Language of document : ECLI:EU:T:2007:252

Zaak T‑196/02

MTU Friedrichshafen GmbH

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen

„Staatssteun – Herstructureringssteun – Beschikking waarbij terugvordering van onverenigbare steun wordt gelast – Artikel 13, lid 1, van verordening (EG) nr. 659/1999 – Hoofdelijke aansprakelijkheid”

Samenvatting van het arrest

1.      Steunmaatregelen van de staten – Administratieve procedure – Mogelijkheid voor Commissie om beschikking te baseren op beschikbare informatie – Voorwaarde

(Art. 88, lid 2, EG; verordening nr. 659/1999 van de Raad, art. 5, lid 2, 10, lid 3, en 13, lid 1)

2.      Steunmaatregelen van de staten – Beschikking van Commissie houdende vaststelling dat steun onverenigbaar is met gemeenschappelijke markt en houdende bevel tot terugvordering ervan – Beschikking waarbij onderneming die louter op basis van beschikbare informatie wordt verondersteld van steun te hebben geprofiteerd, hoofdelijke verplichting tot terugbetaling van bepaald bedrag wordt opgelegd – Ontoelaatbaarheid

(Art. 88, lid 2, EG; verordening nr. 659/1999 van de Raad, art. 13, lid 1, en 14, lid 1)

1.      Inzake staatssteun is de Commissie krachtens de in artikel 13, lid 1, van verordening nr. 659/1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel [88 EG] overgenomen en bevestigde rechtspraak bevoegd om een beschikking vast te stellen op grond van de beschikbare informatie wanneer een lidstaat niet aan zijn medewerkingsverplichting voldoet en nalaat haar de informatie te verstrekken waarom zij hem heeft verzocht met het oog op het onderzoek van de verenigbaarheid van een steunmaatregel met de gemeenschappelijke markt.

Daar het een zeer ruime bevoegdheid van de Commissie betreft, dient deze alvorens een dergelijke beschikking vast te stellen, evenwel een aantal procedureregels in acht te nemen. Deze regels zijn neergelegd in artikel 5, lid 2, artikel 10, lid 3, en artikel 13, lid 1, van verordening nr. 659/1999. In het bijzonder moet de Commissie, indien de betrokken lidstaat ondanks een aanmaning de gevraagde informatie niet binnen de door haar gestelde termijn verstrekt of onvolledige informatie verstrekt, de te verstrekken informatie bij beschikking verlangen. Verder moet in deze beschikking worden aangegeven welke informatie wordt verlangd en een passende termijn worden gesteld waarbinnen deze moet worden verstrekt. Ten slotte is de Commissie alleen indien een lidstaat niet voldoet aan een dergelijk bevel bevoegd om de procedure te beëindigen en de beschikking tot vaststelling van de (on)verenigbaarheid van de steun met de gemeenschappelijke markt op grond van de beschikbare informatie vast te stellen.

(cf. punten 39‑41)

2.      De Commissie kan op grond van artikel 13, lid 1, van verordening nr. 659/1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel [88 EG] een formele procedure voor onderzoek van de verenigbaarheid van een steunmaatregel met de gemeenschappelijke markt afsluiten bij een beschikking overeenkomstig artikel 7 van deze verordening. In het bijzonder kan de Commissie, wanneer de betrokken lidstaat haar de hem gevraagde informatie niet heeft verstrekt, op grond van de beschikbare informatie een beschikking geven waarbij de onverenigbaarheid van de steun wordt vastgesteld, en, in voorkomend geval, overeenkomstig artikel 14 van verordening nr. 659/1999 de betrokken lidstaat gelasten de steun van de ontvangers ervan terug te vorderen.

Artikel 13, lid 1, van verordening nr. 659/1999 staat de Commissie echter niet toe een bepaalde onderneming aansprakelijk te stellen – zij het slechts hoofdelijk – voor de terugbetaling van een bepaald gedeelte van de onverenigbaar verklaarde steun, wanneer de overdracht van staatsmiddelen aan die onderneming louter wordt verondersteld en zulks door de informatie in het bezit van de Commissie noch bevestigd noch weerlegd kan worden.

Wanneer in de beschikking van de Commissie een onderneming hoofdelijk aansprakelijk wordt gesteld voor de terugbetaling van een gedeelte van de steun die weliswaar niet aan haar is verleend maar waarvan zij zou hebben geprofiteerd, zullen de nationale autoriteiten in voorkomend geval dit gedeelte van haar moeten terugvorderen, zonder dat zij de gegrondheid van die hoofdelijke verplichting kunnen beoordelen. Een dergelijke situatie is evenwel geenszins het noodzakelijke gevolg van de uitvoering van de in het Verdrag neergelegde procedure inzake staatssteun, aangezien de lidstaat die de terug te vorderen steun heeft verleend hoe dan ook gehouden is deze onder toezicht van de Commissie terug te vorderen van de werkelijke ontvangers, zonder dat deze ontvangers in de beschikking tot terugvordering uitdrukkelijk moeten worden genoemd en zonder dat a fortiori moet worden aangegeven welk bedrag door elk van hen moet worden terugbetaald.

(cf. punten 45‑46, 48-50)