Language of document : ECLI:EU:T:2006:199

Zaak T‑252/04

Caviar Anzali SAS

tegen

Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

„Gemeenschapsmerk – Oppositieprocedure – Gemeenschapsmerkaanvraag voor beeldmerk ASETRA – Ouder nationaal en internationaal beeldmerk CAVIAR ASTARA – Relatieve weigeringsgronden – Verwarringsgevaar – Afwijzing van oppositie wegens niet-overlegging van documenten binnen gestelde termijnen – Bewijzen die voor het eerst voor kamer van beroep worden overgelegd – Ontvankelijkheid – Omvang van onderzoek door kamers van beroep – Artikelen 62 en 74 van verordening (EG) nr. 40/94”

Samenvatting van het arrest

1.      Gemeenschapsmerk – Beroepsprocedure

(Verordening nr. 40/94 van de Raad, art. 62, lid 1, en 74, lid 2)

2.      Gemeenschapsmerk – Beroepsprocedure

(Verordening nr. 40/94 van de Raad, art. 62, lid 1, en 74, leden 1 en 2)

1.      Uit de functionele continuïteit tussen de verschillende instanties van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) vloeit voort dat de kamers van beroep in het kader van de heroverweging van de beslissingen van de instanties van het Bureau die in eerste aanleg uitspraak doen, hun beslissing moeten baseren op alle gegevens, feitelijk en rechtens, die de partijen in de procedure voor de instantie die in eerste aanleg uitspraak heeft gedaan, of in de beroepsprocedure hebben aangedragen.

Onder voorbehoud van het in artikel 74, lid 2, van verordening nr. 40/94 inzake het gemeenschapsmerk bepaalde, kunnen de kamers van beroep het beroep dus toewijzen op basis van door de insteller van het beroep aangedragen nieuwe feiten of op basis van nieuwe bewijzen die deze overlegt. De toetsing door de kamers van beroep beperkt zich niet tot de toetsing van de wettigheid van de bestreden beslissing, maar impliceert door de devolutieve werking van de beroepsprocedure een nieuwe beoordeling van het geschil in zijn geheel, waarbij de kamers van beroep het oorspronkelijke verzoekschrift volledig opnieuw moeten onderzoeken en rekening moeten houden met de tijdig overgelegde bewijsstukken.

Met betrekking tot de procedure inter partes heeft de functionele continuïteit tussen de verschillende instanties van het Bureau niet tot gevolg dat een partij die bepaalde gegevens, feitelijk of rechtens, niet binnen de termijnen gesteld door de instantie die in eerste aanleg uitspraak doet, voor deze instantie heeft aangedragen, zich volgens artikel 74, lid 2, van verordening nr. 40/94 voor de kamer van beroep niet op deze gegevens kan beroepen. De functionele continuïteit heeft daarentegen juist tot gevolg dat een dergelijke partij zich voor de kamer van beroep op deze gegevens kan beroepen.

(cf. punten 31‑33)

2.      De in artikel 74, lid 1, van verordening nr. 40/94 inzake het gemeenschapsmerk neergelegde regel, volgens welke het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) ambtshalve de feiten onderzoekt, bevat twee beperkingen. In de eerste plaats blijft het onderzoek in procedures inzake relatieve weigeringsgronden beperkt tot de door de partijen aangevoerde feiten, bewijsmiddelen en argumenten en tot de door hen ingestelde vordering. In de tweede plaats biedt lid 2 van dit artikel het Bureau de mogelijkheid, geen rekening te houden met bewijsmiddelen die de partijen niet „tijdig” hebben aangevoerd.

Gelet op de functionele continuïteit die de betrekkingen tussen de instanties van het Bureau kenmerkt, moet het begrip „tijdig” in het kader van een beroepsprocedure voor een kamer van beroep worden uitgelegd als een verwijzing naar de termijn voor het instellen van het beroep en naar de in de loop van de betrokken procedure gestelde termijnen. Aangezien dit begrip van toepassing is in het kader van elke bij het Bureau aanhangige procedure, kan het verstrijken van de termijnen die de instantie die in eerste aanleg uitspraak doet, voor het overleggen van bewijsstukken heeft gesteld, dus geen invloed hebben op de vraag of deze stukken „tijdig” werden overgelegd voor de kamer van beroep. De kamer van beroep moet dus rekening houden met de voor haar overgelegde bewijsstukken, los van het feit of deze voor de oppositieafdeling werden overgelegd.

(cf. punten 34‑35)