Language of document :

Hogere voorziening ingesteld op 15 april 2022 door Arysta LifeScience Great Britain Ltd tegen het arrest van het Gerecht (Zevende kamer) van 9 februari 2022 in zaak T-740/18, Taminco en Arysta LifeScience Great Britain/Commissie

(Zaak C-259/22 P)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Arysta LifeScience Great Britain Ltd (vertegenwoordiger: C. Mereu, avocat)

Andere partijen in de procedure: Europese Commissie, Taminco BVBA

Conclusies

het bestreden arrest vernietigen, en

de litigieuze uitvoeringsverordening1 nietig verklaren en verweerster verwijzen in de kosten van deze hogere voorziening en van de procedure bij het Gerecht, of verweerster verwijzen in de kosten van deze hogere voorziening en de zaak voor een nieuwe behandeling terugverwijzen naar het Gerecht.

Middelen en voornaamste argumenten

Het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat rekwirantes rechten van verdediging beperkt zijn tot hetgeen specifiek is bepaald in artikel 12, lid 3, en artikel 14, lid 1, van verordening nr. 844/2012. Het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door eraan voorbij te gaan dat de procedure voor de verlenging van de goedkeuring van werkzame stoffen bestuurlijk van aard is en dat rekwirante haar rechten van verdediging dus kan uitoefenen op een wijze die verder gaat dan is bepaald in het relevante rechtskader waarin die rechten uitdrukkelijk zijn vastgesteld (bijvoorbeeld verordening nr. 1107/20091 en uitvoeringsverordening nr. 844/20122 ).

Het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat rekwirante niet een van de in haar kennisgevingsdossier opgenomen representatieve gebruiksdoeleinden kan intrekken. Overeenkomstig verordening nr. 1107/2009 en uitvoeringsverordening nr. 844/2012 vormen de vrijheid om de representatieve gebruiksdoeleinden aan het begin van de verlengingsprocedure te kiezen en de vrijheid om deze gedurende die procedure in te trekken elkaars spiegelbeeld en impliceert eerstgenoemde vrijheid noodzakelijkerwijs laatstgenoemde vrijheid.

Het Gerecht heeft ook blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door de administratieve richtsnoeren van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) van toepassing te verklaren. De verlengingsprocedure vormt één enkele procedure bestaande uit twee onderling verbonden fasen. Het is daarom irrelevant dat de administratieve richtsnoeren van EFSA zien op de procedure die aanvangt met de „indiening van een aanvraag en eindigt met de vaststelling en bekendmaking van de conclusie van EFSA” en dat de intrekking dus alleen kon plaatsvinden in de eerste fase voor EFSA.

Het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting en/of het bewijs verkeerd opgevat, en is aldus tot een onjuiste juridische conclusie gekomen, door te verwijzen naar de bladbehandelingstoepassingen van de stof ter onderbouwing van conclusies over het gebruik bij zaadbehandeling. Het heeft op inconsistente wijze verwezen naar problemen in verband met het gebruik voor bladbehandeling – dat rekwirante heeft ingetrokken – om tot de slotsom te komen dat „de Commissie [niet was] gehouden de bestreden uitvoeringsverordening uitsluitend te baseren op overwegingen in verband met het gebruik van thiram bij zaadbehandeling”.

Het Gerecht heeft eveneens blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting en/of het bewijs verkeerd opgevat door te oordelen dat de Commissie de litigieuze uitvoeringsverordening op juiste wijze had gewijzigd om rekening te houden met de intrekking van het gebruik voor bladbehandeling. De litigieuze uitvoeringsverordening onderbouwt het niet verlengen van de goedkeuring van thiram nog steeds op problemen inzake het gebruik voor bladbehandeling (zo luidt overweging 8 van de litigieuze uitvoeringsverordening: „De EFSA heeft een hoog acuut risico voor consumenten en werknemers vastgesteld bij de toepassing van thiram als bladspuitmiddel”), welk gebruik rekwirante had ingetrokken.

Het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, het bewijs verkeerd opgevat en/of zijn conclusies gebaseerd op een inconsistente redenering en/of die conclusies onvoldoende gemotiveerd, door de metaboliet M1 relevant te achten voor de beoordeling van het gebruik bij zaadbehandeling. Het Gerecht had iedere verwijzing naar de metaboliet M1 – die direct verband houdt met het gebruik voor bladbehandeling – buiten beschouwing moeten laten vanwege de intrekking van dat gebruik.

Het Gerecht heeft hetzelfde gedaan door te oordelen dat de aanwezigheid van metaboliet DMCS een risico meebrengt voor het gebruik bij zaadbehandeling. Het risico voor zaadbehandeling moet met betrekking tot metaboliet DMCS aanvaardbaar worden geacht aangezien de percentages bij zaadbehandeling aanzienlijk lager zijn en zijn vastgesteld beneden de gevarendrempel.

Het Gerecht heeft het voorzorgsbeginsel verkeerd uitgelegd en/of blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting en/of het overgelegde bewijs verkeerd opgevat, en is aldus tot een onjuiste juridische conclusie gekomen, door te oordelen dat de Commissie een passende effectbeoordeling had verricht overeenkomstig het voorzorgsbeginsel. De Commissie heeft geen effectbeoordeling verricht, maar enkel geconcludeerd dat „de vastgestelde risico’s en problemen zwaarder wegen dan de gevolgen van het eventuele verlies van de stof”. De Commissie had op zijn minst kunnen aanduiden op welke gegevens deze conclusie berustte.

____________

1 Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1500 van de Commissie van 9 oktober 2018 tot niet-verlenging van de goedkeuring van de werkzame stof thiram, en houdende een verbod op het gebruik en de verkoop van zaden die zijn behandeld met gewasbeschermingsmiddelen die thiram bevatten, overeenkomstig verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen, en tot wijziging van uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie (PB 2018, L 254, blz. 1).

1 Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (PB 2009, L 309, blz. 1).

1 Uitvoeringsverordening (EU) nr. 844/2012 van de Commissie van 18 september 2012 tot vaststelling van de nodige bepalingen voor de uitvoering van de verlengingsprocedure voor werkzame stoffen, als bedoeld in verordening nr. 1107/2009 (PB 2012, L 252, blz. 26).