Language of document : ECLI:EU:F:2010:162

ARREST VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN
(Derde kamer)

14 december 2010

Zaak F‑67/05 RENV

Christos Michail

tegen

Europese Commissie

„Openbare dienst — Ambtenaren — Terugverwijzing naar het Gerecht na vernietiging — Loopbaanontwikkelingsrapport — Beoordelingsjaar 2003 — Beroep tot nietigverklaring — Beroep tot schadevergoeding”

Betreft: Beroep, ingesteld krachtens artikel 236 EG en artikel 152 EA, waarbij Michail met name vraagt om nietigverklaring van zijn loopbaanontwikkelingsrapport over de periode van 1 april tot en met 31 december 2003 alsmede van het besluit van 15 april 2005 tot afwijzing van de klacht die hij op basis van artikel 90, lid 2, van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie had ingediend.

Beslissing: Verzoekers loopbaanontwikkelingsrapport over de periode van 1 april tot en met 31 december 2003 wordt nietig verklaard. De Commissie wordt veroordeeld tot betaling van een vergoeding van 1 000 EUR aan verzoeker. De Commissie wordt verwezen in alle kosten.

Samenvatting

1.      Ambtenaren — Beoordeling — Loopbaanontwikkelingsrapport —
Opstelling — Ambtenaar die gedurende referentieperiode geen enkele voor beoordeling in aanmerking komende functie heeft uitgeoefend

(Ambtenarenstatuut, art. 43)

2.      Ambtenaren — Beoordeling — Loopbaanontwikkelingsrapport —
Opstelling — Ambtenaar die gedurende referentieperiode geen enkele voor beoordeling in aanmerking komende functie heeft uitgeoefend

(Ambtenarenstatuut, art. 43)

3.      Ambtenaren — Beoordeling — Beoordelingsrapport — Motiveringsplicht — Omvang

(Ambtenarenstatuut, art. 43)

4.      Ambtenaren — Beroep — Beroep tot schadevergoeding — Precontentieuze procedure — Verschillend verloop bij aanwezigheid of ontbreken van bezwarend besluit

(Ambtenarenstatuut, art. 90 en 91)

1.      In het kader van de opstelling van een loopbaanontwikkelingsrapport mogen de beoordelaars zich voor de toekenning van meritepunten baseren op eerdere loopbaanontwikkelingsrapporten van de betrokken ambtenaar, wanneer zij, wegens een buitengewone situatie die uitsluitend te wijten is aan de administratie, geen punt kunnen toekennen wegens het ontbreken van voor een beoordeling in aanmerking komende prestaties. Daar zij echter een besluit moeten nemen dat de belangen van de betrokken ambtenaar eerbiedigt, kunnen zij op grond van hun zorgplicht in redelijkheid aannemen dat indien de ambtenaar gedurende de referentieperiode taken waren opgedragen, hij die ten minste met dezelfde bekwaamheid, prestaties en gedrag in de dienst zou hebben vervuld als gedurende de periode die in de eerdere loopbaanontwikkelingsrapporten was beoordeeld.

(cf. punt 56)

2.      Wanneer een ambtenaar gedurende de referentieperiode geen voor beoordeling in aanmerking komende prestaties heeft verricht, is de vraag wie bevoegd is om het loopbaanontwikkelingsrapport op te stellen irrelevant. In dergelijke omstandigheden mag de administratie op goede gronden besluiten om de opstelling van dat rapport toe te vertrouwen aan de persoon die zij het meest geschikt acht.

(cf. punt 62)

3.      De administratie is verplicht om beoordelingsrapporten afdoende en omstandig te motiveren en om de betrokkene de gelegenheid te geven zijn opmerkingen over die motivering te maken. In een beoordelingsrapport wordt die motivering in beginsel opgenomen onder de rubriek „Algemene beoordeling” van het ad-hocformulier. Die motivering expliciteert op drie punten, betreffende de bekwaamheid, de prestaties en het gedrag in de dienst, de tabel van de specifieke beoordeling van hetzelfde formulier. Op grond van de algemene toelichting bij de specifieke beoordeling moet de beoordeelde met volledige kennis van zaken de gegrondheid ervan kunnen beoordelen en moet de rechter van de Unie zo nodig zijn rechterlijke controle kunnen uitoefenen. Daartoe is het van belang dat er een samenhang bestaat tussen deze beoordelingen en de ter motivering ervan verstrekte toelichtingen.

(cf. punt 80)

Referentie:

Gerecht van eerste aanleg: 10 mei 2005, Piro/Commissie, T‑193/03, JurAmbt. blz. I‑A‑121 en II‑547, punt 41; 25 oktober 2005, Micha/Commissie, T‑50/04, JurAmbt. blz. I‑A‑339 en II‑1499, punt 61; 13 december 2005, Cwik/Commissie, T‑155/03, T‑157/03 en T‑331/03, JurAmbt. blz. I‑A‑411 en II‑1865, punt 80

4.      In het door de artikelen 90 en 91 van het Statuut ingevoerde stelsel van rechtsmiddelen is een beroep tot schadevergoeding, dat ten opzichte van het beroep tot nietigverklaring een zelfstandige rechtsweg vormt, slechts ontvankelijk indien het is voorafgegaan door een precontentieuze procedure overeenkomstig de statutaire bepalingen. Deze procedure verschilt naargelang de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd, voortvloeit uit een bezwarend besluit in de zin van artikel 90, lid 2, van het Statuut dan wel uit een gedraging van de administratie die geen besluit vormt. In het eerste geval staat het aan de betrokkene, binnen de gestelde termijn bij het tot aanstelling bevoegd gezag een klacht tegen het betrokken besluit in te dienen. In het tweede geval daarentegen moet de administratieve procedure beginnen met de indiening van een verzoek in de zin van artikel 90, lid 1, van het Statuut om de schade te vergoeden. Slechts de uitdrukkelijke of stilzwijgende afwijzing van dit verzoek vormt een bezwarend besluit waartegen een klacht kan worden ingediend, en pas na de uitdrukkelijke of stilzwijgende afwijzing van de klacht kan een beroep tot schadevergoeding bij het Gerecht worden ingesteld.

(cf. punt 112)

Referentie:

Gerecht voor ambtenarenzaken: 11 mei 2010, Nanopoulos/Commissie, F‑30/08, punt 83, en de aangehaalde rechtspraak