Language of document :

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Dioikitiko Protodikeio Thessalonikis (Griekenland) op 3 oktober 2023 – FO/Minister van Migratie en Asiel

(Zaak C-610/23, Al Nasiria 1 )

Procestaal: Grieks

Verwijzende rechter

Dioikitiko Protodikeio Thessalonikis

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: FO

Verwerende partij: Minister van Migratie en Asiel

Prejudiciële vragen

Kan de wetgever, gezien het belang van het in artikel 46 van richtlijn 2013/321 bedoelde rechtsmiddel, uit het feit dat een persoon die om internationale bescherming verzoekt, niet in persoon is verschenen voor de commissie die dat rechtsmiddel onderzoekt, afleiden dat de verzoeker hiervan misbruik maakt, en bepalen dat het rechtsmiddel daarom, zonder volledig onderzoek ex nunc van de zaak, als kennelijk ongegrond wordt verworpen (met als gevolg dat geen termijn voor vrijwillig vertrek in de zin van artikel 22, lid 4, van wet 3907/2011 en artikel 7 van richtlijn 2008/1152 wordt toegekend)?

a. Indien deze kwestie geacht wordt onder het beginsel van procedurele autonomie van de lidstaten te vallen, welke regels moeten dan in het kader van de toetsing aan het gelijkwaardigheidsbeginsel als de vergelijkbare nationale procedurele voorschriften worden beschouwd: de regels voor nationaalrechtelijke bezwaarprocedures bij administratieve commissies of de procedureregels voor de instelling van een inhoudelijk beroep (of een verzoek tot nietigverklaring) voor de bestuursrechters?

b. Is de verplichting om in persoon te verschijnen (of in de daarin voorziene gevallen de in artikel 78, lid 3, van wet 4636/2019 bedoelde verklaring op te sturen) verenigbaar met het beginsel van doeltreffendheid van het Unierecht, en met name met de daadwerkelijke uitoefening van het recht op een doeltreffend rechtsmiddel? Zijn in dat kader relevant, ten eerste, de vraag in hoeverre de bepaling in artikel 97, lid 2, van wet 4636/2019 dat kan worden uitgegaan van misbruik van een rechtsmiddel, overeenkomt met algemene ervaringslessen, en ten tweede, het feit dat in het kader van de beoordeling (in eerste aanleg) van een verzoek om internationale bescherming dezelfde gedraging ertoe zou leiden dat kan worden uitgegaan van impliciete intrekking en niet van kennelijke ongegrondheid van het verzoek?

____________

1 Dit is een fictieve naam, die niet overeenkomt met de werkelijke naam van enige partij in de procedure.

1 Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming (herschikking) (PB 2013, L 180, blz. 60)

1 Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (PB 2008, L 348, blz. 98)