Language of document : ECLI:EU:C:2015:369

Zaak C‑579/13

P

en

S

tegen

Commissie Sociale Zekerheid Breda

en

College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Amstelveen

(verzoek van de Centrale Raad van Beroep om een prejudiciële beslissing)

„Prejudiciële verwijzing – Status van langdurig ingezeten derdelanders – Richtlijn 2003/109/EG – Artikelen 5, lid 2, en 11, lid 1 – Nationale wettelijke regeling die aan derdelanders die de status van langdurig ingezetene hebben verworven, op straffe van een geldboete een inburgeringplicht oplegt, waarvoor moet worden geslaagd voor een examen”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 4 juni 2015

Grenscontroles, asiel en immigratie – Immigratiebeleid – Status van langdurig ingezeten derdelanders – Richtlijn 2003/109 – Nationale regeling die aan derdelanders die de status van langdurig ingezetene hebben verworven, op straffe van een geldboete een inburgeringplicht oplegt, waarvoor moet worden geslaagd voor een examen – Toelaatbaarheid – Voorwaarde – Toetsing door de nationale rechter

(Richtlijn 2003/109 van de Raad, art. 5, lid 2, en 11, lid 1)

Richtlijn 2003/109 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen, en in het bijzonder de artikelen 5, lid 2, en 11, lid 1, ervan, verzet zich niet tegen een nationale regeling waarbij aan derdelanders die reeds de status van langdurig ingezetene hebben verworven, de verplichting wordt opgelegd om, op straffe van een geldboete, te slagen voor een inburgeringsexamen, mits de wijze waarop daaraan uitvoering wordt gegeven de verwezenlijking van de met deze richtlijn nagestreefde doelen niet in gevaar kan brengen, hetgeen de verwijzende rechterlijke instantie dient na te gaan. Hierbij doet niet ter zake of de status van langdurig ingezetene was verkregen voordat de verplichting om te slagen voor een inburgeringsexamen werd opgelegd dan wel nadien.

Door de lidstaten de bevoegdheid te verlenen om het verkrijgen van de status van langdurig ingezetene ervan afhankelijk te stellen dat eerst bepaalde integratievoorwaarden worden vervuld overeenkomstig het nationale recht, gebiedt of verbiedt artikel 5, lid 2, van richtlijn 2003/109 de lidstaten immers niet om van derdelanders te vereisen dat zij na de verkrijging van de status van langdurig ingezetene integratievoorwaarden vervullen.

Daar bovendien de situatie van derdelanders, wat het nut van integratiemaatregelen zoals de verwerving van kennis van de taal en de samenleving van het land betreft, niet vergelijkbaar is met die van eigen onderdanen, vormt het feit dat een inburgeringsplicht niet wordt opgelegd aan de eigen onderdanen, geen schending van het recht van langdurig ingezeten derdelanders om overeenkomstig artikel 11, lid 1, van richtlijn 2003/109 op gelijke wijze te worden behandeld als de eigen onderdanen.

(cf. punten 35, 38, 42, 43, 56 en dictum)