Language of document :

Beroep ingesteld op 2 december 2011 - ATMvision/Commissie

(Zaak T-627/11)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: ATMvision AG (Salem, Duitsland) (vertegenwoordigers: A. Cordewener, F. Kutt en C. Jehke, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

Verzoekster verzoekt het Gerecht:

het besluit van verweerster van 26 januari 2011 betreffende de steunmaatregel van Duitsland C 7/2010 (ex CP 250/2009 en NN 5/2010) "KStG, Sanierungsklausel", in zijn geheel nietig te verklaren;

subsidiair, het hierboven genoemde besluit ten minste nietig te verklaren voor zover daarin ten gunste van ondernemingen die zich in verzoeksters situatie bevinden, niet is voorzien in een op het beginsel van bescherming van het gewettigd vertrouwen gebaseerde uitzondering op de in de artikelen 4 en 5 opgelegde verplichting tot terugvordering, of althans ten gunste van dergelijke ondernemingen niet is voorzien in een overgangsregeling;

verweerster te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster in wezen het volgende aan:

Verweerster komt in het bestreden besluit ten onrechte tot de conclusie, dat bij de "Sanierungsklausel" (saneringsclausule) van § 8c, lid 1a, van het Duitse Körperschaftsteuergesetz (wet inzake vennootschapsbelasting; KStG) sprake is van onrechtmatige steun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU. In dat verband voert verzoekster onder meer aan dat verweerster ten onrechte ervan uitgaat dat de regeling van § 8c, lid 1a, KStG selectief is en een niet-gerechtvaardigde uitzondering vormt op het in § 8c, lid 1, KStG neergelegde beginsel dat belastingverliezen van een vennootschap in geval van wijziging in het aandeelhouderschap in deze vennootschap onder bepaalde voorwaarden verloren gaan. Volgens verzoekster beschouwt verweerster de regeling van § 8c, lid 1, KStG ten onrechte als het relevante nationale referentiestelsel in het kader van haar onderzoek naar steun.

Het relevante referentiestelsel is de naar Duits recht in beginsel bestaande mogelijkheid van verrekening van verliezen tussen tijdvakken, die voortvloeit uit het zogenoemde objectieve nettobeginsel. Volgens verzoekster wordt dat referentiestelsel slechts bevestigd door de "Sanierungsklausel" van § 8c, lid 1a, KStG. Voorts druist § 8c, lid 1, KStG in tegen het Duitse grondwettelijke recht, zodat deze bepaling ook daarom niet het relevante nationale referentiestelsel kan zijn.

De regeling van § 8c, lid 1a, KStG is bovendien een zogenoemde algemene maatregel, waarmee alle marktdeelnemers die verliezen hebben hun voordeel kunnen doen en geen bepaalde groep marktdeelnemers wordt bevoorrecht. Volgens verzoekster is de "Sanierungsklausel" dus niet selectief.

De "Sanierungsklausel" van § 8c, lid 1a, KStG wordt ook gerechtvaardigd door de aard en de opzet van het Duitse belastingstelsel, aangezien deze norm de effecten van de beperking van de aftrek van verliezen waarin is voorzien bij § 8c, lid 1, KStG, beperkt. Verzoekster betoogt dienaangaande dat de oorspronkelijke versie van § 8c KStG een te ruim werkende antimisbruikregeling was en dat de latere aanvulling (met terugwerkende kracht) van dat voorschrift door § 8c, lid 1a, KStG louter de te verregaande inhoud van de regeling van § 8c, lid 1, KStG inperkt en in zoverre de algemene verrekening van de verliezen tussen tijdvakken als toepasselijke referentiestelsel opnieuw gelding doet vinden.

Ten slotte voert verzoekster aan dat zij bescherming van het gewettigd vertrouwen geniet, aangezien verweersters negatieve besluit niet voorzienbaar was en voorts verweerster geen bewaar had gemaakt tegen de op dezelfde wijze gestructureerde vroegere regeling van de oude versie van § 8c, lid 4, KStG of tegen vergelijkbare regelingen van andere lidstaten.

____________