Language of document : ECLI:EU:F:2014:3

ARREST VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN
VAN DE EUROPESE UNIE

(Eerste kamer)

21 januari 2014

Zaak F‑114/12

Ewelina Jelenkowska-Luca

tegen

Europese Commissie

„Openbare dienst – Ambtenaren – Bezoldiging – Ontheemdingstoelage –Voorwaarden van artikel 4, lid 1, sub b, van bijlage VII bij het Statuut – Nationaliteit van de staat op het grondgebied waarvan de standplaats zich bevindt – Gewone verblijfplaats”

Betreft:      Beroep, ingesteld krachtens artikel 270 VWEU, van toepassing op het EGA-Verdrag op grond van artikel 106 bis ervan, waarmee Jelenkowska-Luca de nietigverklaring vordert van het besluit van de Europese Commissie van 11 juli 2012 houdende afwijzing van de klacht die zij op 25 maart 2012 heeft ingediend tegen het besluit om aan haar vanaf 1 maart 2012 geen ontheemdingstoelage toe te kennen.

Beslissing:      Het beroep wordt verworpen. Jelenkowska-Luca draagt haar eigen kosten en wordt verwezen in de kosten van de Europese Commissie.

Samenvatting

1.      Ambtenaren – Bezoldiging – Ontheemdingstoelage – Voorwaarden voor toekenning – Op de ambtenaar rustende bewijslast

(Ambtenarenstatuut, bijlage VII, art. 4, lid 1, sub b)

2.      Ambtenaren – Bezoldiging – Ontheemdingstoelage – Voorwaarden voor toekenning – Gewone verblijfplaats buiten de lidstaat van de standplaats gedurende de referentieperiode – Begrip „gewone verblijfplaats” – Omstandigheden op grond waarvan kan worden aangenomen dat de gewone verblijfplaats zich bevindt in de standplaats

(Ambtenarenstatuut, bijlage VII, art. 4, lid 1, sub b)

1.      Wat de ontheemdingstoelage betreft, staat het aan de betrokken ambtenaar om aan te tonen dat de in artikel 4, lid 1, van bijlage VII bij het Statuut bedoelde voorwaarden zijn vervuld.

Daarom kan niet worden aanvaard het door een ambtenaar die de nationaliteit heeft van de lidstaat van de standplaats aangevoerde argument dat het, daar hij gedurende de referentieperiode niet die nationaliteit bezat, aan de instelling stond om te bewijzen dat hij in de referentieperiode talrijke en nauwe banden met die lidstaat had opgebouwd. Die uitlegging van artikel 4, lid 1, sub b, van bijlage VII bij het Statuut zou er immers in het geval van een ambtenaar die woonachtig is, of woonachtig is geweest, in de lidstaat van de standplaats zonder de nationaliteit van die lidstaat te hebben, op neerkomen dat wordt verondersteld dat in een dergelijk geval de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de ontheemdingstoelage zijn vervuld. Een dergelijke uitlegging zou evenwel in strijd zijn met het strikte karakter van de in die bepaling voorziene voorwaarden.

(cf. punten 15 en 16)

Referentie:

Gerecht van eerste aanleg: 27 september 2000, Lemaître/Commissie, T‑317/99, punt 48; 13 december 2004, E/Commissie, T‑251/02, punt 84; 13 september 2005, Recalde Langarica/Commissie, T‑283/03, punt 142

Gerecht voor ambtenarenzaken: 11 juli 2007, B/Commissie, F‑7/06, punt 39; 25 september 2007, Cavallaro/Commissie, F‑108/05, punt 78

2.      De omstandigheid dat een ambtenaar die valt onder artikel 4, lid 1, sub b, van bijlage VII bij het Statuut, zijn gewone verblijfplaats – onder welk begrip dient te worden verstaan het centrum van zijn belangen – heeft gevestigd in het land waar hij is aangesteld, ook al was dit slechts voor een zeer korte periode gedurende de referentieperiode, ontneemt deze ambtenaar automatisch de ontheemdingstoelage.

Wat de vaststelling van de plaats van de gewone verblijfplaats betreft, mag, op grond van het feit dat iemand naar de lidstaat van de standplaats is verhuisd om zich bij zijn partner te voegen, daar over een woning te beschikken om met die partner samen te wonen en aldaar een beroepsactiviteit uit te oefenen, worden aangenomen dat hij het gewone centrum van zijn belangen naar het betrokken land heeft verlegd. Bovendien doet het feit dat de ambtenaar vlak na zijn huwelijk met een onderdaan van die lidstaat een verzoek heeft ingediend tot het verkrijgen van de nationaliteit van de lidstaat van de standplaats, nog sterker de intentie van een ambtenaar vermoeden om het centrum van zijn belangen naar die lidstaat te verplaatsen.

(cf. punten 24‑26)

Referentie:

Gerecht voor ambtenarenzaken: B/Commissie, reeds aangehaald, punten 38 en 39; 4 december 2008, Blais/ECB, F‑6/08, punt 91; 5 december 2012, Bourtembourg/Commissie, F‑6/12, punten 26 en 28; 26 juni 2013, Achab/EESC, F‑21/12, punt 34, waartegen hogere voorziening is ingesteld bij het Gerecht van de Europese Unie, zaak T‑430/13 P