Language of document :

Mededeling in het PB

 

Beroep, op 22 juni 2004 ingesteld door Helleense Republiek tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak T-251/04)

Procestaal: Grieks

Bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen is op 22 juni 2004 beroep ingesteld tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen door Helleense Republiek, vertegenwoordigd door V. Kontolaimos en I. Chalkias.

Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage:

─    nietig te verklaren beschikking 2004/457/EG van de Commissie van 29 april 2004 (PB L 156, blz. 50).

Middelen en voornaamste argumenten

Bij de bestreden beschikking heeft de Commissie, in het kader van de goedkeuring van de rekeningen overeenkomstig verordening (EEG) nr. 729/70, verschillende uitgaven van de Helleense Republiek in de sector groenten en fruit en de sector openbare opslag aan communautaire financiering onttrokken, met het gevolg dat zij niet als rechtmatige communautaire uitgaven worden erkend en ten laste van de Helleense Republiek komen.

Meer bepaald betreffen sommige van die uitgaven de openbare opslag van rijst in de begrotingsjaren 1999-2001. Als reden voor de niet-erkenning noemt de Commissie de te late levering van een deel van de hoeveelheid rijst. Tot staving van haar beroep voorzover het deze uitgaven betreft, betoogt de Helleense Republiek dat het evenredigheidsbeginsel is geschonden door de weigering van de Commissie om de staking van de vrachtwagenchauffeurs als overmacht te erkennen. Zij beroept zich ook op schending van het vertrouwensbeginsel door het verzuim van de diensten van de Commissie om tijdig hun standpunt te bepalen met betrekking tot haar voornemen om de rijst wegens overmacht later te leveren. De Helleense Republiek beroept zich verder op ontoereikende motivering met betrekking tot het vraagstuk van de niet-inachtneming van de richtsnoeren VI/5330/97, die voorzien in de toepassing van een forfaitaire correctie wanneer de werkelijke hoogte van de onregelmatige betalingen niet nauwkeurig kan worden vastgesteld.

Een ander deel van de aan financiering onttrokken uitgaven betreft een correctie wegens niet-naleving van de voorschriften betreffende de betaling van de minimumprijs aan perziktelers. Wat dit punt van de bestreden beschikking betreft, erkent de Helleense Republiek dat rechtstreeks aan de producentenorganisaties en niet aan de verwerker werd betaald. Zij beroept zich echter op uitzonderlijke omstandigheden ter rechtvaardiging van deze handelwijze, die zij als verenigbaar met het doel van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en de gemeenschappelijke marktordening beschouwt en die volgens haar ook geen schade heeft veroorzaakt. De Helleense Republiek beklemtoont verder, dat het bedrag van de correctie onjuist is berekend.

Wat de correctie van 2 % in verband met het programma voor steun aan de meest behoeftigen betreft, beroept de Helleense Republiek zich op onjuiste uitlegging van de artikelen 1, 2 en 9 van verordening nr. 3149/921, onjuiste beoordeling van de feitelijke omstandigheden en ontoereikende motivering.

Wat de correctie in verband met het driejarige actieprogramma voor de herstructurering van de sector groenten en fruit betreft, beroept Griekenland zich op onjuiste uitlegging van artikel 2 van verordening nr. 3816/922 en onjuiste beoordeling van de feitelijke omstandigheden, in die zin dat moest worden betaald voor hetgeen tijdens de driejarige periode werd opgezet en niet voor hetgeen functioneerde, zoals ook moest worden betaald voor de herstructureringsacties die een half jaar na het verstrijken van de driejarige periode plaatsvonden en in de eerste zes maanden van het jaar 2000 werden vergoed.

Ten slotte beroept de Helleense Republiek zich op een algemene nietigheidsgrond die alle onderdelen van de bestreden beschikking betreft, namelijk dat de Commissie ratione temporis onbevoegd was om voor de betrokken periode correcties op te leggen, en wel krachtens het bepaalde in artikel 7, lid 4, van verordening nr. 1258/19993 in samenhang met artikel 8 van verordening nr. 1663/954, volgens welke de in laatstgenoemd artikel bedoelde brief een raming van de te corrigeren uitgaven moet bevatten met het oog op de bepaling van de daaraan voorafgaande periode van 24 maanden waarbinnen correcties mogelijk zijn.

____________

1 - Verordening (EEG) nr. 3149/92 van de Commissie van 29 oktober 1992 houdende uitvoeringsbepalingen met betrekking tot de levering van levensmiddelen uit interventievoorraden aan de meest behoeftigen in de Gemeenschap (PB L 313 van 30.10.1992, blz. 50).

2 - Verordening (EEG) nr. 3816/92 van de Raad van 28 december 1992 houdende afschaffing in de sector groenten en fruit van het mechanisme van compenserende bedragen en daarmee samenhangende maatregelen in het handelsverkeer tussen Spanje en de andere lidstaten (PB L 387 van 31.12.1992, blz. 10).

3 - Verordening (EG) nr. 1258/1999 van de Raad van 17 mei 1999 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (PB L 160 van 26.6.1999, blz. 103).

4 - Verordening (EG) nr. 1663/95 van de Commissie van 7 juli 1995 houdende uitvoeringsbepalingen van verordening (EEG) nr. 729/70 van de Raad aangaande de procedure inzake de goedkeuring van de rekeningen van het EOGFL, afdeling Garantie (PB L 158 van 8.7.1995, blz. 6).