Language of document : ECLI:EU:C:2001:261

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer)

10 mei 2001 (1)

„Verordening (EG) nr. 1610/96 - Gewasbeschermingsmiddelen - Aanvullend beschermingscertificaat”

In zaak C-258/99,

betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 234 EG van de Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage (Nederland), in het aldaar aanhangige geding tussen

BASF AG

en

Bureau voor de Industriële Eigendom (BIE),

om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van de artikelen 1 en 3 van verordening (EG) nr. 1610/96 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 1996 betreffende de invoering van een aanvullend beschermingscertificaat voor gewasbeschermingsmiddelen (PB L 198, blz. 30),

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Zesde kamer),

samengesteld als volgt: C. Gulmann (rapporteur), kamerpresident, V. Skouris, J.-P. Puissochet, R. Schintgen en F. Macken, rechters,

advocaat-generaal: F. G. Jacobs,


griffier: D. Louterman-Hubeau, afdelingshoofd,

gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:

-    BASF AG, vertegenwoordigd door P. Kuipers en W. VerLoren van Themaat, advocaten,

-    het Bureau voor de Industriële Eigendom (BIE), vertegenwoordigd door C. Eskes en R. A. Grootoonk als gemachtigden,

-    de Duitse regering, vertegenwoordigd door W.-D. Plessing en A. Dittrich als gemachtigden,

-    de regering van het Verenigd Koninkrijk, vertegenwoordigd door R. Magrill als gemachtigde, bijgestaan door D. Alexander, barrister,

-    de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door K. Banks en H. M. H. Speyart als gemachtigden,

gezien het rapport ter terechtzitting,

gehoord de mondelinge opmerkingen van BASF AG, vertegenwoordigd door P. Kuipers en W. VerLoren van Themaat; de Nederlandse regering, vertegenwoordigd door M. A. Fierstra als gemachtigde; de regering van het Verenigd Koninkrijk, vertegenwoordigd door D. Alexander, en de Commissie, vertegenwoordigd door H. M. H. Speyart, ter terechtzitting van 12 oktober 2000,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 30 november 2000,

het navolgende

Arrest

1.
    Bij beschikking van 2 juli 1999, ingekomen bij het Hof op 12 juli daaraanvolgend, heeft de Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage krachtens artikel 234 EG twee prejudiciële vragen gesteld over de uitlegging van de artikelen 1 en 3 van verordening (EG) nr. 1610/96 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 1996 betreffendede invoering van een aanvullend beschermingscertificaat voor gewasbeschermingsmiddelen (PB L 198, blz. 30).

2.
    Deze vragen zijn gerezen in het kader van een beroep van BASF AG (hierna: „BASF”) tegen de weigering van het Bureau voor de Industriële Eigendom (BIE) (hierna: „Bureau”) om haar een aanvullend beschermingscertificaat (hierna: „certificaat”) af te geven voor het product „chloridazon” als gewasbeschermingsmiddel.

De communautaire wetgeving

3.
    Blijkens de vijfde en de zesde overweging van de considerans van verordening nr. 1610/96 was vóór de vaststelling van de verordening de duur van de door het octrooi verleende effectieve bescherming ontoereikend om de in het gewasbeschermingsonderzoek gedane investeringen af te schrijven en de middelen te genereren die nodig zijn voor de voortzetting van onderzoek van hoge kwaliteit, zodat het concurrentievermogen van deze sector werd benadeeld. Deze verordening beoogt dit te verhelpen door de invoering van een certificaat voor gewasbeschermingsmiddelen.

4.
    Artikel 1 van verordening nr. 1610/96 bepaalt:

„In deze verordening wordt verstaan onder:

1.    .gewasbeschermingsmiddelen‘: werkzame stoffen en een of meer werkzame stoffen bevattende preparaten, in de vorm waarin zij aan de gebruiker worden geleverd en bestemd om:

    (...)

    d) ongewenste planten te doden

    (...)

2.    .stoffen‘: chemische elementen of verbindingen daarvan, zoals die in de natuur voorkomen of zoals die industrieel worden vervaardigd, met inbegrip van alle verontreinigingen die onvermijdelijk bij het fabricageproces ontstaan;

3.    .werkzame stoffen‘: stoffen of micro-organismen, met inbegrip van virussen, met een algemene of specifieke werking:

    a) tegen schadelijke organismen, of

    b) op planten, delen van planten of plantaardige producten;

4.    .preparaten‘: mengsels of oplossingen bestaande uit twee of meer stoffen, waarvan ten minste één een werkzame stof is, en die voor gebruik als gewasbeschermingsmiddel zijn bestemd;

(...)

8.    .product‘: de werkzame stof zoals omschreven in punt 3 of de samenstelling van werkzame stoffen van een gewasbeschermingsmiddel;

9.    .basisoctrooi‘: een octrooi waardoor een product zoals omschreven in punt 8 als zodanig of een preparaat zoals omschreven in punt 4, dan wel een werkwijze voor de verkrijging van een product of een toepassing van een product beschermd wordt en dat door de houder ervan aangewezen wordt met het oog op de procedure voor de verkrijging van een certificaat;

(...)”

5.
    Artikel 3 van verordening nr. 1610/96 regelt de voorwaarden voor de verkrijging van het certificaat:

„1.    Het certificaat wordt afgegeven indien in de lidstaat waar de in artikel 7 bedoelde aanvraag wordt ingediend en op de datum van die aanvraag:

a)    het product wordt beschermd door een van kracht zijnd basisoctrooi;

b)    voor het product als gewasbeschermingsmiddel een van kracht zijnde vergunning voor het in de handel brengen is verkregen op grond van artikel 4 van richtlijn 91/414/EEG of een overeenkomstige bepaling van nationaal recht;

c)    voor het product niet eerder een certificaat is verkregen;

d)    de onder b bedoelde vergunning de eerste vergunning is voor het in de handel brengen van het product als gewasbeschermingsmiddel.

2.    Aan de houder van meerdere octrooien welke betrekking hebben op hetzelfde product kunnen niet meerdere certificaten voor dit product worden toegekend. Wanneer voor hetzelfde product twee of meer aanvragen van twee of meer houders van verschillende octrooien aanhangig zijn, kan echter aan elk van deze octrooihouders een certificaat worden afgegeven.”

Het hoofdgeding

6.
    Op 27 februari 1967 verleende de Nederlandse minister van Landbouw en Visserij aan BASF marktvergunning 3594 N voor het bestrijdingsmiddel „Pyramin” met als werkzame stof chloridazon.

7.
    Op 23 juni 1982 werd aan BASF Europees Octrooi EP 0 026 847 verleend voor een werkwijze ter bereiding van chloridazon, met gelding voor tien gedesigneerde staten, waaronder Nederland.

8.
    Op 19 januari 1987 verleende de Nederlandse minister van Landbouw en Visserij aan BASF marktvergunning 9582 N voor het bestrijdingsmiddel „Pyramin DF” met als werkzame stof chloridazon.

9.
    Chloridazon is een stof die bestaat uit twee verbindingen, te weten 4-amino-5-chloor-1-fenyl-pyridazon-6 en 5-amino-4-chloor-1-fenyl-pyridazon-6. De eerste is een werkzame verbinding. De tweede verbinding, die een isomeer is van de eerste, is niet of nauwelijks werkzaam en moet dan ook als een verontreiniging worden beschouwd.

10.
    Vaststaat dat bij Pyramin de verhouding tussen de werkzame verbinding en de verontreiniging ten hoogste 80 % tegen ten minste 20 % is, en bij Pyramin DF ten minste 90 % tegen ten hoogste 10 %. De wijziging in deze verhouding werd bereikt met de in basisoctrooi EP 0 026 847 beschreven nieuwe bereidingswerkwijze.

11.
    Op 3 maart 1997 diende BASF bij het Bureau een aanvraag voor een certificaat voor chloridazon als gewasbeschermingsmiddel in.

12.
    Het Bureau wees deze aanvraag af bij besluit van 26 september 1997. Op 19 februari 1998 verklaarde het Bureau het door BASF tegen dit besluit aangetekende bezwaar ongegrond. Daarop stelde BASF op 31 maart 1998 bij de Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage beroep in tegen de afwijzing van haar bezwaar.

13.
    De verwijzende rechter herinnert eraan, dat het Bureau de aanvraag van BASF afwees op de grond dat niet was voldaan aan de voorwaarde van artikel 3, lid 1, sub d, van verordening nr. 1610/96. Volgens het Bureau kan de door BASF ingeroepen marktvergunning 9582 N niet als een eerste vergunning in de zin van voornoemdebepaling worden beschouwd, omdat zowel deze marktvergunning als marktvergunning 3594 N werden verleend voor gewasbeschermingsmiddelen die als enige werkzame stof chloridazon bevatten. Aangezien verontreinigingen als die welke in punt 9 van dit arrest wordt genoemd, niet onder het in artikel 1, punt 8, van verordening nr. 1610/96 gedefinieerde begrip „product” vallen, moeten deze twee marktvergunningen als vergunningen voor hetzelfde product in de zin van artikel 3 van deze verordening worden beschouwd.

14.
    BASF betoogt, dat het meer geconcentreerde chloridazon, dat overeenkomstig de werkwijze beschreven in octrooi EP 0 026 847 van 1982 wordt vervaardigd en onder de naam „Pyramin DF” wordt verkocht, een ander product is dan het vroeger vervaardigde chloridazon, dat onder de naam „Pyramin” werd verkocht. Bijgevolg moet de in 1987 voor Pyramin DF verleende marktvergunning als de eerste vergunning in de zin van artikel 3, lid 1, sub d, van verordening nr. 1610/96 worden beschouwd.

15.
    Hierbij voert zij met name aan dat een product in de zin van verordening nr. 1610/96 de werkzame stof en de verontreinigingen omvat. Er is dus sprake van een verschillend product telkens wanneer de verhouding tussen werkzame stof en verontreinigingen aanzienlijk wordt gewijzigd. Het feit dat een nieuwe marktvergunning is verleend voor het chloridazon dat met de geoctrooieerde werkwijze is vervaardigd en onder de naam „Pyramin DF” bekend is, bewijst overigens, dat dit chloridazon een nieuw product in de zin van deze verordening is. Voorts zouden werkwijzeoctrooien niet naar behoren worden beschermd en zou verordening nr. 1610/96 van haar doel worden afgewend indien, zoals het Bureau in wezen betoogt, het certificaat alleen kon worden verleend voor producten die een andere of nieuwe werkzame stof bevatten. Dergelijke octrooien hebben immers doorgaans geen betrekking op volledig nieuwe producten, maar wel op bestaande producten waarvan de samenstelling is veranderd door toepassing van nieuwe, uitgevonden werkwijzen.

16.
    De Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage is van mening, dat verordening nr. 1610/96 blijkens de tekst ervan is vastgesteld om door middel van het certificaateen voldoende bescherming van het gewasbeschermingsonderzoek te garanderen, en dat hierbij geen onderscheid wordt gemaakt tussen stofoctrooien en werkwijzeoctrooien. In de uitleg die het Bureau aan deze verordening geeft, kan volgens deze rechtbank nagenoeg nooit een certificaat ten behoeve van een werkwijzeoctrooi worden verkregen, aangezien de toepassing van een dergelijke werkwijze doorgaans niet een volledig nieuw product - met nieuwe werkzame stoffen - oplevert, maar alleen tot wijziging van de samenstelling van een bestaand product leidt. In het merendeel van die gevallen zal immers voor het bestaande product reeds een marktvergunning zijn verleend, zodat de later verleende marktvergunning niet als eerste vergunning in de zin van artikel 3, lid 1, sub d, van verordening nr. 1610/96 kan worden ingeroepen voor het gewijzigde product dat met de geoctrooieerde werkwijze is vervaardigd.

17.
    De verwijzende rechter vraagt zich af, of deze benadering wel in overeenstemming is met de strekking en het doel van verordening nr. 1610/96, en in het bijzonder of de verlening van een certificaat ten behoeve van een werkwijzeoctrooi afhankelijk mag worden gesteld van de - min of meer toevallige - omstandigheid dat nog geen marktvergunning is verleend voor het bestaande product waarvan de samenstelling door de geoctrooieerde werkwijze wordt gewijzigd.

18.
    In die omstandigheden heeft de Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende vragen gesteld:

„1)    a)    Dient, gelet op de in artikel 1, onder 2, 3 en 8, van verordening (EG) nr. 1610/96 (.de verordening‘) gegeven definities, onder .product‘ in de zin van artikel 3 van de verordening te worden verstaan: een werkzame stof dan wel de samenstelling van werkzame stoffen, als nader omschreven in artikel 1, onder 3, zoals die in de natuur voorkomen of zoals die industrieel worden vervaardigd, met inbegrip van alle verontreinigingen die onvermijdelijk bij het fabricageproces ontstaan?

    b)    Is sprake van één en hetzelfde product in de zin van de verordening, indien door middel van een nieuwe werkwijze een product als gewasbeschermingsmiddel wordt verkregen dat een geringere hoeveelheid onvermijdelijk aanwezige verontreinigingen bevat dan een bestaand gewasbeschermingsmiddel met hetzelfde werkzame bestanddeel?

    c)    Maakt het voor het antwoord op vraag 1b verschil of voor dat nieuwe gewasbeschermingsmiddel een nieuwe toelating dient te worden verkregen, en zo ja, in hoeverre?

2)    Is aan de voorwaarden, gesteld in artikel 3, onder a en d, van de verordening voldaan, indien een gewasbeschermingsmiddel is vervaardigd door middel van een geoctrooieerde werkwijze, als gevolg waarvan het een geringere hoeveelheid onvermijdelijk aanwezige verontreinigingen bevat dan een bestaand gewasbeschermingsmiddel met dezelfde werkzame stof, voor dat nieuwe gewasbeschermingsmiddel een nieuwe toelating is verkregen en het betreffende werkwijzeoctrooi als basisoctrooi in de zin van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, is aangewezen?”

De eerste vraag

Het eerste onderdeel van de eerste vraag

19.
    Met het eerste onderdeel van de eerste vraag verzoekt de verwijzende rechter in wezen om precisering van het begrip product in de zin van artikel 3 van verordening nr. 1610/96.

20.
    Er zij aan herinnerd dat volgens artikel 1, punt 8, van verordening nr. 1610/96 onder het product moet worden verstaan: de werkzame stof zoals omschreven in punt 3 van dit artikel of de samenstelling van werkzame stoffen van een gewasbeschermingsmiddel.

21.
    Volgens artikel 1, punt 3, van deze verordening zijn werkzame stoffen met name stoffen met een algemene of specifieke werking tegen schadelijke organismen, of op planten, delen van planten of plantaardige producten.

22.
    Artikel 1, punt 2, van deze verordening definieert stoffen als chemische elementen of verbindingen daarvan, zoals die in de natuur voorkomen of zoals die industrieel worden vervaardigd, met inbegrip van alle verontreinigingen die onvermijdelijk bij het fabricageproces ontstaan.

23.
    Uit het samenstel van de punten 2, 3 en 8 van artikel 1 van verordening nr. 1610/96 volgt dat het begrip product omvat: de chemische elementen of verbindingen daarvan, zoals die in de natuur voorkomen of zoals die industrieel worden vervaardigd, met inbegrip van alle verontreinigingen die onvermijdelijk bij het fabricageproces ontstaan, met een algemene of specifieke werking tegen schadelijke organismen, of op planten, delen van planten of plantaardige producten.

24.
    Het begrip product speelt een centrale rol in de in artikel 3 van verordening nr. 1610/96 geformuleerde voorwaarden voor de verkrijging van het certificaat. Welnu, niets wijst erop, dat dit begrip verschilt van het begrip product zoals dat in artikel 1 voor de toepassing van deze verordening is gedefinieerd.

25.
    Derhalve moet op het eerste onderdeel van de eerste vraag worden geantwoord, dat het begrip product in de zin van artikel 3 van verordening nr. 1610/96 omvat: de chemische elementen of verbindingen daarvan, zoals die in de natuur voorkomen of zoals die industrieel worden vervaardigd, met inbegrip van alle verontreinigingen die onvermijdelijk bij het fabricageproces ontstaan, met een algemene of specifieke werking tegen schadelijke organismen, of op planten, delen van planten of plantaardige producten.

Het tweede onderdeel van de eerste vraag

26.
    Met het tweede onderdeel van de eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen, of twee producten als één en hetzelfde product in de zin van artikel 3 van verordening nr. 1610/96 moeten worden beschouwd wanneer alleen de verhouding tussen werkzame chemische verbinding en verontreiniging verschilt, in die zin dat het ene product een hoger percentage werkzaam chemisch element bevat dan het andere.

27.
    Uit het antwoord op het eerste onderdeel van de eerste vraag volgt, dat er sprake is van hetzelfde product wanneer twee producten bestaan uit dezelfde chemische verbinding, met inbegrip van alle verontreinigingen die onvermijdelijk bij het fabricageproces ontstaan, met dezelfde algemene of specifieke werking tegen schadelijke organismen, of op planten, delen van planten of plantaardige producten.

28.
    Derhalve kan een product worden bepaald aan de hand van zijn chemische verbinding en de werking ervan op de in het voorgaande punt vermelde doelen, ongeacht de verontreinigingen die het product bevat. A fortiori zal alleen de wijziging van de erin vervatte hoeveelheid verontreinigingen de aard van het product niet veranderen wanneer zowel de chemische verbinding ervan als de werking ervan op voornoemde doelen onveranderd blijven.

29.
    Derhalve moet op het tweede onderdeel van de eerste vraag worden geantwoord, dat twee producten als één en hetzelfde product in de zin van artikel 3 van verordening nr. 1610/96 moeten worden beschouwd wanneer alleen de verhouding tussen werkzame chemische verbinding en verontreiniging verschilt, in die zin dat het ene product een hoger percentage werkzame chemische verbinding bevat dan het andere.

Het derde onderdeel van de eerste vraag

30.
    Met het derde onderdeel van de eerste vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen, of de omstandigheid dat een marktvergunning moet worden verkregen voor het nieuwe gewasbeschermingsmiddel waarvan de verhouding tussen werkzame chemische verbinding en verontreiniging verschilt van die in het oudegewasbeschermingsmiddel, relevant is bij de beoordeling of de bestanddelen van deze gewasbeschermingsmiddelen dezelfde zijn.

31.
    Zoals uit het voorgaande blijkt, behoort de marktvergunning niet tot de in verordening nr. 1610/96 neergelegde criteria voor de omschrijving van het begrip product.

32.
    Derhalve moet op het derde onderdeel van de eerste vraag worden geantwoord, dat de omstandigheid dat een marktvergunning moet worden verkregen voor het nieuwe gewasbeschermingsmiddel waarvan de verhouding tussen werkzame chemische verbinding en verontreiniging verschilt van die in het oude gewasbeschermingsmiddel, irrelevant is bij de beoordeling of de bestanddelen van deze gewasbeschermingsmiddelen dezelfde zijn.

De tweede vraag

33.
    Met deze vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen, of de voorwaarden van artikel 3, lid 1, sub a en d, van verordening nr. 1610/96 zijn vervuld wanneer een product als gewasbeschermingsmiddel volgens een geoctrooieerde werkwijze is vervaardigd, voor dat product een marktvergunning is verleend, het slechts van een vroeger als gewasbeschermingsmiddel toegelaten product verschilt door de verhouding tussen werkzame chemische verbinding en verontreiniging in die zin dat eerstgenoemd product een hoger percentage werkzame chemische verbinding bevat dan laatstgenoemd product, en het betreffende werkwijzeoctrooi als basisoctrooi is aangewezen.

34.
    Zoals in punt 29 van dit arrest is vastgesteld, moeten twee producten als één en hetzelfde product in de zin van artikel 3 van verordening nr. 1610/96 worden beschouwd wanneer alleen de verhouding tussen werkzame chemische verbinding enverontreiniging verschilt, in die zin dat het ene product een hoger percentage werkzame chemische verbinding bevat dan het andere.

35.
    Bijgevolg moet worden vastgesteld, dat twee gewasbeschermingsmiddelen hetzelfde product in de zin van artikel 3 van verordening nr. 1610/96 bevatten wanneer het ene product als gewasbeschermingsmiddel volgens een geoctrooieerde werkwijze is vervaardigd, voor dat product een marktvergunning is verleend, en het slechts van het andere, vroeger als gewasbeschermingsmiddel toegelaten product verschilt door de verhouding tussen werkzame chemische verbinding en verontreiniging, in die zin dat eerstgenoemd product een hoger percentage werkzame chemische verbinding bevat dan laatstgenoemd product.

36.
    De marktvergunning van eerstgenoemd product, dat als gewasbeschermingsmiddel volgens een geoctrooieerde werkwijze is vervaardigd, kan dus niet als de eerste voor dit product verleende vergunning worden beschouwd, aangezien voor dat product als gewasbeschermingsmiddel reeds eerder een vergunning was verleend.

37.
    De voorwaarde van artikel 3, lid 1, sub d, van verordening nr. 1610/96 is bijgevolg niet vervuld voor het product dat als gewasbeschermingsmiddel volgens een geoctrooieerde werkwijze is vervaardigd.

38.
    Zonder dat behoeft te worden uitgemaakt, of de voorwaarde van artikel 3, lid 1, sub a, van verordening nr. 1610/96 is vervuld, moet derhalve op de tweede vraag worden geantwoord, dat de voorwaarden van artikel 3, lid 1, sub a en d, van verordening nr. 1610/96 hoe dan ook niet allemaal zijn vervuld, wanneer een product als gewasbeschermingsmiddel volgens een geoctrooieerde werkwijze is vervaardigd, voor dat product een marktvergunning is verleend, het slechts van een vroeger als gewasbeschermingsmiddel toegelaten product verschilt door de verhouding tussen werkzame chemische verbinding en verontreiniging, in die zin dat eerstgenoemd product een hoger percentage werkzame chemische verbinding bevat dan laatstgenoemd product, en het betreffende werkwijzeoctrooi als basisoctrooi is aangewezen.

Kosten

39.
    De kosten door de Nederlandse en de Duitse regering, de regering van het Verenigd Koninkrijk, alsmede door de Commissie wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakt, komen niet voor vergoeding in aanmerking. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.

HET HOF VAN JUSTITIE (Zesde kamer),

uitspraak doende op de door de Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage bij beschikking van 2 juli 1999 gestelde vragen, verklaart voor recht:

1)     Het begrip product in de zin van artikel 3 van verordening (EG) nr. 1610/96 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 1996 betreffende de invoering van een aanvullend beschermingscertificaat voor gewasbeschermingsmiddelen, omvat: de chemische elementen of verbindingen daarvan, zoals die in de natuur voorkomen of zoals die industrieel worden vervaardigd, met inbegrip van alle verontreinigingen die onvermijdelijk bij het fabricageproces ontstaan, met een algemene of specifieke werking tegen schadelijke organismen, of op planten, delen van planten of plantaardige producten.

2)    Twee producten moeten als één en hetzelfde product in de zin van artikel 3 van verordening nr. 1610/96 worden beschouwd wanneer alleen deverhouding tussen werkzame chemische verbinding en verontreiniging verschilt, in die zin dat het ene product een hoger percentage werkzame chemische verbinding bevat dan het andere.

3)    De omstandigheid dat een marktvergunning moet worden verkregen voor het nieuwe gewasbeschermingsmiddel waarvan de verhouding tussen werkzame chemische verbinding en verontreiniging verschilt van die in het oude gewasbeschermingsmiddel, is irrelevant bij de beoordeling of de bestanddelen van deze gewasbeschermingsmiddelen dezelfde zijn.

4)    De voorwaarden van artikel 3, lid 1, sub a en d, van verordening nr. 1610/96 zijn hoe dan ook niet allemaal vervuld, wanneer een product als gewasbeschermingsmiddel volgens een geoctrooieerde werkwijze is vervaardigd, voor dat product een marktvergunning is verleend, het slechts van een vroeger als gewasbeschermingsmiddel toegelaten product verschilt door de verhouding tussen werkzame chemische verbinding en verontreiniging, in die zin dat eerstgenoemd product een hoger percentage werkzame chemische verbinding bevat dan laatstgenoemd product, en het betreffende werkwijzeoctrooi als basisoctrooi is aangewezen.

Gulmann
Skouris
Puissochet

Schintgen

Macken

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 10 mei 2001.

De griffier

De president van de Zesde kamer

R. Grass

C. Gulmann


1: Procestaal: Nederlands.