Language of document : ECLI:EU:C:2013:515

ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer)

11 juli 2013 (*)

„Harmonisatie van wetgevingen – Intellectuele eigendom – Auteursrecht en naburige rechten – Uitsluitend reproductierecht – Richtlijn 2001/29/EG – Artikel 5, lid 2, sub b – Billijke compensatie – Oplegging zonder onderscheid, maar met eventueel recht op terugbetaling van vergoeding voor kopiëren voor privégebruik bestemd voor financiering van compensatie – Uitkering opbrengst deels aan rechthebbenden en deels aan sociale of culturele instellingen – Dubbele betaling van vergoeding voor kopiëren voor privégebruik bij grensoverschrijdende transactie”

In zaak C‑521/11,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Oberste Gerichtshof (Oostenrijk) bij beslissing van 20 september 2011, ingekomen bij het Hof op 12 oktober 2011, in de procedure

Amazon.com International Sales Inc.,

Amazon EU Sàrl,

Amazon.de GmbH,

Amazon.com GmbH, in liquidatie,

Amazon Logistik GmbH

tegen

Austro-Mechana Gesellschaft zur Wahrnehmung mechanisch-musikalischer Urheberrechte Gesellschaft mbH,

wijst

HET HOF (Tweede kamer),

samengesteld als volgt: R. Silva de Lapuerta (rapporteur), kamerpresident, G. Arestis, J.‑C. Bonichot, A. Arabadjiev en J. L. da Cruz Vilaça, rechters,

advocaat-generaal: P. Mengozzi,

griffier: K. Malacek, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 6 december 2012,

gelet op de opmerkingen van:

–        Amazon.com International Sales Inc., Amazon EU Sàrl, Amazon.de GmbH, Amazon.com GmbH en Amazon Logistik GmbH, vertegenwoordigd door G. Kucsko en U. Börger, Rechtsanwälte, en B. Van Asbroeck, avocat,

–        Austro-Mechana Gesellschaft zur Wahrnehmung mechanisch-musikalischer Urheberrechte Gesellschaft mbH, vertegenwoordigd door M. Walter, Rechtsanwalt, en U. Sedlaczek,

–        de Oostenrijkse regering, vertegenwoordigd door A. Posch als gemachtigde,

–        de Franse regering, vertegenwoordigd door G. de Bergues en S. Menez als gemachtigden,

–        de Poolse regering, vertegenwoordigd door B. Majczyna, M. Szpunar en M. Drwięcki als gemachtigden,

–        de Finse regering, vertegenwoordigd door M. Pere als gemachtigde,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door J. Samnadda en F. Bulst als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 7 maart 2013,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 5, lid 2, sub b, van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij (PB L 167, blz. 10).

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Amazon.com International Sales Inc., Amazon EU Sàrl, Amazon.de GmbH, Amazon.com GmbH, in liquidatie, en Amazon Logistik GmbH (hierna gezamenlijk „Amazon”), enerzijds, en Austro-Mechana Gesellschaft zur Wahrnehmung mechanisch-musikalischer Urheberrechte Gesellschaft mbH (hierna: „Austro-Mechana”) over een vordering waarmee deze laatste naar Oostenrijks recht betaling van de verschuldigde compensatie voor het in het verkeer brengen van dragers vordert.

 Toepasselijke bepalingen

 Unierecht

3        De punten 10, 11 en 35 van de considerans van richtlijn 2001/29 luiden:

„(10) Auteurs en uitvoerend kunstenaars moeten, willen zij hun scheppende en artistieke arbeid kunnen voortzetten, een passende beloning voor het gebruik van hun werk ontvangen, evenals de producenten om dat werk te kunnen financieren. De productie van fonogrammen, films en multimediaproducten, en van diensten, zoals ‚diensten-op-aanvraag’, vereist aanzienlijke investeringen. Een adequate rechtsbescherming van de intellectuele-eigendomsrechten is noodzakelijk om de mogelijkheid tot het verkrijgen van een dergelijke beloning en de mogelijkheid van een behoorlijk rendement van dergelijke investeringen te waarborgen.

(11)      Een strikt, doelmatig systeem tot bescherming van de auteursrechten en naburige rechten is een van de voornaamste instrumenten om ervoor te zorgen dat de Europese culturele creativiteit en productie over de nodige middelen beschikken en om de scheppend en uitvoerend kunstenaars in staat te stellen hun autonomie en waardigheid te bewaren.

[...]

(35)      Rechthebbenden dienen, in bepaalde uitzonderlijke gevallen, een billijke compensatie te ontvangen om hen naar behoren te compenseren voor het gebruik van hun beschermde werken of ander beschermd materiaal. Bij de bepaling van de vorm, de modaliteiten en het mogelijke niveau van die billijke compensatie moet rekening worden gehouden met de bijzondere omstandigheden van elk geval. Bij de beoordeling van deze omstandigheden zou een zinvol criterium worden gevormd door het mogelijke nadeel voor de rechthebbenden als resultaat van de betreffende handeling. In gevallen waarin de rechthebbenden reeds betaling in een andere vorm hebben ontvangen, bijvoorbeeld als onderdeel van een licentierecht, is eventueel geen specifieke of afzonderlijke betaling nodig. Bij de bepaling van het niveau van de billijke compensatie dient ten volle rekening te worden gehouden met de mate waarin gebruik wordt gemaakt van de in deze richtlijn bedoelde technische voorzieningen. In bepaalde situaties waar de schade voor de rechthebbende minimaal zou zijn, is het mogelijk dat geen betalingsverplichting ontstaat.”

4        Artikel 2 van de richtlijn luidt:

„De lidstaten voorzien ten behoeve van:

a)      auteurs, met betrekking tot hun werken,

b)      uitvoerend kunstenaars, met betrekking tot de vastleggingen van hun uitvoeringen,

c)      producenten van fonogrammen, met betrekking tot hun fonogrammen,

d)      producenten van de eerste vastleggingen van films, met betrekking tot het origineel en de kopieën van hun films, en

e)      omroeporganisaties, met betrekking tot de vastleggingen van hun uitzendingen, ongeacht of deze uitzendingen via de ether of per draad plaatsvinden, uitzendingen per kabel of satelliet daaronder begrepen,

in het uitsluitende recht, de directe of indirecte, tijdelijke of duurzame, volledige of gedeeltelijke reproductie van dit materiaal, met welke middelen en in welke vorm ook, toe te staan of te verbieden.”

5        Artikel 5 van deze richtlijn, „Beperkingen en restricties”, bepaalt in lid 2:

„De lidstaten kunnen beperkingen of restricties op het in artikel 2 bedoelde reproductierecht stellen ten aanzien van:

[...]

b)      de reproductie, op welke drager dan ook, door een natuurlijke persoon voor privégebruik gemaakt, en zonder enig direct of indirect commercieel oogmerk, mits de rechthebbenden een billijke compensatie ontvangen waarbij rekening wordt gehouden met het al dan niet toepassen van de in artikel 6 bedoelde technische voorzieningen op het betrokken werk of het betrokken materiaal;

[...]”

 Oostenrijks recht

6        § 42 van het Urheberrechtsgesetz (Oostenrijkse auteurswet) van 9 april 1936 (BGBl. 1936, blz. 111), zoals gewijzigd bij de Urheberrechtsgesetz-Novelle 2003 (nieuwe auteurswet van 2003) (BGBl. I, 2003, blz. 32; hierna: „UrhG”) luidt:

„1.      Eenieder mag van een werk losse reproducties op papier of een vergelijkbare drager maken voor eigen gebruik.

[...]

4.      Iedere natuurlijke persoon mag van een werk losse reproducties op andere dan de in lid 1 vermelde dragers maken voor eigen gebruik en zonder direct of indirect commercieel oogmerk.

[...]”

7        § 42b UrhG bepaalt:

„1.      Indien van een werk dat op de radio is uitgezonden, ter beschikking is gesteld van het publiek of op een voor handelsdoeleinden vervaardigde beeld- of geluidsdrager is vastgelegd, gezien de aard ervan kan worden verwacht dat het wordt gereproduceerd voor eigen of privégebruik door middel van vastlegging op een beeld- of geluidsdrager overeenkomstig § 42, leden 2 tot en met 7, heeft de auteur recht op een passende vergoeding (‚vergoeding voor blanco cassettes’) wanneer dragers in het binnenland bedrijfsmatig onder bezwarende titel in het verkeer worden gebracht; als dragers worden aangemerkt onbespeelde beeld- of geluidsdragers die voor dergelijke reproducties geschikt zijn, of andere beeld- of geluidsdragers die hiervoor zijn bestemd.

[...]

3.      De volgende personen dienen deze vergoeding te betalen:

1)      wat de vergoeding voor blanco cassettes en voor apparaten betreft, degene die de dragers dan wel de apparaten in het binnenland als eerste bedrijfsmatig onder bezwarende titel in het verkeer brengt;

[...]

5.      Vergoedingen als bedoeld in de leden 1 en 2 kunnen uitsluitend door auteursrechtenorganisaties worden gevorderd.

6.      De auteursrechtenorganisatie dient de billijke vergoeding terug te betalen:

1)      aan degene die de dragers of een reproductieapparaat, alvorens deze aan de eindgebruiker te verkopen, naar het buitenland uitvoert;

2)      aan degene die de dragers gebruikt voor een reproductie met toestemming van de rechthebbende; het volstaat indien dat aannemelijk wordt gemaakt.”

8        § 13 van het Verwertungsgesellschaftengesetz (Oostenrijkse wet inzake auteursrechtenorganisaties) van 13 januari 2006 (BGBl. I, 2006, blz. 9) bepaalt:

„1.      Auteursrechtenorganisaties kunnen voor de rechthebbenden en hun gezinsleden instellingen met een sociaal en cultureel doel oprichten.

2.      Auteursrechtenorganisaties die aanspraak op betaling van de vergoeding voor blanco cassettes maken, richten instellingen met sociale en culturele doelen op en keren daaraan 50 % uit van het ter zake van deze vergoeding ontvangen totaalbedrag, na aftrek van de beheerskosten. [...]

3.      Auteursrechtenorganisaties stellen vaste regels op met betrekking tot de bedragen die hun sociale en culturele instellingen uitkeren.

4.      Met betrekking tot de middelen afkomstig uit de vergoeding voor blanco cassettes die aan sociale en culturele instellingen worden uitgekeerd kan de bondskanselier bij verordening bepalen welke omstandigheden door de uit hoofde van lid 3 op te stellen regels in aanmerking moeten worden genomen. Deze verordening waarborgt met name dat:

1)      de verhouding tussen de aan de sociale en aan de culturele instellingen toegekende bedragen evenwichtig is;

2)      op het gebied van de sociale instellingen in de eerste plaats individuele rechthebbenden in noodsituaties kunnen worden ondersteund;

3)      door uitkeringen aan culturele instellingen de belangen van de rechthebbenden worden bevorderd.”

 Hoofdgeding en prejudiciële vragen

9        Austro-Mechana is een auteursrechtenorganisatie die de rechten van auteurs en van houders van naburige rechten op betaling van de vergoeding voor blanco cassettes in de zin van § 42b, lid 1, UrhG uitoefent.

10      Amazon is een internationale groep die via internet onder meer de in deze bepaling bedoelde dragers verkoopt.

11      Vanaf mei 2006 heeft Amazon op grond van bestellingen via internet van in Oostenrijk gevestigde klanten die daartoe overeenkomsten hadden gesloten met, aanvankelijk, Amazon.com International Sales Inc., gevestigd in de Verenigde Staten, en vervolgens Amazon EU Sàrl, gevestigd in Luxemburg, in Oostenrijk dragers in de zin van § 42b, lid 1, UrhG in het verkeer gebracht.

12      Austro-Mechana heeft Amazon voor het Handelsgericht Wien gedaagd en hoofdelijke veroordeling tot betaling van de billijke compensatie in de zin van § 42b, lid 1, UrhG gevorderd voor de dragers die tussen 2002 en 2004 in Oostenrijk in het verkeer zijn gebracht.

13      De door Austro-Mechana gevorderde vergoeding voor de dragers die in het eerste semester van 2004 in het verkeer zijn gebracht bedraagt 1 856 275 EUR. Voor de rest van de betrokken periode heeft Austro-Mechana verzocht Amazon te gelasten de nodige boekhoudkundige informatie te verschaffen om haar vordering te kunnen berekenen.

14      In zijn deelvonnis heeft het Handelsgericht Wien het verzoek om een bevel toegewezen en de uitspraak over de vordering tot betaling aangehouden. De rechter in hoger beroep heeft dat vonnis bevestigd, waarop Amazon zich tot het Oberste Gerichtshof als rechter in laatste instantie heeft gewend.

15      Daarop heeft het Oberste Gerichtshof de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:

„1)      Is er sprake van een ‚billijke compensatie’ in de zin van artikel 5, lid 2, sub b, van richtlijn 2001/29, wanneer

a)      de rechthebbenden als bedoeld in artikel 2 van richtlijn 2001/29 een uitsluitend door een auteursrechtenorganisatie uit te oefenen recht hebben op een billijke vergoeding jegens degene die dragers die geschikt zijn voor de reproductie van hun werken, als eerste bedrijfsmatig onder bezwarende titel in het binnenland in het verkeer brengt,

b)      dit recht niet ervan afhankelijk is of de dragers in het verkeer worden gebracht door levering aan tussenhandelaren, aan natuurlijke of rechtspersonen voor niet-privégebruik, dan wel aan natuurlijke personen voor privégebruik,

c)      doch degene die de dragers met toestemming van de rechthebbende gebruikt voor reproductie, of wederuitvoert alvorens deze aan eindverbruikers te verkopen, recht op terugbetaling van de vergoeding heeft tegenover de auteursrechtenorganisatie?

2)      Indien vraag 1 ontkennend wordt beantwoord:

a)      Is er dan sprake van een ‚billijke compensatie’ in de zin van artikel 5, lid 2, sub b, van richtlijn 2001/29 wanneer het in vraag 1, sub a, beschreven recht enkel bestaat bij het in het verkeer brengen door levering aan natuurlijke personen die de dragers gebruiken voor het reproduceren voor privédoeleinden?

Indien vraag 2a bevestigend wordt beantwoord:

b)      Moet dan bij het in het verkeer brengen door levering aan natuurlijke personen, tot het tegendeel wordt bewezen, worden aangenomen dat de dragers worden gebruikt voor het reproduceren voor privédoeleinden?

3)      Indien vraag 1 of vraag 2a bevestigend wordt beantwoord:

Volgt dan uit artikel 5 van richtlijn 2001/29 of een andere bepaling van Unierecht dat het door een auteursrechtenorganisatie uit te oefenen recht op een billijke compensatie niet bestaat wanneer de auteursrechtenorganisatie wettelijk verplicht is om de helft van de opbrengst niet aan de rechthebbenden uit te keren, maar aan sociale en culturele instellingen?

4)      Indien vraag 1 of vraag 2a bevestigend wordt beantwoord:

Staat dan artikel 5, lid 2, sub b, van richtlijn 2001/29 of een andere bepaling van Unierecht in de weg aan een door een auteursrechtenorganisatie uit te oefenen recht op een billijke compensatie, wanneer in een andere lidstaat – zij het wellicht op een met het Unierecht strijdige grondslag – reeds een passende vergoeding voor het in het verkeer brengen van de dragers is betaald?”

 Beantwoording van de prejudiciële vragen

 De eerste vraag

16      Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 5, lid 2, sub b, van richtlijn 2001/29 aldus moet worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een regeling van een lidstaat op grond waarvan zonder onderscheid een vergoeding voor het kopiëren voor privégebruik wordt opgelegd wanneer voor het eerst bedrijfsmatig en onder bezwarende titel dragers die geschikt zijn voor reproductie op zijn grondgebied in het verkeer worden gebracht, doch deze regeling eveneens voorziet in een recht op terugbetaling van de betaalde vergoeding indien deze dragers uiteindelijk worden gebruikt op een manier die niet onder de in deze bepaling bedoelde situatie valt.

17      In dat verband moet eraan worden herinnerd dat de lidstaten volgens artikel 2 van deze richtlijn ten behoeve van de in deze bepaling bedoelde rechthebbenden voorzien in het uitsluitende recht, de directe of indirecte, tijdelijke of duurzame, volledige of gedeeltelijke reproductie van hun werken, de vastleggingen van hun uitvoeringen, hun fonogrammen, het origineel en de kopieën van hun films en de vastleggingen van hun uitzendingen, met welke middelen en in welke vorm ook, toe te staan of te verbieden.

18      Krachtens artikel 5, lid 2, sub b, van diezelfde richtlijn kunnen de lidstaten evenwel een beperking of een restrictie stellen op dit uitsluitende recht ten aanzien van de reproductie, op welke drager dan ook, door een natuurlijke persoon voor privégebruik gemaakt, en zonder enig direct of indirect commercieel oogmerk. Dit is de zogeheten uitzondering voor het kopiëren voor privégebruik.

19      Het Hof heeft al uitgemaakt dat lidstaten die de uitzondering voor het kopiëren voor privégebruik in hun nationale recht invoeren, volgens artikel 5, lid 2, sub b, van richtlijn 2001/29 dienen te voorzien in de betaling van een „billijke compensatie” aan de houders van het uitsluitende reproductierecht (zie arresten van 21 oktober 2010, Padawan, C‑467/08, Jurispr. blz. I‑10055, punt 30, en 16 juni 2011, Stichting de Thuiskopie, C‑462/09, Jurispr. blz. I‑5331, punt 22).

20      Het Hof heeft eveneens geoordeeld dat de lidstaten een grote mate van vrijheid hebben om te bepalen wie die billijke compensatie moet betalen, voor zover de bepalingen van richtlijn 2001/29 deze kwestie niet uitdrukkelijk regelen (zie arrest Stichting de Thuiskopie, reeds aangehaald, punt 23). Datzelfde geldt voor de bepaling van de vorm, de modaliteiten en het niveau van deze compensatie.

21      Wanneer namelijk een richtlijn geen voldoende nauwkeurige criteria van Unierecht bevat om de daaruit voortvloeiende verplichtingen af te bakenen, staat het aan de lidstaten om op hun grondgebied de relevantste criteria vast te stellen om er binnen de door het recht van de Unie en in het bijzonder door de betrokken richtlijn gestelde grenzen voor te zorgen dat deze laatste wordt geëerbiedigd [zie met betrekking tot de afwijking van het uitsluitende uitleenrecht in richtlijn 92/100/EEG van de Raad van 19 november 1992 betreffende het verhuurrecht, het uitleenrecht en bepaalde naburige rechten op het gebied van intellectuele eigendom (PB L 346, blz. 61) arrest van 26 oktober 2006, Commissie/Spanje, C‑36/05, Jurispr. blz. I‑10313, punt 33 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

22      Zoals naar voren komt in punt 35 van de considerans van richtlijn 2001/29 moet bij de bepaling van de vorm, de modaliteiten en het mogelijke niveau van die billijke compensatie rekening worden gehouden met de bijzondere omstandigheden van elk geval.

23      Met betrekking tot de uitzondering voor het kopiëren voor privégebruik bedoeld in artikel 5, lid 2, sub b, van deze richtlijn, heeft het Hof al geoordeeld dat, aangezien degene die voor privégebruik een reproductie van een beschermd werk vervaardigt zonder vooraf toestemming te vragen aan de houder van het uitsluitende reproductierecht, die houder benadeelt, die vervaardiger in beginsel verplicht is het met die reproductie gepaard gaande nadeel te vergoeden, door het bekostigen van de compensatie die aan die houder zal worden betaald (reeds aangehaalde arresten Padawan, punt 45, en Stichting de Thuiskopie, punt 26).

24      Het Hof heeft evenwel aanvaard dat het de lidstaten, gelet op de praktische moeilijkheden om particuliere gebruikers te identificeren en hen te verplichten de houders van het uitsluitende reproductierecht te compenseren voor de schade die zij hun berokkenen, vrijstaat om met het oog op de financiering van de billijke compensatie een „vergoeding voor het kopiëren voor privégebruik” in te voeren die niet door de betrokken particulieren dient te worden betaald, maar door de personen die over installaties, apparaten en dragers voor digitale reproductie beschikken en deze installaties, apparaten en dragers daartoe juridisch of feitelijk ter beschikking stellen van particulieren of aan hen reproductiediensten verlenen. In het kader van een dergelijk stelsel dienen de personen die over die installaties, apparaten en dragers beschikken de vergoeding voor het kopiëren voor privégebruik te betalen (arresten Padawan, punt 46, en Stichting de Thuiskopie, punt 27).

25      Het Hof heeft voorts gepreciseerd dat, aangezien dat stelsel het de betalingsplichtigen mogelijk maakt het bedrag van de vergoeding voor het kopiëren voor privégebruik door te berekenen in de prijs van de terbeschikkingstelling van die installaties, apparaten en informatiedragers of in de prijs voor de reproductiedienstverlening, de last van de vergoeding uiteindelijk wordt gedragen door de privégebruiker die deze prijs betaalt, hetgeen voldoet aan het vereiste „rechtvaardige evenwicht” tussen de belangen van de houders van het uitsluitende reproductierecht en die van de gebruikers van beschermd materiaal (arrest Stichting de Thuiskopie, punt 28).

26      In casu komt de vergoeding voor het kopiëren voor privégebruik in het stelsel van § 42b UrhG voor de financiering van de billijke compensatie in de zin van artikel 5, lid 2, sub b, van richtlijn 2001/29 ten laste van degene die bedrijfsmatig en onder bezwarende titel dragers die geschikt zijn voor reproductie in het verkeer brengt.

27      Zoals opgemerkt in punt 25 van het onderhavige arrest maakt een dergelijk stelsel het belastingplichtigen in beginsel mogelijk het bedrag van deze vergoeding door te berekenen in de verkoopprijs van die dragers, zodat de last van de vergoeding, overeenkomstig het vereiste van een „rechtvaardig evenwicht”, uiteindelijk wordt gedragen door de privégebruiker die deze prijs betaalt, ervan uitgaande dat deze gebruiker de uiteindelijke ontvanger is.

28      Het Hof heeft namelijk geoordeeld dat een regeling voor de financiering van de billijke compensatie zoals die welke in de punten 24 en 25 van het onderhavige arrest is uiteengezet, slechts aan de vereisten van het „rechtvaardige evenwicht” voldoet indien de betrokken installaties, apparaten en dragers voor het vervaardigen van reproducties kunnen worden gebruikt voor het kopiëren voor privégebruik en dus een nadeel kunnen berokkenen aan de auteur van het beschermde werk. Gelet op die vereisten bestaat er dus een noodzakelijk verband tussen de toepassing van de vergoeding voor het kopiëren voor privégebruik op die installaties, apparaten en dragers voor digitale reproductie en het gebruik van deze installaties, apparaten en dragers voor het vervaardigen van reproducties voor privégebruik, zodat de ongedifferentieerde toepassing van deze vergoeding op alle types installaties, apparaten en dragers voor digitale reproductie, en dit ook in het geval waarin andere dan natuurlijke personen deze installaties, apparaten en dragers duidelijk voor andere doelen dan het kopiëren voor privégebruik aanschaffen, in strijd is met artikel 5, lid 2, van richtlijn 2001/29 (arrest Padawan, punten 52 en 53).

29      Het stelsel dat in het hoofdgeding aan de orde is, komt erop neer dat de vergoeding voor het kopiëren voor privégebruik zonder onderscheid wordt opgelegd ter zake van alle dragers die geschikt zijn voor reproductie, waaronder in het geval waarin deze dragers uiteindelijk worden gebruikt op een manier die niet onder de in artikel 5, lid 2, sub b, van richtlijn 2001/29 bedoelde situatie valt.

30      De vraag rijst dus of een recht op terugbetaling van de betaalde vergoeding het in een dergelijk geval mogelijk maakt het „rechtvaardige evenwicht” te herstellen dat overeenkomstig richtlijn 2001/29 moet worden gevonden tussen de belangen van houders van het uitsluitende reproductierecht en de gebruikers van beschermd materiaal.

31      In dat verband moet worden vastgesteld dat een stelsel van financiering van de billijke compensatie waarbij de vergoeding voor het kopiëren voor privégebruik zonder onderscheid wordt opgelegd wanneer dragers die geschikt zijn voor reproductie bedrijfsmatig onder bezwarende titel in het verkeer worden gebracht, in combinatie met een dergelijk recht op terugbetaling, mits dat recht doeltreffend is en de teruggave van de betaalde vergoeding niet uiterst moeilijk maakt, in overeenstemming kan zijn met artikel 5, lid 2, sub b, van richtlijn 2001/29, wanneer de in punt 24 van dit arrest genoemde praktische moeilijkheden of andere vergelijkbare moeilijkheden de oplegging rechtvaardigen.

32      Indien namelijk een lidstaat in zijn nationale recht de uitzondering voor het kopiëren voor privégebruik heeft ingevoerd, is die lidstaat in beginsel verplicht om, overeenkomstig zijn territoriale bevoegdheid, te waarborgen dat de billijke compensatie ter vergoeding van het nadeel dat de houders van het uitsluitende reproductierecht hebben geleden door de reproductie van beschermde werken door eindgebruikers die op het grondgebied van die staat wonen, daadwerkelijk wordt geïncasseerd (zie in die zin arrest Stichting de Thuiskopie, punt 36). Wanneer de incassering moeilijkheden oplevert, is de betrokken lidstaat tevens gehouden deze met inachtneming van de omstandigheden van het geval te verhelpen.

33      Wanneer zich geen of onvoldoende praktische moeilijkheden voordoen bestaat er dus geen noodzakelijk verband tussen de toepassing van de vergoeding voor het kopiëren voor privégebruik op die dragers en het gebruik van deze dragers voor het vervaardigen van reproducties voor privégebruik, zodat de toepassing van deze vergoeding zonder onderscheid niet gerechtvaardigd is en niet beantwoordt aan het „rechtvaardige evenwicht” dat moet worden gevonden tussen de belangen van de rechthebbenden en die van gebruikers van beschermd materiaal.

34      Het staat aan de nationale rechter na te gaan, rekening houdend met de omstandigheden van het nationale stelsel en de grenzen die door richtlijn 2001/29 zijn gesteld, of de praktische moeilijkheden een dergelijk stelsel van financiering van de billijke compensatie rechtvaardigen en, zo ja, of het recht op terugbetaling van de eventueel buiten de in artikel 5, lid 2, sub b, van richtlijn 2001/29 bedoelde situatie betaalde vergoedingen doeltreffend is en de teruggave van deze vergoeding niet uiterst moeilijk maakt.

35      In casu dient de verwijzende rechter in de eerste plaats na te gaan of de praktische moeilijkheden in alle gevallen volstaan om te rechtvaardigen dat de vergoeding voor het kopiëren voor privégebruik zonder onderscheid wordt toegepast wanneer dragers die geschikt zijn voor reproductie bedrijfsmatig onder bezwarende titel in het verkeer worden gebracht. In die context moet rekening worden gehouden met de reikwijdte, de doeltreffendheid, de beschikbaarheid, de openbaarheid en de eenvoud van toepassing van de vrijstelling vooraf die Austro-Mechana in haar schriftelijke opmerkingen en ter terechtzitting heeft ingeroepen.

36      In de tweede plaats dient de verwijzende rechter na te gaan of de reikwijdte, de doeltreffendheid, de beschikbaarheid, de openbaarheid en de eenvoud van toepassing van het recht op terugbetaling eventuele door het stelsel teweeggebrachte onevenwichtigheden kunnen compenseren om tegemoet te komen aan de geconstateerde praktische moeilijkheden. In dat verband moet worden opgemerkt dat de verwijzende rechter zelf onderstreept dat de gevallen van terugbetaling niet beperkt zijn tot de gevallen die in § 42b, lid 6, UrhG uitdrukkelijk worden genoemd.

37      Gelet op het voorgaande moet op de eerste vraag worden geantwoord dat artikel 5, lid 2, sub b, van richtlijn 2001/29 aldus moet worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen een regeling van een lidstaat op grond waarvan zonder onderscheid een vergoeding voor het kopiëren voor privégebruik wordt opgelegd wanneer voor het eerst bedrijfsmatig en onder bezwarende titel dragers die geschikt zijn voor reproductie op zijn grondgebied in het verkeer worden gebracht, doch dat deze regeling eveneens voorziet in een recht op terugbetaling van de betaalde vergoeding ingeval deze dragers uiteindelijk worden gebruikt op een manier die niet onder de in deze bepaling bedoelde situatie valt, indien praktische moeilijkheden een dergelijk stelsel van financiering van de billijke compensatie rechtvaardigen en het recht op terugbetaling doeltreffend is en de teruggave van de betaalde vergoeding niet uiterst moeilijk maakt, hetgeen aan de verwijzende rechter staat om na te gaan in het licht van de omstandigheden van het nationale stelsel en de grenzen die door deze richtlijn zijn gesteld.

 Beantwoording van de tweede vraag

38      Daar de tweede vraag ondergeschikt is aan de eerste en het antwoord daarop afhangt van de beoordeling van de verwijzende rechter, dient deze vraag eveneens te worden beantwoord.

39      Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 5, lid 2, sub b, van richtlijn 2001/29 aldus moet worden uitgelegd dat het zich verzet tegen de invoering door een lidstaat van een weerlegbaar vermoeden van privégebruik van dragers die geschikt zijn voor reproductie wanneer deze dragers door levering aan natuurlijke personen in het verkeer worden gebracht, in het kader van een stelsel voor de financiering van de in die bepaling bedoelde billijke compensatie door middel van een vergoeding voor het kopiëren voor privégebruik ten laste van personen die deze dragers voor het eerst bedrijfsmatig en onder bezwarende titel op zijn grondgebied in het verkeer brengen.

40      In dat verband moet worden vastgesteld dat het de lidstaten vrijstaat, in het kader van de ruime beoordelingsmarge waarover zij beschikken, de vorm, de modaliteiten en het eventuele niveau van deze compensatie te bepalen, om gebruik te maken van vermoedens, onder meer – zoals in punt 32 van dit arrest is genoemd – indien de daadwerkelijke incassering van de billijke compensatie ter vergoeding van het nadeel dat de houders van het uitsluitende reproductierecht op hun grondgebied hebben geleden, moeilijkheden oplevert.

41      In verband met financieringsstelsels vergelijkbaar met het stelsel van § 42b UrhG heeft het Hof al uitgemaakt dat het, wanneer dragers die geschikt zijn voor reproductie voor een privégebruik ter beschikking van natuurlijke personen zijn gesteld, niet noodzakelijk is aan te tonen dat die personen daarmee daadwerkelijk kopieën voor privégebruik hebben gemaakt en aldus de houders van het uitsluitende reproductierecht daadwerkelijk hebben benadeeld, daar die natuurlijke personen terecht worden geacht volledig gebruik te maken van die terbeschikkingstelling. Zij worden met andere woorden geacht de functies van die dragers – waaronder het vervaardigen van reproducties – volledig te benutten (arrest Padawan, punten 54 en 55).

42      De loutere omstandigheid dat met die dragers kopieën kunnen worden gemaakt, volstaat immers om de toepassing van de vergoeding voor het kopiëren voor privégebruik te rechtvaardigen, mits die dragers aan de natuurlijke personen in hun hoedanigheid van privégebruikers ter beschikking zijn gesteld (arrest Padawan, punt 56).

43      In het licht van de praktische moeilijkheden bij de bepaling of een drager die geschikt is voor reproductie voor privédoeleinden wordt gebruikt, is een weerlegbaar vermoeden van die strekking wanneer de drager ter beschikking wordt gesteld van een natuurlijk persoon in beginsel gerechtvaardigd en voldoet dit aan het „rechtvaardige evenwicht” dat gevonden moet worden tussen de belangen van houders van het uitsluitende reproductierecht en die van de gebruikers van beschermd materiaal.

44      Het staat aan de nationale rechter na te gaan, rekening houdend met de omstandigheden van het nationale stelsel en de grenzen die door richtlijn 2001/29 zijn gesteld, of praktische moeilijkheden bij de vaststelling of de betrokken dragers voor privédoeleinden worden gebruikt, een dergelijk vermoeden rechtvaardigen en, hoe dan ook, of dat vermoeden er niet toe leidt dat de vergoeding voor het kopiëren voor privégebruik wordt opgelegd in situaties waarin het uiteindelijke gebruik van de dragers kennelijk niet onder de in artikel 5, lid 2, sub b, van richtlijn 2001/29 bedoelde situatie valt.

45      In die omstandigheden moet op de tweede vraag worden geantwoord dat artikel 5, lid 2, sub b, van richtlijn 2001/29 aldus moet worden uitgelegd dat deze bepaling zich niet verzet tegen de invoering door een lidstaat van een weerlegbaar vermoeden van privégebruik van dragers die geschikt zijn voor reproductie wanneer deze dragers door levering aan natuurlijke personen in het verkeer worden gebracht, in het kader van een stelsel voor de financiering van de in die bepaling bedoelde billijke compensatie door middel van een vergoeding voor het kopiëren voor privégebruik ten laste van personen die deze dragers voor het eerst bedrijfsmatig en onder bezwarende titel op het grondgebied van de betrokken lidstaat in het verkeer brengen, indien praktische moeilijkheden bij de vaststelling of de betrokken dragers voor privédoeleinden worden gebruikt een dergelijk vermoeden rechtvaardigen en voor zover dat vermoeden er niet toe leidt dat de vergoeding voor het kopiëren voor privégebruik wordt opgelegd in situaties waarin het uiteindelijke gebruik van de dragers kennelijk niet onder de in deze bepaling bedoelde situatie valt.

 Beantwoording van de derde vraag

46      Met zijn derde vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 5, lid 2, sub b, van richtlijn 2001/29 aldus moet worden uitgelegd dat het in die bepalingen bedoelde recht op een billijke compensatie, of de vergoeding voor het kopiëren voor privégebruik die bestemd is voor de financiering van die compensatie, kan worden uitgesloten op grond van het feit dat de helft van de opbrengst uit hoofde van die compensatie of vergoeding niet rechtstreeks aan de rechthebbenden van die compensatie wordt uitgekeerd, maar aan sociale en culturele instellingen ten behoeve van deze rechthebbenden.

47      In dat verband moet eraan worden herinnerd dat de conceptie en het niveau van de billijke compensatie in de zin van artikel 5, lid 2, sub b, van richtlijn 2001/29 verband houden met de schade die voor de houders van het uitsluitende reproductierecht resulteert uit de reproductie van hun beschermde werken die zonder hun toestemming voor privégebruik worden gemaakt. Vanuit die invalshoek bezien moet de billijke compensatie worden beschouwd als de tegenprestatie van de door deze rechthebbenden geleden schade en moet zij noodzakelijkerwijs worden berekend op basis van het criterium van de schade die zij hebben geleden als gevolg van de invoering van de uitzondering voor het kopiëren voor privégebruik (arrest Padawan, punten 40 en 42).

48      Het Hof heeft overigens vastgesteld dat uit geen enkele bepaling van richtlijn 2001/29 blijkt dat de Uniewetgever heeft voorzien in de mogelijkheid dat de begunstigden van het recht op een billijke compensatie voor de houders van het uitsluitende reproductierecht op grond van de uitzondering voor het kopiëren voor privégebruik, hiervan afstand doen (arrest van 9 februari 2012, Luksan, C‑277/10, punt 105).

49      Zoals de advocaat-generaal in punt 76 van zijn conclusie heeft opgemerkt, verplicht richtlijn 2001/29 de lidstaten die de exceptie voor privékopie in hun nationale recht hebben ingevoerd niettemin niet, de volledige billijke compensatie aan de rechthebbenden in geld uit te keren, noch verbiedt zij hun, in het kader van hun ruime beoordelingsmarge, te bepalen dat een deel van deze compensatie wordt verleend in de vorm van een indirecte compensatie.

50      Dat de billijke compensatie moet worden beschouwd als de tegenprestatie voor het nadeel dat de houders van het uitsluitende reproductierecht hebben geleden door de invoering van de exceptie voor privékopie en dat zij noodzakelijkerwijs moet worden berekend op basis van dat nadeel, belet in dat verband niet dat een deel van de opbrengst die bestemd is voor de billijke compensatie indirect, via sociale en culturele instellingen, aan de rechthebbenden wordt uitgekeerd.

51      Zoals de advocaat-generaal in punt 76 van zijn conclusie heeft opgemerkt, zijn vergoedingsstelsels voor kopiëren voor privégebruik momenteel voor de meeste dragers noodzakelijkerwijs onnauwkeurig, omdat het in de praktijk onmogelijk is vast te stellen welk werk door welke gebruiker is gereproduceerd en op welke drager.

52      Overigens moet erop worden gewezen dat een dergelijk stelsel voor indirecte incassering van de billijke compensatie door de rechthebbenden beantwoordt aan een van de doelstellingen van de adequate rechtsbescherming van intellectuele-eigendomsrechten die richtlijn 2001/29 tracht te bereiken, namelijk ervoor zorgen dat de Europese culturele creativiteit en productie over de nodige middelen beschikken om hun scheppende en artistieke arbeid te kunnen voortzetten, en om scheppend en uitvoerend kunstenaars in staat te stellen hun autonomie en waardigheid te bewaren, zoals naar voren komt in de punten 10 en 11 van de considerans van deze richtlijn.

53      Het feit dat een deel van de opbrengst die bestemd is voor de billijke compensatie in de zin van artikel 5, lid 2, sub b, van richtlijn 2001/29 bestemd is voor sociale en culturele instellingen ten behoeve van de rechthebbenden van deze compensatie, is derhalve op zich niet in strijd met het doel van deze compensatie, voor zover deze sociale en culturele instellingen zich daadwerkelijk inzetten voor deze rechthebbenden en de werkwijze van deze instellingen niet discriminerend is. Het staat aan de nationale rechter een en ander na te gaan.

54      Het zou immers niet in overeenstemming zijn met het doel van deze compensatie als deze instellingen hun middelen ten goede laten komen aan andere personen dan de rechthebbenden, of hen die niet de nationaliteit van de betrokken lidstaat hebben daarvan feitelijk of rechtens uitsluiten.

55      Gelet op het voorgaande moet op de derde vraag worden geantwoord dat artikel 5, lid 2, sub b, van richtlijn 2001/29 aldus moet worden uitgelegd dat het in die bepalingen bedoelde recht op een billijke compensatie, of de vergoeding voor het kopiëren voor privégebruik die bestemd is voor de financiering van die compensatie, niet kan worden uitgesloten op grond van het feit dat de helft van de opbrengst uit hoofde van die compensatie of vergoeding niet rechtstreeks aan de rechthebbenden van die compensatie wordt uitgekeerd, maar aan sociale en culturele instellingen ten behoeve van deze rechthebbenden, voor zover deze sociale en culturele instellingen zich daadwerkelijk inzetten voor deze rechthebbenden en de werkwijze van deze instellingen niet discriminerend is. Het staat aan de nationale rechter een en ander na te gaan.

 Beantwoording van de vierde vraag

56      Met zijn vierde vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 5, lid 2, sub b, van richtlijn 2001/29 aldus moet worden uitgelegd dat de verplichting die een lidstaat oplegt om een vergoeding voor het kopiëren voor privégebruik te betalen die bestemd is voor de financiering van de in die bepaling bedoelde billijke compensatie, wanneer bedrijfsmatig en onder bezwarende titel dragers in het verkeer worden gebracht die geschikt zijn voor reproductie, kan worden uitgesloten omdat in een andere lidstaat al een analoge vergoeding is betaald.

57      In dat verband moet eraan worden herinnerd dat artikel 5, lid 2, sub b, van richtlijn 2001/29 aan de lidstaat die de uitzondering voor het kopiëren voor privégebruik in zijn nationale recht heeft ingevoerd, een resultaatsverplichting oplegt die inhoudt dat die staat verplicht is om, binnen het kader van zijn bevoegdheden, te verzekeren dat de billijke compensatie die bedoeld is om de benadeelde houders van het uitsluitende reproductierecht te compenseren voor het nadeel dat zij ondervinden, met name wanneer dit is ontstaan op het grondgebied van die lidstaat, daadwerkelijk wordt geïncasseerd (arrest Stichting de Thuiskopie, punt 34).

58      Aangezien de eindgebruikers die voor hun privégebruik een reproductie van een beschermd werk vervaardigen zonder vooraf toestemming te vragen aan de houder van het uitsluitende reproductierecht, en die bijgevolg benadelen, in beginsel degenen zijn die verplicht zijn om dat nadeel te vergoeden, kan worden aangenomen dat het te vergoeden nadeel is ontstaan op het grondgebied van de lidstaat waar die eindgebruikers wonen (arrest Stichting de Thuiskopie, punt 35).

59      Daaruit volgt dat indien een lidstaat in zijn nationale recht de uitzondering voor het kopiëren voor privégebruik heeft ingevoerd en indien de eindgebruikers die voor privégebruik een reproductie vervaardigen van een beschermd werk, op het grondgebied van die staat wonen, die lidstaat in beginsel verplicht is om, overeenkomstig zijn territoriale bevoegdheid, te waarborgen dat de billijke compensatie ter vergoeding van het door de houders van het uitsluitende reproductierecht geleden nadeel daadwerkelijk wordt geïncasseerd op het grondgebied van die staat (arrest Stichting de Thuiskopie, punt 36).

60      Overigens moet eraan worden herinnerd dat het door de betrokken lidstaat gekozen incasseringsstelsel die lidstaat niet kan ontslaan van de op hem rustende resultaatsverplichting om de benadeelde houders van het uitsluitende reproductierecht de zekerheid te geven dat zij daadwerkelijk een billijke compensatie ontvangen ter vergoeding van het op zijn grondgebied ontstane nadeel (arrest Stichting de Thuiskopie, punt 39).

61      Dienaangaande is het feit dat de bedrijfsmatig handelende verkoper die installaties, apparaten en informatiedragers ter beschikking stelt van op het grondgebied van die lidstaat wonende kopers, die er de eindgebruikers van zijn, bij op afstand gesloten overeenkomsten in een andere lidstaat is gevestigd, niet van invloed op die verplichting (arrest Stichting de Thuiskopie, punt 40).

62      Gelet op het feit dat de billijke compensatie moet worden beschouwd als de tegenprestatie voor het nadeel dat de houders van het uitsluitende reproductierecht hebben geleden door de invoering van de exceptie voor privékopie en dat zij noodzakelijkerwijs moet worden berekend op basis van het criterium van dat nadeel, zoals in punt 47 van dit arrest is opgemerkt, kan niet op goede gronden worden betoogd dat de overdracht van dragers die geschikt zijn voor reproductie van een lidstaat naar een andere lidstaat, het nadeel dat deze rechthebbenden lijden, kan vergroten.

63      Artikel 5, lid 2, sub b, van richtlijn 2001/29 voorziet immers in een billijke compensatie, niet voor het in het verkeer brengen van dragers die geschikt zijn voor reproductie, maar voor de reproductie zelf, op welke drager dan ook, door een natuurlijke persoon voor privégebruik gemaakt, en zonder enig direct of indirect commercieel oogmerk. Een dergelijke reproductie komt niet tot stand door de overdracht van dragers die geschikt zijn voor reproductie van een lidstaat naar een andere.

64      Aangezien een lidstaat die in zijn nationale recht de uitzondering voor het kopiëren voor privégebruik heeft ingevoerd en waar de eindgebruikers wonen die voor privégebruik een reproductie vervaardigen van een beschermd werk, verplicht is om, overeenkomstig zijn territoriale bevoegdheid, te garanderen dat de billijke compensatie ter vergoeding van het door de rechthebbenden geleden nadeel daadwerkelijk wordt geïncasseerd, kan het feit dat in een andere lidstaat al een vergoeding voor de financiering van deze compensatie is betaald, niet worden ingeroepen om betaling van die compensatie, of van de vergoeding om haar te financieren, in de eerste lidstaat uit te sluiten.

65      Niettemin kan de persoon die deze vergoeding al heeft betaald in een lidstaat die niet territoriaal bevoegd is, overeenkomstig zijn nationale recht verzoeken om terugbetaling.

66      Gelet op het voorgaande moet op de vierde vraag worden geantwoord dat artikel 5, lid 2, sub b, van richtlijn 2001/29 aldus moet worden uitgelegd dat de verplichting die een lidstaat oplegt om een vergoeding voor het kopiëren voor privégebruik te betalen die bestemd is voor de financiering van de in die bepaling bedoelde billijke compensatie wanneer bedrijfsmatig en onder bezwarende titel dragers in het verkeer worden gebracht die geschikt zijn voor reproductie, niet kan worden uitgesloten omdat in een andere lidstaat al een analoge vergoeding is betaald.

 Kosten

67      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Tweede kamer) verklaart voor recht:

1)      Artikel 5, lid 2, sub b, van richtlijn 2001/29 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij moet aldus worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen een regeling van een lidstaat op grond waarvan zonder onderscheid een vergoeding voor het kopiëren voor privégebruik wordt opgelegd wanneer voor het eerst bedrijfsmatig en onder bezwarende titel dragers die geschikt zijn voor reproductie op zijn grondgebied in het verkeer worden gebracht, doch deze regeling eveneens voorziet in een recht op terugbetaling van de betaalde vergoeding ingeval deze dragers uiteindelijk worden gebruikt op een manier die niet onder de in deze bepaling bedoelde situatie valt, indien praktische moeilijkheden een dergelijk stelsel van financiering van de billijke compensatie rechtvaardigen en het recht op terugbetaling doeltreffend is en de teruggave van de betaalde vergoeding niet uiterst moeilijk maakt, hetgeen aan de verwijzende rechter staat om na te gaan in het licht van de omstandigheden van het nationale stelsel en de grenzen die door deze richtlijn zijn gesteld.

2)      Artikel 5, lid 2, sub b, van richtlijn 2001/29 moet aldus worden uitgelegd dat deze bepaling zich niet verzet tegen de invoering door een lidstaat van een weerlegbaar vermoeden van privégebruik van dragers die geschikt zijn voor reproductie wanneer deze dragers door levering aan natuurlijke personen in het verkeer worden gebracht, in het kader van een stelsel voor de financiering van de in die bepaling bedoelde billijke compensatie door middel van een vergoeding voor het kopiëren voor privégebruik ten laste van personen die deze dragers voor het eerst bedrijfsmatig en onder bezwarende titel op het grondgebied van de betrokken lidstaat in het verkeer brengen, indien praktische moeilijkheden bij de vaststelling of de betrokken dragers voor privédoeleinden worden gebruikt, een dergelijk vermoeden rechtvaardigen en voor zover dat vermoeden er niet toe leidt dat de vergoeding voor het kopiëren voor privégebruik wordt opgelegd in situaties waarin het uiteindelijke gebruik van de dragers kennelijk niet onder de in deze bepaling bedoelde situatie valt.

3)      Artikel 5, lid 2, sub b, van richtlijn 2001/29 moet aldus worden uitgelegd dat het in die bepalingen bedoelde recht op een billijke compensatie, of de vergoeding voor het kopiëren voor privégebruik die bestemd is voor de financiering van die compensatie, niet kan worden uitgesloten op grond van het feit dat de helft van de opbrengst uit hoofde van die compensatie of vergoeding niet rechtstreeks aan de rechthebbenden van die compensatie wordt uitgekeerd, maar aan sociale en culturele instellingen ten behoeve van deze rechthebbenden, voor zover deze sociale en culturele instellingen zich daadwerkelijk inzetten voor deze rechthebbenden en de werkwijze van deze instellingen niet discriminerend is. Het staat aan de nationale rechter een en ander na te gaan.

4)      Artikel 5, lid 2, sub b, van richtlijn 2001/29 moet aldus worden uitgelegd dat de verplichting die een lidstaat oplegt om een vergoeding voor het kopiëren voor privégebruik te betalen die bestemd is voor de financiering van de in die bepaling bedoelde billijke compensatie wanneer bedrijfsmatig en onder bezwarende titel dragers in het verkeer worden gebracht die geschikt zijn voor reproductie, niet kan worden uitgesloten omdat in een andere lidstaat al een analoge vergoeding is betaald.

ondertekeningen


* Procestaal: Duits.