsdoelstellingen van dat gebied. Gelet op de conclusies van de beoordeling van deze gevolgen voor het gebied geven de bevoegde nationale instanties slechts toestemming voor dat project nadat zij de zekerheid hebben verkregen dat het de natuurlijke kenmerken van het betrokken gebied niet zal aantasten. Indien een dergelijk project om redenen van groot openbaar belang moet worden gerealiseerd, neemt de lidstaat, aldus artikel 6, lid 4, van de habitatrichtlijn, alle nodige compenserende maatregelen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

65      Onderzoek van de voormelde verplichtingen, die op de betrokken lidstaten rusten zodra de bestreden beschikking de gebieden van communautair belang heeft aangewezen, leert dat geen van deze verplichtingen rechtstreeks op verzoekers van toepassing is. Al deze verplichtingen vereisen namelijk een handeling van de betrokken lidstaat, waarmee hij aangeeft hoe hij de desbetreffende verplichting wil nakomen, ongeacht of het gaat om de nodige instandhoudingsmaatregelen (artikel 6, lid 1, van de habitatrichtlijn), passende maatregelen om ervoor te zorgen dat de kwaliteit van het gebied niet verslechtert (artikel 6, lid 2, van de habitatrichtlijn) of de door de bevoegde nationale autoriteiten te geven toestemming voor een project dat significante gevolgen voor het gebied kan hebben (artikel 6, leden 3 en 4, van de habitatrichtlijn).

66      Uit de habitatrichtlijn, op basis waarvan de bestreden beschikking is vastgesteld, volgt dus dat zij voor de lidstaat verbindend is ten aanzien van het te bereiken resultaat, maar aan de nationale instanties de bevoegdheid laat om de te nemen instandhoudingsmaatregelen en de te volgen vergunningsprocedures te kiezen. Dat de lidstaten de toegekende beoordelingmarge met inachtneming van de doelstellingen van de habitatrichtlijn moeten uitoefenen, doet aan deze conclusie niet af.

67      Uit al het voorgaande volgt dat verzoekers niet in de zin van artikel 230, vierde alinea, EG rechtstreeks door de bestreden beschikking worden geraakt, zodat het beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Niet behoeft te worden nagegaan of verzoekers door de betrokken beschikking individueel worden geraakt.

68      Ofschoon verzoekers geen nietigverklaring van de bestreden handeling kunnen vorderen, kunnen zij nog altijd opkomen tegen de krachtens artikel 6 van de habitatrichtlijn genomen maatregelen die hen raken, en de onwettigheid ervan inroepen voor de nationale rechter, die rechtspreekt met inachtneming van artikel 234 EG (arrest Hof van 17 november 1998, Kruidvat/Commissie, C‑70/97 P, Jurispr. blz. I‑7183, punten 48 en 49, en beschikking Gerecht van 12 juli 2000, Conseil national des professions de l’automobile e.a./Commissie, T‑45/00, Jurispr. blz. II‑2927, punt 26).

 Kosten

69      Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, indien dit is gevorderd. Daar verzoekers in het ongelijk zijn gesteld, moeten zij overeenkomstig de vordering van de Commissie in de door haar gemaakte kosten worden verwezen.

70      Volgens artikel 87, lid 4, eerste alinea, van hetzelfde Reglement dragen de lidstaten die in het geding zijn tussengekomen, hun eigen kosten. De Republiek Finland zal derhalve haar eigen kosten dragen.

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Eerste kamer)

beschikt:

1)      Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard.

2)      Verzoekers zullen hun eigen kosten alsmede de kosten van de Commissie dragen.

3)      De Republiek Finland zal haar eigen kosten dragen.

Luxemburg, 22 juni 2006.

De griffier

 

      De president van de Eerste kamer

E. Coulon

 

      R. García-Valdecasas


*Procestaal: Duits.