Language of document : ECLI:EU:T:2015:675

Zaak T‑245/11

ClientEarth

en

The International Chemical Secretariat

tegen

Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA)

„Toegang tot documenten – Verordening (EG) nr. 1049/2001 – Bij het ECHA berustende documenten – Van een derde afkomstige documenten – Gestelde termijn voor antwoord op een verzoek om toegang – Geweigerde toegang – Uitzondering inzake bescherming van commerciële belangen van een derde – Uitzondering inzake bescherming van besluitvormingsproces – Hoger openbaar belang – Milieu-informatie – Uitstoot in het milieu”

Samenvatting – Arrest van het Gerecht (Tweede kamer) van 23 september 2015

1.      Gerechtelijke procedure – Inleidend verzoekschrift – Vormvereisten – Handgeschreven handtekening van een advocaat – Indiening van een verzoekschrift uit naam van twee verzoekers – Voorafgaand aan de handtekening slechts een der verzoekers vermeld – Ontvankelijkheid – Voorwaarden

[Reglement voor de procesvoering van het Gerecht (1991), art. 43, lid 1, eerste alinea, en 44, lid 1]

2.      Beroep tot nietigverklaring – Voorwaarden voor ontvankelijkheid – Natuurlijke personen of rechtspersonen – Door meerdere verzoekers tegen hetzelfde besluit ingesteld beroep – Procesbevoegdheid van een van hen – Ontvankelijkheid van het beroep in zijn geheel (Art. 263, vierde alinea, VWEU)

3.      Beroep tot nietigverklaring – Handelingen waartegen beroep kan worden ingesteld – Begrip – Handelingen die bindende rechtsgevolgen sorteren – Beoordeling van deze gevolgen aan de hand van de wezenlijke inhoud van de handeling

(Art. 263 VWEU)

4.      Instellingen van de Europese Unie – Recht van toegang van het publiek tot documenten – Verordening nr. 1049/2001 – Weigering van toegang tot een document omdat het niet bestaat of niet bij de betrokken instelling berust – Omstandigheid die niet kan leiden tot de niet-toepasselijkheid van de verordening

(Verordening nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad, art. 4 en 8, leden 1 en 3)

5.      Beroep tot nietigverklaring – Handelingen waartegen beroep kan worden ingesteld – Begrip – Weigering van toegang tot documenten van een instelling op een confirmatief verzoek – Daaronder begrepen – Voorwaarden

(Art. 263 VWEU; verordening nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad, art. 8, lid 1)

6.      Beroep tot nietigverklaring – Procesbelang – Begrip – Beroep dat de verzoekende partij een voordeel kan opleveren – Belang dat moet blijven bestaan tot aan de rechterlijke beslissing

(Art. 263, vierde alinea, VWEU)

7.      Beroep tot nietigverklaring – Natuurlijke personen of rechtspersonen – Procesbelang – Beroep tegen een besluit van een agentschap van de Unie dat de toegang tot documenten weigert – Openbaarmaking van de gevraagde informatie op de website van het agentschap in de loop van het geding – Verdwijnen van het procesbelang

(Art. 263, vierde alinea, VWEU; verordening nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad, art. 8, lid 1)

8.      Instellingen van de Europese Unie – Recht van toegang van het publiek tot documenten – Verordening nr. 1049/2001 – Termijn om op een verzoek om toegang te antwoorden – Overschrijding – Stilzwijgende afwijzing – Handhaving van de bevoegdheid van de betrokken instelling om na het verstrijken van de termijn op het verzoek om toegang te antwoorden – Besluit tot verlenging – Gevolgen van de overschrijding van de termijn

(Verordening nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad, art. 8, leden 1 en 2)

9.      Instellingen van de Europese Unie – Recht van toegang van het publiek tot documenten – Verordening nr. 1049/2001 – Uitzonderingen op het recht van toegang tot documenten – Strikte uitlegging en toepassing

(Art. 15, lid 3, VWEU; verordening nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad, overwegingen 4 en 11 en art. 1 en 4)

10.    Harmonisatie van de wetgevingen – Registratie, beoordeling en autorisatie van chemische stoffen – REACH-verordening – Verspreiding op internet van bepaalde informatie over de geregistreerde stoffen – Namen en contactgegevens van de registranten – Mogelijkheid voor het Europees agentschap voor chemische stoffen (EGHA) om informatie niet mede te delen ofschoon betrokkenen geen verzoek tot geheimhouding hebben gedaan – Geen

[Verordeningen van het Europees Parlement en de Raad nr. 1049/2001, art. 4, lid 2, eerste streepje, en nr. 1907/2006, art. 10, a), xi), 118, lid 2, d), en 119, lid 2, d)]

11.    Instellingen van de Europese Unie – Recht van toegang van het publiek tot documenten – Verordening nr. 1049/2001 – Uitzonderingen op het recht van toegang tot documenten – Bescherming van het besluitvormingsproces – Voorwaarden – Concrete, daadwerkelijke en ernstige ondermijning van dat proces – Omvang

(Verordeningen van het Europees Parlement en de Raad nr. 1049/2001, art. 4, lid 3, eerste alinea, en nr. 1907/2006, art. 119, lid 2)

12.    Instellingen van de Europese Unie – Recht van toegang van het publiek tot documenten – Verordening nr. 1049/2001 – Uitzonderingen op het recht van toegang tot documenten – Bescherming van het besluitvormingsproces – Omvang – Omvang van de werklast die vereist is door het verzoek om toegang – Daarvan uitgesloten

(Verordening nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad, art. 4, lid 3)

13.    Instellingen van de Europese Unie – Recht van toegang van het publiek tot documenten – Verordening nr. 1049/2001 – Uitzonderingen op het recht van toegang tot documenten – Weigering van toegang – Verplichting voor de instelling om een concreet en individueel onderzoek van de documenten te verrichten – Mogelijkheid om zich te baseren op algemene vermoedens die gelden voor bepaalde categorieën documenten – Grenzen

(Verordening nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad, art. 4, lid 2)

14.    Harmonisatie van de wetgevingen – Registratie, beoordeling en autorisatie van chemische stoffen – REACH-verordening – Toegang tot documenten die berusten bij het Europees agentschap voor chemische stoffen (ECHA) – Vermoeden ten gunste van de niet-openbaarmaking van informatie over de precieze hoeveelheid van een vervaardigde of in de handel gebrachte stof – Verplichting voor ECHA om aan te tonen dat de commerciële belangen van de betrokkenen bij openbaarmaking worden geschaad – Geen

[Verordeningen van het Europees Parlement en de Raad nr. 1049/2001, art. 4, en nr. 1907/2006, art. 118, lid 2, c)]

15.    Instellingen van de Europese Unie – Recht van toegang van het publiek tot documenten – Verzoek om toegang tot milieu-informatie – Toepassing van verordening nr. 1367/2006 als lex specialis ten opzichte van verordening nr. 1049/2001 – Invloed – Uitzonderingen op het recht van toegang tot documenten – Omvang – Bescherming van commerciële belangen – Daarvan uitgesloten

(Verordeningen van het Europees Parlement en de Raad nr. 1049/2001, art. 4, lid 1, 2, eerste tot en met derde streepje, 3 en 5, en nr. 1367/2006, art. 6, lid 1)

16.    Instellingen van de Europese Unie – Recht van toegang van het publiek tot documenten – Verzoek om toegang tot milieu-informatie – Verordening nr. 1367/2006 – Uitzonderingen op het recht van toegang tot documenten – Openbaar belang dat de openbaarmaking van documenten gebiedt – Begrip

(Verordeningen van het Europees Parlement en de Raad nr. 1049/2001, art. 4, lid 2, en nº 1367/2006, art. 6, lid 1)

17.    Instellingen van de Europese Unie – Recht van toegang van het publiek tot documenten – Verzoek om toegang tot milieu-informatie – Verordening nr. 1367/2006 – Uitzonderingen op het recht van toegang tot documenten – Openbaar belang dat de openbaarmaking van documenten gebiedt – Aanvoering van het transparantiebeginsel – Noodzaak om bijzondere overwegingen aan te voeren die met de zaak verband houden

(Verordeningen van het Europees Parlement en de Raad nr. 1049/2001, art. 4, lid 2, en nº 1367/2006, art. 6, lid 1)

18.    Instellingen van de Europese Unie – Recht van toegang van het publiek tot documenten – Verzoek om toegang tot milieu-informatie – Verordening nr. 1367/2006 – Informatie die betrekking heeft op uitstoot in het milieu – Begrip – Informatie over de hoeveelheid vervaardigde of in de handel gebrachte stoffen – Daarvan uitgesloten

[Verordeningen van het Europees Parlement en de Raad nr. 1367/2006, art. 2, lid 1, d), ii), en nr. 1907/2006, art. 3, lid 15]

19.    Instellingen van de Europese Unie – Recht van toegang van het publiek tot documenten – Verordening nr. 1049/2001 – Uitzonderingen op het recht van toegang tot documenten – Documenten van derden – Verplichting tot voorafgaande raadpleging van de betrokken derden – Omvang

(Verordening nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad, art. 4, leden 1, 2 en 4)

20.    Instellingen van de Europese Unie – Recht van toegang van het publiek tot documenten – Verordening nr. 1049/2001 – Uitzonderingen op het recht van toegang tot documenten – Bescherming van de commerciële belangen van een bepaalde persoon – Verplichting voor de instelling om een concreet en individueel onderzoek van de documenten te verrichten – Omvang – Uitsluiting van de verplichting – Informatie over de precieze hoeveelheid van een vervaardigde of in de handel gebrachte stof krachtens verordening nr. 1907/2006 – Voorwaarden

[Verordeningen van het Europees Parlement en de Raad nr. 1049/2001, art. 4, lid 2, eerste streepje, en lid 6, en nr. 1907/2006, art. 118, lid 2, c)]

21.    Gerechtelijke procedure – Aanvoering van nieuwe middelen in de loop van het geding – Voorwaarden – Aanvulling van een aangevoerd middel – Ontvankelijkheid – Vergelijkbare oplossing voor tot staving van een middel aangevoerde grieven – Grief inzake schending van het evenredigheidsbeginsel die is aangevoerd tot staving van een middel inzake schending van artikel 4, lid 6, van verordening nr. 1049/2001 – Ontvankelijkheid

[Reglement voor de procesvoering van het Gerecht (1991), art. 44, lid 1, c), en 48, lid 2; verordening nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad, art. 4, lid 6]

22.    Harmonisatie van de wetgevingen – Registratie, beoordeling en autorisatie van chemische stoffen – REACH-verordening – Verspreiding op internet van bepaalde informatie die betrekking heeft op geregistreerde stoffen – Gewichtsklassen van stoffen – Mogelijkheid voor een derde om het Europees agentschap voor chemische stoffen (ECHA) te verplichten tot mededeling van nog niet vastgestelde gewichtsklassen door uit hoofde van verordening nr. 1049/2001 een verzoek om toegang in te dienen – Geen

[Verdrag van Aarhus, art. 4, lid 3, a); verordeningen van het Europees Parlement en de Raad nr. 1049/2001, art. 2, leden 1, en 4, lid 4, nr. 1367/2006, art. 3, eerste alinea, en nr. 1907/2006, art. 118, lid 1, en 119, lid 2, b)]

23.    Gerechtelijke procedure – Inleidend verzoekschrift – Vormvereisten – Summiere uiteenzetting van de aangevoerde middelen – Abstracte formulering – Niet-ontvankelijkheid

[Reglement voor de procesvoering van het Gerecht (1991), art. 44, lid 1, c)]

1.      Krachtens artikel 43, lid 1, eerste alinea, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht wordt het origineel van elk processtuk ondertekend door de gemachtigde of de advocaat van de partij. Met betrekking tot een beroep dat uit naam van twee verzoeksters is opgesteld en ingesteld door een advocaat, kan het feit dat op de laatste bladzijde van het verzoekschrift „respectievelijk ingediend door” en „voor rekening van” staat vermeld, waarbij slechts een verzoekster wordt genoemd, niet afdoen aan de conclusie dat dit verzoekschrift zowel met de genoemde bepaling als met artikel 44, lid 1, van dat reglement in overeenstemming is. Ten eerste komt namelijk uit geen enkele bepaling van het Unierecht naar voren dat dergelijke vermeldingen verplicht zijn en dat de advocaat op de laatste bladzijde van het verzoekschrift, onder zijn handtekening, specifiek de betrokken verzoekende partijen moet vermelden. Ten tweede kan niet redelijkerwijze worden gesteld dat, gelet op het feit dat elk van verzoeksters de advocaat die het verzoekschrift heeft ondertekend naar behoren heeft gevolmachtigd, de enkele vermelding van een verzoekster voor en na de handtekening van de advocaat tot gevolg heeft dat zijn vertegenwoordigingsbevoegdheid voor de Unierechter tot deze ene verzoekster wordt beperkt.

(cf. punten 84, 88‑92)

2.      Wanneer één enkel beroep is ingesteld en een van de verzoekende partijen procesbevoegdheid heeft, behoeft niet te worden onderzocht of de andere verzoekende partijen procesbevoegd zijn, tenzij om proceseconomische overwegingen.

(cf. punt 97)

3.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 101‑104)

4.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 105, 106)

5.      Zoals bepaald in artikel 8, lid 1, van verordening nr. 1049/2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie, is de afwijzing van een confirmatief verzoek in beginsel vatbaar voor een beroep tot nietigverklaring. Ofschoon ieder antwoord op een algemeen verzoek om informatie niet noodzakelijkerwijze een besluit vormt dat vatbaar is voor een beroep tot nietigverklaring, is dat in dit verband anders in het geval is verzocht om zeer nauwkeurig omschreven informatie, waarop een agentschap niet alleen eenvoudige informatie heeft verstrekt, maar een besluit heeft vastgesteld waarbij het verzoek om informatie is afgewezen. Los van de vraag of dit agentschap al dan niet toegang moest verlenen tot deze informatie, met name krachtens verordening nr. 1049/2001, blijft dit niettemin een afwijzend besluit dat rechtsgevolgen in het leven moest roepen, en dus vatbaar is voor beroep.

(cf. punten 107, 109, 110)

6.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 114, 115)

7.      Met betrekking tot een beroep tegen de weigering van een agentschap van de Unie om informatie openbaar te maken waarvan om toezicht was verzocht krachtens verordening nr. 1049/2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie, moet indien de gevraagde informatie openbaar is gemaakt op de website van het agentschap nadat het beroep is ingesteld, worden vastgesteld dat het geding zonder voorwerp is geraakt en verzoekster niet langer een procesbelang heeft, zodat hierop niet meer hoeft te worden beslist. Vanuit dit oogpunt kan het verzoek van verzoekster ten aanzien van deze informatie dus als ingewilligd worden beschouwd. De nietigverklaring van het bestreden besluit, voor zover daarbij de toegang tot deze informatie wordt geweigerd, zou haar derhalve geen enkel voordeel verschaffen.

(cf. punten 119, 120)

8.      Het verstrijken van de in artikel 8 van verordening nr. 1049/2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie bedoelde termijnen leidt er niet toe dat de instelling haar bevoegdheid verliest om uitdrukkelijk een besluit vast te stellen. In dat verband heeft de wetgever de gevolgen vastgelegd van een overschrijding van de in artikel 8, leden 1 en 2, van deze verordening bedoelde termijn, door in artikel 8, lid 3, van deze verordening te bepalen dat schending hiervan door de instelling de verzoeker het recht geeft beroep in te stellen. De overschrijding van de termijn voor de behandeling van het confirmatieve verzoek leidt echter niet tot onrechtmatigheid van het besluit over het confirmatieve verzoek, op grond waarvan nietigverklaring ervan gerechtvaardigd zou zijn. Dit is eveneens het geval wanneer de rechtmatigheid of de geldigheid van een besluit tot verlenging ter discussie wordt gesteld. Zelfs bij ongeldigheid van het besluit tot verlenging zou er namelijk hooguit van kunnen worden uitgegaan dat de termijn voor de behandeling van het confirmatieve verzoek niet was verlengd en het bestreden besluit derhalve na het verstrijken van de termijn was vastgesteld, hetgeen de rechtmatigheid ervan evenwel onverlet laat.

(cf. punten 130‑132, 136)

9.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 145, 146, 202)

10.    Met betrekking tot een verzoek om toegang tot namen en contactgegevens van de fabrikanten en importeurs van chemische stoffen die staan geregistreerd bij het Europees agentschap voor chemische stoffen (ECHA), kan deze laatste een weigering van toegang niet baseren op artikel 4, lid 2, eerste streepje, van verordening nr. 1049/2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie, gelezen in samenhang met artikel 118, lid 2, onder d), van verordening nr. 1907/2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen, aangezien deze namen en contactgegevens informatie vormt die onder artikel 119, lid 2, onder d), van verordening nr. 1907/2006 valt. Dit artikel 119, lid 2, bepaalt echter dat alle informatie die op het veiligheidsinformatieblad staat, op internet moet worden verspreid, behoudens in het geval van vertrouwelijkheidsverzoeken krachtens artikel 10, onder a), xi), van verordening nr. 1907/2006.

Indien er enerzijds van wordt uitgegaan dat de bij artikel 119 van verordening nr. 1907/2006 vastgestelde regeling voor verspreiding op het internet uitputtend is, is artikel 4, lid 2, eerste streepje, van verordening nr. 1049/2001, gelezen in samenhang met artikel 118, lid 2, onder d), van verordening nr. 1907/2006, namelijk niet van toepassing op de in artikel 119 van die verordening bedoelde informatie, en kan het derhalve de weigering van toegang tot de informatie over de namen en contactgegevens van de registranten niet rechtvaardigen. Indien er anderzijds van wordt uitgegaan dat de regeling uit artikel 119 de regeling voor toegang tot documenten van artikel 118 van verordening nr. 1907/2006 en verordening nr. 1049/2001 in beginsel niet geheel uitsluit, blijft het een feit dat artikel 119, lid 2, onder d), van verordening nr. 1907/2006 bepaalt dat de informatie als de namen en de contactgegevens van de registranten, openbaar moet worden gemaakt op het internet, behalve indien het ECHA een vertrouwelijkheidsverzoek heeft ingewilligd. Het ECHA kan derhalve, wanneer een dergelijk verzoek ontbreekt, de weigering van iedere openbaarmaking van de gevraagde informatie niet motiveren met het wettelijke vermoeden van artikel 118, lid 2, onder d), van verordening nr. 1907/2006 in de veronderstelling dat de openbaarmaking de bescherming van de commerciële belangen van de betrokkene in gevaar brengt. Het wettelijke vermoeden van artikel 118 van verordening nr. 1907/2006 kan namelijk niet rechtvaardigen dat informatie in beginsel niet openbaar wordt gemaakt, terwijl een specifiekere bepaling, te weten artikel 119, lid 2, onder d), van verordening nr. 1907/2006, vereist dat deze informatie in principe wel openbaar wordt gemaakt.

(cf. punten 151‑153)

11.    De toepassing van de uitzondering op het recht van toegang tot documenten betreffende het besluitvormingsproces van artikel 4, lid 3, van verordening nr. 1049/2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie, vereist dat wordt aangetoond dat de betrokken toegang concreet afbreuk kan doen aan het door de uitzondering beschermde belang en dat het risico van afbreuk aan dit belang redelijkerwijs voorzienbaar en niet louter hypothetisch is. Bovendien moet de ondermijning van het besluitvormingsproces, wil deze onder de uitzondering van artikel 4, lid 3, eerste alinea, van verordening nr. 1049/2001 vallen, ernstig zijn. Dit is met name het geval wanneer de openbaarmaking van de bedoelde documenten substantiële gevolgen heeft voor het besluitvormingsproces. De beoordeling van de ernst hangt echter af van alle omstandigheden van de zaak, met name van de negatieve effecten voor het besluitvormingsproces waarop de instelling zich ten aanzien van de openbaarmaking van de bedoelde documenten beroept.

Wat een verzoek betreft om toegang tot de namen en contactgegevens van de fabrikanten en importeurs van chemische stoffen die staan geregistreerd bij het Europees agentschap voor chemische stoffen (ECHA), vormen de namen van de registranten geen informatie over het besluitvormingsproces van het ECHA, maar eerder informatie die door het uit dit proces voortvloeiende besluit wordt geraakt. De toegang tot de gevraagde informatie kan het ECHA niet belemmeren de nodige maatregelen vast te stellen om de uit artikel 119, lid 2, van verordening nr. 1907/2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen, voortvloeiende verplichtingen tot openbaarmaking van informatie op het internet na te komen. Ook het gestelde risico dat de procedures van verordening nr. 1907/2006 worden omzeild heeft geen betrekking op het besluitvormingsproces, maar eerder op de gevolgen van een eventuele openbaarmaking van de gevraagde informatie. De weigeringsgrond van artikel 4, lid 3, eerste alinea, van verordening nr. 1049/2001 is echter alleen gericht op het besluitvormingsproces.

(cf. punten 156, 157, 160, 162)

12.    De uitzondering op het recht van toegang tot documenten van artikel 4, lid 3, van verordening nr. 1049/2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie, is alleen bedoeld om het besluitvormingsproces te beschermen en niet om een zeer hoge werklast voor de instellingen te voorkomen.

(cf. punt 161)

13.    Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 168‑172, 231)

14.    Artikel 118, lid 2, onder c), van verordening nr. 1907/2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen, bevat een algemeen vermoeden dat de informatie over de precieze hoeveelheid van de vervaardigde of in de handel gebrachte stoffen in beginsel de bescherming van de commerciële belangen van de betrokkene in gevaar brengt. Wanneer het wettelijke vermoeden van deze bepaling van toepassing is, kan de betrokken autoriteit oordelen dat de openbaarmaking de bescherming van de commerciële belangen van de betrokkene in gevaar brengt, zonder de inhoud van elk van de documenten waarvan om openbaarmaking wordt verzocht, concreet te beoordelen. Vanwege dit wettelijke vermoeden en bij gebreke van concrete elementen die dit ter discussie zouden kunnen stellen, hoeft het Europees agentschap voor chemische stoffen niet aan te tonen in welk opzicht de openbaarmaking van de precieze hoeveelheid de commerciële belangen van de betrokkenen in gevaar zou hebben gebracht.

Deze conclusie wordt niet ondergraven door het feit dat een verzoek om toegang tot documenten in beginsel concreet en individueel moet worden onderzocht. Op dit beginsel bestaan inderdaad uitzonderingen, met name wanneer er een algemeen vermoeden bestaat dat de openbaarmaking van het betrokken document een van de door de uitzonderingen uit artikel 4 van verordening nr. 1049/2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie beschermde belangen in gevaar brengt. Dit geldt des te meer wanneer een dergelijk vermoeden uitdrukkelijk is voorzien in een wettelijke bepaling, namelijk artikel 118, lid 2, onder c), van verordening nr. 1907/2006.

(cf. punten 174, 176, 177)

15.    De eerste zin van artikel 6, lid 1, van verordening nr. 1367/2006 betreffende de toepassing van de bepalingen van het Verdrag van Aarhus betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden op de communautaire instellingen en organen, stelt een regel vast met betrekking tot de uitzonderingen van artikel 4, lid 2, eerste en derde streepje, van verordening nr. 1049/2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie. De tweede zin van datzelfde lid 1 vermeldt niet zonder meer de overige uitzonderingen, maar de overige uitzonderingen krachtens artikel 4 van verordening nr. 1049/2001. Deze bepaling ziet dus op de uitzonderingen in dit artikel 4, leden 1, 2, tweede streepje, 3 en 5. Aangezien de bescherming van commerciële belangen valt onder artikel 4, lid 2, eerste streepje, van verordening nr. 1049/2001, waarop artikel 6, lid 1, eerste zin, van verordening nr. 1367/2006 is gericht, valt zij niet onder het begrip overige uitzonderingen in de zin van de tweede zin van dit artikel 6, lid 1.

(cf. punt 187)

16.    Artikel 6, lid 1, tweede zin, van verordening nr. 1367/2006 betreffende de toepassing van de bepalingen van het Verdrag van Aarhus betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden op de communautaire instellingen en organen, verwijst alleen naar een openbaar belang bij openbaarmaking en niet naar een hoger openbaar belang in de zin van artikel 4, lid 2, in fine, van verordening nr. 1049/2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie. Uit artikel 6, lid 1, tweede volzin, van verordening nr. 1367/2006 vloeit dus niet voort dat de openbaarmaking van milieu-informatie altijd een hoger openbaar belang dient.

(cf. punt 189)

17.    Ofschoon het hogere openbaar belang dat de openbaarmaking van een document kan gebieden zich niet noodzakelijkerwijze hoeft te onderscheiden van de aan verordening nr. 1049/2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie, onderliggende beginselen, kunnen algemene overwegingen op zichzelf niet aantonen dat het transparantiebeginsel een bijzonder gewicht heeft dat zwaarder kan wegen dan de redenen tot weigering van openbaarmaking van de betrokken documenten en is het aan de verzoeker om concreet omstandigheden te stellen waaruit een hoger openbaar belang blijkt dat de openbaarmaking van de betrokken documenten gebiedt.

Hieruit volgt dat een hoger belang bij de openbaarmaking niet voortvloeit uit het loutere feit dat de betrokken informatie milieu-informatie vormt. Bij een verzoek om milieu-informatie met betrekking tot de precieze hoeveelheid gevaarlijke stoffen die is vervaardigd of in de handel gebracht, kan de verzoeker niet op generieke wijze de beginselen aanvoeren waarop verordening nr. 1367/2006 betreffende de toepassing van de bepalingen van het Verdrag van Aarhus betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden op de communautaire instellingen en organen, gelezen in samenhang met verordening nr. 1049/2001, is gestoeld, zonder enig argument aan te voeren waarmee kan worden aangetoond dat, wat de precieze hoeveelheid van de stoffen betreft, het beginsel van transparantie dat een betere burgerparticipatie aan het besluitvormingsproces mogelijk maakt, in het licht van de bijzondere omstandigheden van het geval een bijzonder gewicht heeft.

(cf. punten 193, 194, 196)

18.    Ofschoon verordening nr. 1367/2006 betreffende de toepassing van de bepalingen van het Verdrag van Aarhus betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden op de communautaire instellingen en organen, het begrip uitstoot in het milieu niet uitdrukkelijk definieert, mag, gelet op de bewoordingen van artikel 2, lid 1, onder d), ii), van deze verordening, de conclusie worden getrokken dat enkel lozingen in het milieu die elementen van het milieu aantasten of waarschijnlijk aantasten, onder uitstoot vallen. De loutere vervaardiging of het louter in de handel brengen van een stof kan dus niet worden beschouwd als de lozing van deze stof in het milieu, zodat de informatie over de hoeveelheid die is vervaardigd of in de handel gebracht evenmin informatie kan vormen die betrekking heeft op uitstoot in het milieu.

Aan deze conclusie kan niet worden afgedaan door een betoog dat noodzakelijkerwijze interactie bestaat tussen een stof die in de handel is gebracht en het milieu en de mens, zodat de uitstoot in het milieu al wordt gevormd door het in de handel brengen. Allereerst volstaat de interactie met de menselijke gezondheid of veiligheid niet voor de conclusie dat er sprake is van uitstoot in het milieu die elementen van het milieu aantast of waarschijnlijk aantast. Ofschoon het abstracte risico van de uitstoot van een stof inderdaad bestaat vanaf het moment van vervaardiging ervan en zeker niet is uitgesloten dat dit risico wordt verhoogd door het in de handel brengen van de stof, volstaat in dit verband het loutere risico dat een stof in het milieu kan worden uitgestoten echter niet om de vervaardigde of in de handel gebrachte hoeveelheid van een stof aan te merken als informatie over uitstoot in het milieu.

Vervolgens bestaan er stoffen, namelijk met name de tussenproducten in de zin van artikel 3, lid 15, van verordening nr. 1907/2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen, die, indien zij worden gebruikt waarvoor zij bedoeld zijn, niet in het milieu worden uitgestoten. Ofschoon alle andere stoffen dan tussenproducten op enig moment in hun levenscyclus in het milieu kunnen worden geloosd, houdt dat echter niet in dat de hoeveelheid die van deze stoffen is vervaardigd of in de handel gebracht kan worden beschouwd als informatie die betrekking heeft op lozingen in het milieu die elementen van het milieu aantasten of waarschijnlijk aantasten.

(cf. punten 205, 206, 208‑213)

19.    Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 222, 223)

20.    Uit de bewoordingen van artikel 4, lid 6, van verordening nr. 1049/2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie volgt dat indien het gevraagde document slechts ten dele onder de uitzonderingen op het recht van toegang valt, de overige delen ervan worden vrijgegeven. Voorts verlangt het evenredigheidsbeginsel dat afwijkingen niet verder gaan dan passend en noodzakelijk is ter verwezenlijking van het nagestreefde doel. In dat verband brengt artikel 4, lid 6, van die verordening mee dat de inhoud van ieder document concreet en individueel wordt onderzocht. Alleen door middel van een dergelijk onderzoek van ieder document kan de instelling immers de mogelijkheid beoordelen om de verzoeker gedeeltelijke toegang te verlenen. Een beoordeling van documenten naar categorie en niet aan de hand van de concrete gegevens die deze documenten bevatten, is ontoereikend, aangezien het van de instelling vereiste onderzoek haar in staat moet stellen, in concreto te beoordelen of een bepaalde uitzondering werkelijk van toepassing is op het geheel van de in deze documenten vervatte gegevens.

Wat betreft een verzoek om informatie over de precieze hoeveelheid vervaardigde of in de handel gebrachte stoffen, hoeft het Europees agentschap voor chemische stoffen (ECHA) niet ieder geval afzonderlijk te onderzoeken, aangezien het wettelijke vermoeden in artikel 118, lid 2, onder c), van verordening nr. 1907/2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen, dat de openbaarmaking van de precieze hoeveelheid de bescherming van de commerciële belangen van de betrokkenen in gevaar brengt, geldt voor alle betrokken stoffen. Daarenboven heeft verzoeker noch voor alle betrokken stoffen, noch voor specifieke stoffen, gegevens aangevoerd die dit wettelijke vermoeden kunnen weerleggen en evenmin aangetoond dat er een hoger openbaar belang bestaat dat, ten minste voor een gedeelte van de stoffen, de openbaarmaking van de gevraagde informatie gebiedt. ECHA mag dan ook oordelen dat dat de informatie over de precieze hoeveelheid van alle betrokken stoffen onder de in artikel 4, lid 2, eerste streepje, van verordening nr. 1049/2001 bedoelde uitzondering valt. Overigens gaat dit artikel 118, lid 2, onder c), niet verder dan hetgeen passend en noodzakelijk is ter verwezenlijking van het nagestreefde doel, namelijk het beschermen van de commerciële belangen.

(cf. punten 229, 230, 232, 239)

21.    Volgens de artikelen 44, lid 1, onder c), en 48, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering moet het inleidend verzoekschrift het voorwerp van het geschil en een summiere uiteenzetting van de aangevoerde middelen bevatten, en mogen nieuwe middelen in de loop van het geding niet worden voorgedragen, tenzij zij steunen op gegevens, hetzij rechtens of feitelijk, waarvan eerst in de loop van de behandeling is gebleken. Een middel echter dat een uitwerking is van een eerder in het inleidend verzoekschrift rechtstreeks of stilzwijgend opgeworpen middel en dat daarmee nauw verband houdt, moet ontvankelijk worden verklaard. Hetzelfde geldt voor een ter onderbouwing van een middel aangevoerde grief.

Een grief inzake schending van het evenredigheidsbeginsel die in het kader van een beroep tegen een weigering van toegang tot documenten is aangevoerd ter staving van een middel ontleend aan schending van artikel 4, lid 6, van verordening nr. 1049/2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie, is dan ook ontvankelijk. Deze bepaling heeft namelijk tot doel aan de eerbiediging van dit beginsel bij te dragen door een gedeeltelijke openbaarmaking toe te staan indien enkel voor een deel van het gevraagde document een uitzondering op het recht van toegang geldt, teneinde niet verder te gaan dan passend en noodzakelijk is ter verwezenlijking van het nagestreefde doel. In deze context vormt de verwijzing door verzoekster naar het evenredigheidsbeginsel geen nieuw middel, maar een grief die het middel inzake schending van artikel 4, lid 6, van verordening nr. 1049/2001 verduidelijkt.

(cf. punten 235‑237)

22.    Wat betreft de verplichting van het Europees agentschap voor chemische stoffen (ECHA) om, overeenkomstig artikel 119, lid 2, onder b), van verordening nr. 1907/2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen, de gewichtsklasse waarin de stof is geregistreerd te publiceren, verbindt deze verordening deze verplichting niet aan het recht op toegang tot documenten van artikel 118, lid 1, gelezen in samenhang met artikel 2, lid 1, van verordening nr. 1049/2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie. Bijgevolg is het onmogelijk de nakoming van de verplichting tot verspreiding op het internet af te dwingen via een verzoek om toegang tot documenten. Vanuit dit oogpunt kan een verzoek om toegang tot documenten het ECHA niet verplichten bepaalde gegevens aan te maken die niet bestaan, ook al is de verspreiding ervan voorzien in artikel 119 van verordening nr. 1907/2006. Derhalve mag het ECHA een verzoek om toegang tot de gewichtsklasse van bepaalde hoeveelheden afwijzen op grond dat de verlangde informatie niet bij hem berust. Daar het ECHA niet verplicht is derden te raadplegen met betrekking tot informatie die het niet in bezit heeft, kan het ECHA niet worden verweten artikel 4, lid 4, van verordening nr. 1049/2001 te hebben geschonden.

Overigens bepaalt artikel 4, lid 3, onder a), van het Verdrag van Aarhus expliciet dat een verzoek om milieu-informatie kan worden geweigerd indien de overheidsinstantie waaraan het verzoek is gericht de verzochte milieu-informatie niet bezit. Volgens artikel 3, eerste alinea, van verordening nr. 1367/2006 betreffende de toepassing van de bepalingen van het Verdrag van Aarhus betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden op de communautaire instellingen en organen, is verordening nr. 1049/2001 van toepassing op ieder verzoek om toegang tot milieu-informatie waarover communautaire instellingen of organen beschikken, waaruit de conclusie kan worden getrokken dat deze verwijzing slechts betrekking heeft op bestaande documenten waarover de betrokken instelling beschikt. Derhalve kan, zelfs ervan uitgaande dat de gewichtsklassen milieu-informatie vormen, de rechtmatigheid van de afwijzing van een verzoek om toegang tot deze informatie niet door deze omstandigheid ter discussie worden gesteld.

(cf. punten 252, 253, 259)

23.    Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punt 256)