Language of document : ECLI:EU:F:2013:114

ARREST VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN
VAN DE EUROPESE UNIE

(Tweede kamer)

11 juli 2013

Zaak F‑111/10

AN

tegen

Europese Commissie

„Openbare dienst – Ambtenaren – Rechten en verplichtingen van de ambtenaar – Feiten die het bestaan doen vermoeden van mogelijke onwettige activiteiten waardoor de belangen van de Unie worden geschaad – Verplichting van ambtenaar om zijn chef of OLAF te informeren – Verzoek om bescherming krachtens artikel 22 bis, lid 3, van het Statuut – Psychisch geweld”

Betreft:      Beroep, ingesteld krachtens artikel 270 VWEU, van toepassing op het EGA-Verdrag op grond van artikel 106 bis ervan, waarmee AN in wezen vraagt om nietigverklaring van het besluit van de Europese Commissie tot afwijzing van haar verzoek om verwijdering van bepaalde opmerkingen in twee aan haar gerichte nota’s van haar hiërarchieke meerderen, verkrijging van de bescherming voorzien in artikel 22 bis, lid 3, van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie (hierna: „Statuut”) en instelling van een administratief onderzoek naar de vergeldingsmaatregelen die jegens haar zouden zijn getroffen. Voorts vraagt zij om vergoeding van de schade die zij zou hebben geleden.

Beslissing:      Het beroep wordt verworpen. AN draagt haar eigen kosten en wordt verwezen in de kosten van de Europese Commissie.

Samenvatting

1.      Beroepen van ambtenaren – Voorafgaande administratieve klacht – Begrip – Kwalificatie ter beoordeling van rechter

(Ambtenarenstatuut, art. 90, lid 2)

2.      Beroepen van ambtenaren – Voorafgaande administratieve klacht – Bestaan van bezwarend besluit – Verplichting om rechtstreeks klacht in te dienen

(Ambtenarenstatuut, art. 90, leden 1 en 2)

3.      Ambtenaren – Rechten en verplichtingen – Vrijheid van meningsuiting – Bekendmaking van feiten die het bestaan doen vermoeden van onwettige activiteit of ernstig plichtsverzuim – Bescherming tegen tuchtrechtelijke vervolging – Omvang

(Ambtenarenstatuut, art. 22 bis, lid 3; besluit 1999/396 van de Commissie, art. 2)

4.      Ambtenaren – Psychisch geweld – Begrip – Aan ambtenaar gerichte negatieve opmerkingen – Daarvan uitgesloten – Voorwaarden

(Ambtenarenstatuut, art. 12 bis)

5.      Ambtenaren – Psychisch geweld – Begrip – Geruchten – Daarvan uitgesloten

(Ambtenarenstatuut, art. 12 bis)

1.      De juridische kwalificatie van een brief van een ambtenaar als „verzoek” of „klacht” staat uitsluitend ter beoordeling van de rechter en hangt niet af van de wil van partijen. Een brief waarbij een ambtenaar zijn wil kenbaar maakt om op te komen tegen een besluit vormt een klacht in de zin van artikel 90, lid 2, van het Statuut en niet een verzoek.

(cf. punt 62)

Referentie:

Gerecht van eerste aanleg: 30 april 1998, Cordiale/Parlement, T‑205/95, punten 34 en 38

Gerecht voor ambtenarenzaken: 15 februari 2011, AH/Commissie, F‑76/09, punt 38 en aldaar aangehaalde rechtspraak

2.      Wanneer een ambtenaar de nietigverklaring, herziening of de intrekking van een bezwarend besluit van het tot aanstelling bevoegd gezag wil vragen, moet hij geen verzoek in de zin van artikel 90, lid 1, van het Statuut indienen, maar de klachtprocedure voorzien in artikel 90, lid 2, van het Statuut gebruiken.

(cf. punt 77)

Referentie:

Gerecht voor ambtenarenzaken: 30 april 2009, Aayhan e.a./Parlement, F‑65/07, punt 40

3.      De bescherming voorzien in artikel 22 bis, lid 3, van het Statuut, welke eveneens wordt bedoeld in artikel 2 van besluit 1999/396 betreffende de voorwaarden voor en de wijze van uitvoering van interne onderzoeken op het gebied van de bestrijding van fraude, corruptie en elke andere onwettige activiteit die schadelijk is voor de belangen van de Gemeenschappen, wordt zonder enige formaliteit verleend aan ambtenaren die informatie hebben verstrekt over feiten die het bestaan doen vermoeden van een onwettige activiteit, en wel alleen op grond van het feit dat die informatie is verstrekt.

Die bescherming biedt de ambtenaar echter geen bescherming tegen elk voor hem bezwarend besluit, maar uitsluitend tegen besluiten verband houdende met door hem gedane aangiften.

(cf. punten 86 en 90)

Referentie:

Gerecht voor ambtenarenzaken: 24 februari 2010, Menghi/Enisa, F‑2/09, punt 139

4.      Aan een ambtenaar gerichte negatieve opmerkingen maken geen inbreuk op zijn persoonlijkheid, zijn waardigheid of zijn integriteit, voor zover zij in gematigde bewoordingen zijn geformuleerd en uit de stukken van het dossier niet blijkt dat zij berusten op valse beschuldigingen die geen verband houden met objectieve feiten.

(cf. punt 98)

Referentie:

Gerecht voor ambtenarenzaken: Menghi/Enisa, reeds aangehaald, punt 110

5.      Een gerucht kan, zelfs al blijkt het gegrond, niet worden aangemerkt als een bewijs voor psychisch geweld tegen een ambtenaar of van het bestaan van enige aan de administratie toe te schrijven laakbare gedraging.

(cf. punt 100)

Referentie:

Gerecht van eerste aanleg: 8 juni 1995, Allo/Commissie, T‑496/93, punt 48