Language of document :

Mededeling in het PB

 

Beroep, op 11 juni 2002 ingesteld door Georgios Gouvras tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

    (Zaak T-180/02)

    (Procestaal: Frans)

Bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen is op 11 juni 2002 beroep tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen ingesteld door Georgios Gouvras, wonende te Bereldange (Luxemburg), vertegenwoordigd door J.-N. Louis, E. Marchal en A. Coolen, advocaten, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg.

Verzoeker concludeert dat het het Gerecht behage:

( nietig te verklaren het besluit van de directeur van het directoraat Personeelsadministratie en -beheer Luxemburg en Ispra van DG ADMIN van 14 augustus 2001:

.waarbij met terugwerkende kracht tot 1 november 2000 Athene als verzoekers standplaats is aangemerkt, zijn recht op de ontheemdingstoelage en op vergoeding van de kosten van de jaarlijkse reis met terugwerkende kracht is afgeschaft en op zijn bezoldiging de aanpassingscoëfficiënt voor Griekenland wordt toegepast;

.waarbij met toepassing van dat besluit op verzoekers bezoldiging elk bedrag wordt ingehouden dat vermeend wordt te behoren;

( verweerster te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoeker, die te Luxemburg was tewerkgesteld, is in het belang van de dienst gedetacheerd bij het Griekse Ministerie van Volksgezondheid. Bij het omstreden besluit is met terugwerkende kracht tot 1 november 2000 Athene als zijn standplaats aangemerkt en zijn daaraan de nodige gevolgen verbonden. Bovendien heeft de Commissie besloten, met toepassing van dat besluit op verzoekers bezoldiging alle bedragen in te houden die zij zal vermenen te behoren.

Ter ondersteuning van zijn beroep stelt verzoeker dat het omstreden besluit de artikelen 37, sub a, eerste streepje, en 38 van het Statuut schendt voorzover het zijn standplaats wijzigt gedurende de periode waarin hij is gedetacheerd in het belang van de dienst. Verder stelt hij schending van artikel 85 van het Statuut, schending van het verbod van willekeur, schending van het vertrouwensbeginsel en niet-nakoming van de zorgplicht omdat hij geen kennis droeg van de onregelmatigheid van de ontvangen betalingen. Ten slotte stelt hij schending van de artikelen 5 en 10 van bijlage VII bij het Statuut.

C

____________