ARREST VAN HET GERECHT (Derde kamer uitgebreid)
16 juli 1998 (1)
Ambtenaren Hulpfunctionarissen Hulpzittingstolken van het Europees
Parlement Wettigheid van onderwerping aan gemeenschapsbelasting
In zaak T-109/96,
G. Gebhard, conferentietolk, wonende te Heidelberg (Duitsland),
vertegenwoordigd door T. Schmitt en P. Soler-Couteaux, advocaten te
Straatsburg,
tegen
Europees Parlement, vertegenwoordigd door M. Peter, afdelingshoofd, en
D. Petersheim en J. Sant'Anna, leden van zijn juridische dienst, als
gemachtigden, domicilie gekozen hebbende bij het secretariaat-generaal van
het Europees Parlement, Kirchberg,
betreffende de terugbetaling van op twee bezoldigingen van verzoekster
ingehouden gemeenschapsbelasting,
wijst
HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Derde kamer uitgebreid),
samengesteld als volgt: V. Tiili, kamerpresident, C. P. Briët, K. Lenaerts,
A. Potocki en J. D. Cooke, rechters,
griffier: A. Mair, administrateur
gezien de stukken en na de mondelinge behandeling op 5 mei 1998,
het navolgende
Arrest
Rechtskader van het geding
- 1.
- Volgens artikel 24, lid 1, tweede alinea, van het Verdrag van 8 april 1965 tot
instelling van één Raad en één Commissie welke de Europese Gemeenschappen
gemeen hebben (hierna: Fusieverdrag), stelt de Raad met gekwalificeerde
meerderheid van stemmen, op voorstel van de Commissie en na raadpleging van de
andere betrokken Instellingen, het statuut vast van de ambtenaren van de
Europese Gemeenschappen (hierna: Ambtenarenstatuut), alsmede de regeling
welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese
Gemeenschappen (hierna: RAP).
- 2.
- Artikel 13 van het Protocol van 8 april 1965 betreffende de voorrechten en
immuniteiten van de Europese Gemeenschappen (hierna: Protocol) luidt als
volgt:
Onder de voorwaarden en volgens de procedure welke door de Raad op voorstel
van de Commissie worden vastgesteld, worden de ambtenaren en overige
personeelsleden van de Gemeenschappen onderworpen aan een belasting ten bate
van de Gemeenschappen op de door hun betaalde salarissen, lonen en
emolumenten.
Zij zijn vrijgesteld van nationale belastingen op de door de Gemeenschappen
betaalde salarissen, lonen en emolumenten.
- 3.
- Krachtens artikel 1, eerste alinea, van de RAP, in werking getreden op 5 maart
1968, en vastgesteld bij artikel 3 van verordening (EEG, Euratom, EGKS)
nr. 259/68 van de Raad van 29 februari 1968 (PB L 56, blz. 1), is deze regeling
van toepassing op ieder personeelslid dat bij overeenkomst door de
Gemeenschappen is aangesteld. Volgens artikel 3 RAP wordt als hulpfunctionaris
aangemerkt het personeelslid dat is aangesteld om binnen de in artikel 52
bepaalde grenzen en al dan niet met een volledige dagtaak werkzaamheden bij
een instelling te verrichten.
- 4.
- Artikel 52, sub b, in titel III (Hulpfunctionarissen) van de RAP, beperkt de
werkelijke diensttijd van een hulpfunctionaris, met inbegrip van de duur der
eventuele verlenging van zijn overeenkomst, tot maximum één jaar.
- 5.
- Ten slotte bepaalt artikel 78 RAP het volgende:
In afwijking van de bepalingen van deze titel zijn de hulpfunctionarissen,
door het Europees Parlement aangesteld voor de duur van de werkzaamheden ter
gelegenheid van zijn zittingen, onderworpen aan de bepalingen inzake
aanstelling en bezoldiging, neergelegd in de overeenkomst tussen het Europees
Parlement, de Raad van Europa en de Vergadering van de West-Europese Unie
(hierna: .WEU) inzake de aanwerving van dit personeel.
De bepalingen van deze overeenkomst, alsook latere wijzigingen hiervan, worden
één maand vóór hun inwerkingtreding ter kennis van de bevoegde
begrotingsautoriteiten gebracht.
- 6.
- Hulpfunctionarissen zijn aan de gemeenschapsbelasting onderworpen krachtens
artikel 2, eerste streepje, van verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 260/68
van de Raad van 29 februari 1968 tot vaststelling van de voorwaarden en de
wijze van heffing van de belasting ten bate van de Europese Gemeenschappen (PB
L 56, blz. 8), zoals later gewijzigd (hierna: verordening nr. 260/68).
- 7.
- Bij besluit van 16 februari 1983 stelde het bureau van het Parlement op grond
van artikel 78 RAP een interne regeling vast betreffende zelfstandige
conferentietolken (hierna: interne regeling), die op 1 maart 1983 van
kracht is geworden.
- 8.
- In 1984 werd het Parlement partij bij de vijfjaarlijkse kaderovereenkomsten
die de Commissie sinds 1970 met de Association internationale des interprètes
de conférence (hierna: AIIC) heeft gesloten over de arbeidsvoorwaarden en
de bezoldiging van freelanceconferentietolken die de Commissie voor rekening
van de gemeenschapsinstellingen aanstelt.
- 9.
- Krachtens artikel 1, eerste alinea, ervan, zijn de kaderovereenkomsten van
toepassing op de freelanceconferentietolken die door de Commissie worden
aangesteld overeenkomstig de bepalingen van de regeling voor
conferentietolken die van toepassing is bij de instelling waar zij hun
werkzaamheden verrichten. In de praktijk worden die tolken op korte termijn
per telefoon of per fax aangesteld, gewoonlijk voor een periode van slechts
enkele dagen. De overeenkomst wordt vervolgens met een schriftelijke
bevestiging formeel gesloten.
- 10.
- In deze bevestiging wordt eraan herinnerd, dat de aanstelling wordt beheerst
door de regeling die van toepassing is bij de instelling waarvoor de
betrokkene zijn werkzaamheden verricht, en dat de tolken die worden aangesteld
ten behoeve van het Parlement voor elk geschil betreffende hun aanstelling
beschikken over de beroepsmogelijkheden van titel VII van het
Ambtenarenstatuut.
- 11.
- Artikel 33 bepaalt, dat elke instelling haar regeling inzake
freelanceconferentietolken aan de geldende kaderovereenkomst aanpast.
- 12.
- Dientengevolge is de interne regeling van het Parlement aangepast aan de op
15 september 1994 gesloten vijfjaarlijkse kaderovereenkomst voor de periode
van 1 januari 1994 tot 31 december 1998. Bij brieven van 31 maart 1995 zond de
secretaris-generaal van het Parlement de Raad van Europa en de Vergadering van
de WEU met het oog op het door artikel 78 RAP vereiste akkoord een ontwerp van
interne regeling, met de precisering, dat behoudens bezwaren hunnentwege, de
nieuwe bepalingen op 17 april 1995 in werking zouden treden. De tekst van de
nieuwe regeling (Regeling voor de hulpzittingstolken) is op 17 april 1995
door de secretaris-generaal van het Parlement ondertekend.
- 13.
- Krachtens artikel 1 van deze regeling geldt deze tekst, die is vastgesteld op
grond van artikel 78 RAP, voor de duur van zijn aanstelling, voor elke tolk die
is aangesteld om deeltijds werkzaamheden te verrichten voor het Europees
Parlement tijdens plenaire vergaderingen, commissievergaderingen of
vergaderingen van andere organen van het Parlement.
- 14.
- Artikel 2 bepaalt, dat de hulpzittingstolken worden aangesteld door het
Europees Parlement, overeenkomstig artikel 78 RAP, en door de Commissie, die
handelt namens de Europese Gemeenschappen, krachtens artikel 1 van de
vigerende kaderovereenkomst.
- 15.
- Artikel 3 bepaalt inzonderheid, dat onverminderd de volgende artikelen, voor
de hulpzittingstolken de indeling, bezoldiging, forfaitaire
reiskostenvergoeding en indexering geldt die is overeengekomen in de
kaderovereenkomst.
- 16.
- Artikel 4.1 bepaalt, dat de in de artikelen 5 en 7 van de [kaderovereenkomst]
bedoelde bezoldiging en forfaitaire reiskostenvergoeding van de
personeelsleden op wie de [interne regeling] van toepassing is, overeenkomstig
artikel 78 [RAP] onderworpen zijn aan de gemeenschapsbelasting die op grond
van artikel 13 van het [Protocol] is ingevoerd bij verordening nr. 260/68 van
de Raad.
- 17.
- Ten slotte verwijst artikel 8 voor elke vraag die niet in de interne regeling
of de kaderovereenkomst is geregeld, naar de RAP en de andere regelingen die
op alle personeelsleden van toepassing zijn.
De feiten
- 18.
- Sinds 1976 heeft Gebhard op grond van opeenvolgende overeenkomsten van korte
duur gewerkt als conferentietolk voor het Parlement.
- 19.
- Twee aanstellingen, van 6 tot 9 november 1995 en van 11 tot 14 december 1995,
werden bevestigd bij brieven van het Parlement van 10 november en 8 december
1995.
- 20.
- Bij brief van 29 februari 1996 aan het Parlement kwam Gebhard op tegen de
inhouding van 477,61 ECU aan gemeenschapsbelasting over haar twee
bezoldigingen. Zij stelde, dat freelancetolken volgens artikel 2 van
verordening nr. 260/68 niet aan die belasting onderworpen zijn.
- 21.
- Bij brief van 10 juni 1996 antwoordde het Parlement aan Gebhard, dat het
krachtens artikel 78 RAP voor korte tijd personeelsleden kan aanstellen om het
hoofd te bieden aan specifieke behoeften aan extra personeel voor de
parlementaire werkzaamheden. Daar artikel 78 RAP deel uitmaakt van titel III,
betreffende de hulpfunctionarissen, is het personeel dat op grond van deze
bepaling wordt aangesteld, net als de andere hulpfunctionarissen onderworpen
aan gemeenschapsbelasting krachtens artikel 2 van verordening nr. 260/68.
Het procesverloop
- 22.
- Bij verzoekschrift, neergelegd op 17 juli 1996, heeft Gebhard het onderhavige
beroep ingesteld tegen de weigering om de gemeenschapsbelasting terug te
betalen.
- 23.
- De zaak, die aanvankelijk aan de Derde kamer was toegewezen, is bij beslissing
van het Gerecht van 4 februari 1998, overeenkomstig de artikelen 14 en 51 van
het Reglement voor de procesvoering, verwezen naar de Derde kamer
(uitgebreid).
- 24.
- Op rapport van de rechter-rapporteur heeft het Gerecht (Derde kamer
uitgebreid) beslist tot de mondelinge behandeling over te gaan. Bij wege van
maatregel tot organisatie van de procesgang is het Parlement verzocht het
Gerecht bepaalde inlichtingen te verstrekken.
- 25.
- Partijen zijn in hun pleidooien en hun antwoorden op de mondelinge vragen van
het Gerecht gehoord ter terechtzitting van 5 mei 1998.
Conclusies van partijen
- 26.
- Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behaagt:
het beroep ontvankelijk te verklaren;
het besluit tot afwijzing van de klacht nietig te verklaren;
te gelasten dat ontheffing van de gemeenschapsbelasting wordt verleend
en dat deze aan verzoekster wordt terugbetaald, vermeerderd met de
wettelijke rente;
het Parlement in de kosten te verwijzen.
- 27.
- Het Parlement concludeert dat het het Gerecht behaagt:
het beroep niet-ontvankelijk te verklaren;
de gegrondheid vast te stellen van de op verzoeksters bezoldiging
ingehouden gemeenschapsbelasting;
overeenkomstig het Reglement voor de procesvoering te beslissen omtrent
de kosten.
De ontvankelijkheid
- 28.
- Het Parlement betwist in de eerste plaats, dat Gebhard een rechtmatig
procesbelang heeft, daar zij enkel een conflict inzake fiscale bevoegdheid
tussen de Duitse administratie en het Parlement aanvoert, doch niet aantoont,
dat over haar bezoldiging ook nationale belasting is geheven.
- 29.
- Verzoekster werpt tegen, dat haar vordering is ingegeven door de onzekerheid
over haar fiscaal statuut, daar de autoriteiten van de Bondsrepubliek
Duitsland, haar land van verblijf, reeds lang betwisten, dat de door het
Parlement aangestelde tolken aan de gemeenschapsbelasting onderworpen zijn.
- 30.
- Het Gerecht kan volstaan met de vaststelling, dat het beroep strekt tot
terugbetaling van de ingehouden gemeenschapsbelasting, waarbij verzoekster
duidelijk een procesbelang heeft.
- 31.
- Het Parlement betoogt in de tweede plaats, dat het beroep te laat is ingesteld,
daar verzoekster niet is opgekomen tegen de eerste inhoudingen van belasting
bij haar eerdere aanstellingen. In de derde plaats merkt het Parlement op, dat
betrokkene moeilijk haar hoedanigheid van hulpfunctionaris kan betwisten en
tegelijkertijd gebruik maken van de beroepsmogelijkheden van titel III van de
RAP.
- 32.
- Alvorens uitspraak te doen over deze twee excepties van niet-ontvankelijkheid,
moet de grond van de zaak worden onderzocht, aangezien de beoordeling van de
gegrondheid van de excepties afhankelijk is van het antwoord op de vraag of
Gebhard rechtmatig is aangesteld als hulpfunctionaris in de zin van titel III
van de RAP.
Ten gronde
- 33.
- Met haar drie middelen tot nietigverklaring betwist Gebhard de wettigheid van
de interne regeling van het Parlement, op grond waarvan het Parlement de
litigieuze gemeenschapsbelasting heeft ingehouden.
Het eerste middel: schending van artikel 78 RAP en van artikel 2 van verordening
nr. 260/68
Argumenten van partijen
- 34.
- Gebhard stelt, dat zij niet rechtmatig aan de gemeenschapsbelasting kon worden
onderworpen, omdat zij niet onder de RAP valt, noch, gelet op haar specifieke
arbeidsvoorwaarden, onder de bijzondere bepalingen houdende toepassing van
artikel 78 RAP.
- 35.
- Zij werd telkens slechts voor een korte periode aangesteld, doch sinds 1976
jaar na jaar voor talrijke periodes. De werkelijke diensttijd van een
hulpfunctionaris kan evenwel hoe dan ook niet meer dan één jaar bedragen.
- 36.
- De in de artikelen 1 tot 7 neergelegde algemene bepalingen van de RAP, die de
personele werkingssfeer daarvan omschrijven, bevatten geen enkele
uitzondering wat de definitie van hulpfunctionaris betreft die specifiek geldt
voor artikel 78 en die afwijkt van artikel 52. Waar artikel 78 uitsluitend in
een afwijking van de bepalingen van titel III van de RAP voorziet voor de in de
bedoelde overeenkomst voorziene bepalingen inzake aanstelling en bezoldiging
van de voor de duur van de zittingen door het Parlement aangestelde
hulpfunctionarissen, kan alleen worden afgeweken van de hoofdstukken 3
(Aanstelling) en 5 (Bezoldiging en vergoeding van kosten) van titel III
van de RAP.
- 37.
- Het Parlement brengt daartegen in, dat wegens de uitzondering waarin
artikel 78 RAP voorziet, artikel 52 RAP evenmin van toepassing is op
hulpfunctionarissen voor de zittingen. De tijdsbeperking in dat artikel is
irrelevant, daar de toepassing ervan op hulpfunctionarissen voor de zittingen
zou neerkomen op een opheffing van de afwijkende regeling van artikel 78,
terwijl deze het Parlement juist in staat stelt zich de juridische en
praktische middelen te verschaffen voor het beheer van het extra personeel dat
voor de parlementaire werkzaamheden noodzakelijk is.
Beoordeling door het Gerecht
- 38.
- Blijkens de gegevens van de zaak, is Gebhard voor verschillende perioden van
slechts enkele dagen aangesteld als conferentietolk, na informele contacten
die naderhand door bevestiging van de aanstelling zijn geregulariseerd.
- 39.
- Ofschoon het Hof heeft geoordeeld, dat een tolk die door de Commissie is
geëngageerd op grond van talrijke overeenkomsten van korte duur die jaar na
jaar telkens werden hernieuwd zoals in verzoeksters geval geen aanspraak
kan maken op de hoedanigheid van personeelslid van de Gemeenschappen in de zin
van de RAP, heeft het de vraag inzake de toepassing van de door het Parlement
krachtens artikel 78 RAP vastgestelde interne regeling uitdrukkelijk buiten
beschouwing gelaten (arrest van 11 juli 1985, Maag/Commissie, 43/84, Jurispr.
blz. 2581, punt 22 en 23).
- 40.
- Op grond van dit artikel kan het Parlement namelijk, in afwijking van de
bepalingen van titel III van de RAP, de periode van aanstelling van de voor de
organisatie van de zittingen noodzakelijke hulpfunctionarissen beperken tot
de duur van die zittingen. De betrokken bepaling verwijst daarvoor naar de
bepalingen inzake aanstelling die met betrekking tot het voor de parlementaire
werkzaamheden noodzakelijke personeel zijn overeengekomen tussen drie
Europese instellingen of organisaties die daarbij specifiek betrokken zijn.
- 41.
- Artikel 78 RAP wil het de parlementaire instelling van de Europese
Gemeenschappen aldus mogelijk maken, te voldoen aan de specifieke en grote
behoefte aan personeel dat voor een vlot verloop van de vergaderingen van de
verschillende beraadslagende organen nodig is.
- 42.
- Daaruit volgt, dat de in artikel 52, sub b, RAP gestelde beperking van de
diensttijd van hulpfunctionarissen per definitie niet relevant is voor dit
extra personeel, daar de repetitieve aard en de beperkte duur van hun
opeenvolgende overeenkomsten kenmerkend zijn voor het begrip aanstelling in
de zin van artikel 78 RAP.
- 43.
- Aldus blijkt niet, dat het Parlement buiten de perken van de hem door de Raad
bij artikel 78 RAP verleende afwijking zou zijn getreden door krachtens die
bepaling de interne regeling voor zittingstolken vast te stellen, aangezien
die regeling krachtens artikel 1 ervan alleen geldt voor zelfstandige tolken
die worden aangesteld om deeltijds werkzaamheden te verrichten voor het
Europees Parlement tijdens zijn plenaire vergaderingen,
commissievergaderingen of vergaderingen van andere organen van het Parlement.
- 44.
- Door haar aanstelling als functionaris in de zin van artikel 78 RAP heeft
verzoekster dus noodzakelijkerwijs de hoedanigheid verkregen van
hulpfunctionaris in de zin van titel III van de RAP.
- 45.
- Daar hulpfunctionarissen krachtens artikel 2 van verordening nr. 260/68 aan
de gemeenschapsbelasting zijn onderworpen, heeft het Parlement dus niet
gehandeld in strijd met die bepaling, waar het op grond van zijn interne
regeling de litigieuze gemeenschapsbelasting heeft ingehouden.
- 46.
- Mitsdien moet verzoeksters eerste middel ongegrond worden verklaard.
Het tweede middel: schending van artikel 24, lid 1, tweede alinea, Fusieverdrag
Argumenten van partijen
- 47.
- Verzoekster meent, dat wegens de verwijzing in artikel 78 RAP naar de
overeenkomst die vóór de bekendmaking van de RAP tussen het Parlement, de Raad
van Europa en de Vergadering van de WEU is gesloten, de bij die overeenkomst
vastgestelde bijzondere bepalingen inzake aanstelling en bezoldiging van
hulpfunctionarissen voor de zittingen, met uitsluiting van alle andere
elementen, onder titel III van de RAP vallen.
- 48.
- Elke wijziging van die bijzondere bepalingen zou dus van rechtswege gepaard
gaan met een wijziging van titel III van de RAP. Door op de grondslag van
artikel 78 RAP een autonome interne regeling voor de hulpzittingstolken vast
te stellen, heeft het Parlement dus onvermijdelijk inbreuk gemaakt op de bij
artikel 24, lid 1, tweede alinea, van het Fusieverdrag aan de Raad verleende
exclusieve bevoegdheid inzake de vaststelling van de RAP.
- 49.
- Bovendien heeft het Parlement niet aangetoond, dat het zijn interne regeling
ter goedkeuring aan de andere twee betrokken partijen heeft voorgelegd
alvorens tot toepassing ervan over te gaan.
- 50.
- De interne regeling kan hoe dan ook niet worden aangemerkt als de overeenkomst
in de zin van artikel 78 RAP, daar artikel 3.1 ervan, betreffende de
bezoldiging van de hulpzittingstolken, verwijst naar een kaderovereenkomst
die niet geldt voor de Raad van Europa en de Vergadering van de WEU.
- 51.
- Aangezien ten slotte geen van die twee partijen bij de in artikel 78 RAP
bedoelde overeenkomst haar tolken onderwerpt aan een bronbelasting over de
inkomsten, valt de bij de interne regeling voorziene onderwerping aan de
gemeenschapsbelasting niet binnen het bestek van die overeenkomst.
- 52.
- Het Parlement brengt daartegen in, dat het zich ertoe heeft bepaald, binnen de
grenzen van de modaliteiten van artikel 78 RAP een interne regeling vast te
stellen die van toepassing is op de tolken die zijn aangesteld als
hulpfunctionarissen voor de zittingen en die, vóór de tenuitvoerlegging ervan,
ter goedkeuring aan de andere twee betrokken partijen is voorgelegd.
Beoordeling door het Gerecht
- 53.
- Zoals bij het onderzoek van het eerste middel is gebleken, kan verzoekster
niet stellen, dat elke wijziging van de op de hulpfunctionarissen bij de
zittingen toepasselijke bijzondere bepalingen van rechtswege gepaard gaat met
een wijziging van titel III van de RAP. Het Gerecht merkt dienaangaande op, dat
artikel 78, tweede alinea, de partijen bij de bedoelde overeenkomst
integendeel uitdrukkelijk machtigt om de bepalingen ervan te wijzigen.
- 54.
- Wat de wijze van vaststelling van de geldende interne regeling betreft, stelt
het Gerecht vast, dat uit de stukken niet blijkt, dat de Raad van Europa of de
Vergadering van de WEU bezwaren hebben geuit tegen het ontwerp van interne
regeling, dat de secretaris-generaal van het Parlement hun bij brieven van
31 maart 1995 met het oog op het verkrijgen van goedkeuring overeenkomstig
artikel 78 RAP heeft voorgelegd.
- 55.
- Wat de materiële bepalingen van de aldus in werking getreden interne regeling
betreft, merkt het Gerecht op, dat niet is aangetoond, dat zij buiten de perken
zijn getreden van de door de overeenkomst in de zin van artikel 78 RAP
vastgestelde voorwaarden inzake aanstelling en bezoldiging.
- 56.
- Zoals het Parlement heeft betoogd, kon die overeenkomst met name niet tot doel
hebben de door de drie partijen bij de overeenkomst betaalde bezoldigingen
geheel gelijk te trekken, maar enkel om naar gelang van de behoeften van elk
van die partijen loonschalen overeen te komen.
- 57.
- Door ten slotte te bepalen, dat de bezoldiging van hulpzittingstolken
krachtens artikel 78 RAP onderworpen is aan gemeenschapsbelasting, geeft
artikel 4.1 van de interne regeling tegenover de betrokkenen enkel uitvoering
aan artikel 2, eerste streepje, van verordening nr. 260/68.
- 58.
- Verzoeksters argument, dat de in de interne regeling voorgeschreven
onderwerping aan de gemeenschapsbelasting niet binnen het bestek van de in
artikel 78 RAP bedoelde overeenkomst valt, is dus irrelevant.
- 59.
- Mitsdien moet het tweede middel worden afgewezen.
Schending van artikel 13 van het Protocol
- 60.
- Verzoekster stelt, dat de zelfstandige conferentietolken niet onder de RAP
vallen, zodat het Parlement hen niet aan de gemeenschapsbelasting kan
onderwerpen zonder in de bij artikel 13 van het Protocol aan de Raad verleende
bevoegdheid te treden.
- 61.
- Het Gerecht is van oordeel, dat aangezien de door het Parlement als
hulpzittingstolken aangestelde conferentietolken moeten worden aangemerkt als
hulpfunctionarissen in de zin van titel III van de RAP, het middel op een
verkeerd uitgangspunt berust en derhalve moet worden afgewezen.
- 62.
- Uit een en ander volgt, dat het beroep ongegrond moet worden verklaard, zonder
dat de door het Parlement opgeworpen tweede en derde exceptie van niet-ontvankelijkheid behoeven te worden onderzocht.
Kosten
- 63.
- Ingevolge artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering moet de
in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden verwezen, indien dit is
gevorderd. Ingevolge artikel 88 van hetzelfde Reglement evenwel blijven in
gedingen tussen de Gemeenschappen en hun personeelsleden de kosten door de
instellingen gemaakt, te hunnen laste.
- 64.
- Gelet op het ingewikkelde juridische kader van dit geschil, moet het verzoek
van het Parlement om verzoekster op grond van artikel 87, lid 3, tweede alinea,
van het Reglement voor de procesvoering te veroordelen tot vergoeding van de
hem vexatoir veroorzaakte kosten, worden afgewezen. Bijgevolg moet
overeenkomstig artikel 88 van het Reglement voor de procesvoering worden
beslist, dat elk der partijen haar eigen kosten zal dragen.
HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Derde kamer uitgebreid),
rechtdoende:
- 1.
- Verwerpt het beroep.
- 2.
- Verstaat dat elk der partijen haar eigen kosten zal dragen.
TiiliBriët
Lenaerts
Potocki Cooke
|
Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 16 juli 1998.
De griffier
De president van de Derde kamer
H. Jung
V. Tiili