Language of document :

Beroep ingesteld op 8 maart 2010 - ClientEarth e.a. / Commissie

(Zaak T-120/10)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: ClientEarth (Londen, Verenigd Koninkrijk), Transport & Environment (Brussel, België), European Environmental Bureau (Brussel, België) en BirdLife International (Brussel, België) (vertegenwoordiger: S. Hockman QC, barrister)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

vaststellen dat verweerster verordening (EG) nr. 1049/20011 en verordening (EG) nr. 1367/20062 heeft geschonden;

vaststellen dat de gronden om overeenkomstig artikel 4, lid 3, van verordening (EG) nr. 1049/2001 toegang tot een document te weigeren, ofwel binnen de gestelde termijnen van de tweefasige administratieve procedure in een schriftelijk antwoord moeten worden meegedeeld, ofwel in een rechtsgeding als middel moeten worden opgeworpen, en in alle andere gevallen aan rechterlijke toetsing onttrokken zijn;

nietig verklaren de bestreden beschikking van 9 februari 2010 (SG.E3/MM/psi-Ares (2010)70321), waarbij de Commissie haar voornemen kenbaar maakte bepaalde documenten die milieugegevens bevatten, niet aan verzoekers vrij te geven;

verweerster gelasten toegang te verstrekken tot alle gevraagde documenten die in de loop van haar behandeling van het verzoek om toegang van 15 oktober 2009 en van het confirmatief verzoek van 17 december 2009 werden geïdentificeerd, en tot alle documenten die tijdens de overweging ervan werden opgemaakt, en dit onverwijld en zonder bewerking, overeenkomstig artikel 10 van verordening (EG) 1049/2001;

verweerster verwijzen in de kosten van verzoekers, met inbegrip van de kosten van eventuele interveniënten.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekers vorderen, overeenkomstig artikel 263 VWEU, de nietigverklaring van de beschikking van de Commissie van 9 februari 2010, waarbij verweerster haar voornemen kenbaar maakte bepaalde documenten die milieu-informatie betreffende de uitstoot van broeikasgassen als gevolg van de productie van biobrandstoffen bevatten en die door de Commissie overeenkomstig richtlijn 2009/28/EG 3 zijn aangemaakt en/of gebruikt, niet aan verzoekers vrij te geven.

Ter onderbouwing van haar beroep brengen verzoekers volgende middelen naar voren:

Ten eerste, schending van artikel 8 van verordening (EG) nr. 1049/2001 door niet tijdig de documenten of de redenen tot weigering van inzage openbaar te maken. Het verzoek om toegang werd op 15 oktober 2009 ingediend. Verweerster heeft het verzoek gedeeltelijk afgewezen, vier documenten vrijgegeven en de toegang tot ongeveer tweehonderd documenten geweigerd. Verzoekers betwistten de gronden voor de weigering. Op 9 februari 2010, de dag waarop de door de richtlijn voorgeschreven termijn afliep, weigerde de Commissie de overige documenten vrij te geven of geldige redenen voor het niet vrijgeven daarvan op te geven.

Ten tweede, schending van artikel 7, lid 1, en artikel 8, lid 1, van verordening (EG) nr. 1049/2001 door niet uitvoerig voor elk document de redenen voor het niet vrijgeven kenbaar te maken. Om te voldoen aan de voorwaarden voor een uitzondering, moeten de redenen voor het niet vrijgeven van elk document uitvoerig, schriftelijk en binnen de gestelde termijn kenbaar worden gemaakt. Op 9 februari 2010, de dag waarop de door de richtlijn voorgeschreven termijn afliep, weigerde de Commissie de overige documenten vrij te geven en gaf zij geen gedetailleerde redenen voor het niet vrijgeven ervan, zoals door de verordening en de rechtspraak wordt vereist.

Verzoekers voeren bovendien schending aan van artikel 4 van verordening (EG) nr. 1049/2001 wegens het ontbreken van een concrete, individuele beoordeling van de inhoud van elk document afzonderlijk. De Commissie is ertoe gehouden, bij het bepalen of een document of enig deel ervan valt onder een uitzondering op de algemene regel dat alle documenten toegankelijk moeten worden gemaakt, een concrete, individuele beoordeling te maken van de inhoud van elk document afzonderlijk. Op 9 februari 2010, de dag waarop de door de richtlijn voorgeschreven termijn afliep, gaf de Commissie toe dat deze analyse bij de gevraagde documenten niet was uitgevoerd en dat, voor zover er een analyse was uitgevoerd, deze niet aan verzoekers werd vrijgegeven.

Verder voeren verzoekers schending aan van artikel 4, lid 3, van verordening (EG) nr. 1049/2001 en artikel 6, lid 1, van verordening (EG) nr. 1367/2006 wegens het onrechtmatige toepassen van de uitzondering van artikel 4, lid 3. De Commissie voerde aanvankelijk de uitzondering van artikel 4, lid 3, aan voor ongeveer tweehonderd documenten. Op 9 februari 2010, de dag waarop de door de richtlijn voorgeschreven termijn afliep, gaf de Commissie de documenten niet vrij. Opdat er van de uitzondering van artikel 4, lid 3, sprake kan zijn, dient de Commissie aan te tonen dat het document of de informatie die het bevat haar besluitvormingsproces ernstig zou ondermijnen. Verzoekers betogen dat de documenten, die milieu-informatie betreffende emissies in het milieu bevatten, het besluitvormingsproces van de Commissie niet ernstig zouden ondermijnen en dat, voor zover een document of informatie voor een uitzondering in aanmerking zou komen, een hoger openbaar belang hun openbaarmaking gebiedt.

Tevens voeren verzoekers schending aan van artikel 4, lid 6, van verordening (EG) nr. 1049/2001 wegens het niet bewerken van documenten. Indien de Commissie weigert de gevraagde documenten vrij te geven, moet zij overwegen, indien mogelijk, de delen die anders onder de uitzondering vallen, te bewerken, en de delen die buiten de uitzondering vallen, openbaar maken. Verzoekers stellen dat de Commissie die bewerking niet heeft overwogen of uitgevoerd en daardoor informatie of delen van documenten niet heeft vrijgegeven, die anders openbaar hadden moeten worden gemaakt.

Ten slotte wordt aangevoerd dat verweerster artikel 4, lid 7, van verordening (EG) 1049/2001 heeft geschonden, door niet de periode te bepalen gedurende welke de uitzondering van artikel 4, lid 3 van toepassing zal zijn. Indien de Commissie weigert gevraagde documenten of delen ervan vrij te geven, dient zij te bepalen gedurende welke de periode de uitzondering van toepassing is. Verzoekers voeren aan dat de Commissie heeft nagelaten de periode te bepalen en kenbaar te maken gedurende welke een voor het overige geldige uitzondering van toepassing is.

____________

1 - Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB 2001 L 145, blz. 43).

2 - Verordening (EG) nr. 1367/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 6 september 2006 betreffende de toepassing van de bepalingen van het Verdrag van Aarhus betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden op de communautaire instellingen en organen (PB L 264, blz. 13).

3 - Richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking van richtlijn 2001/77/EG en richtlijn 2003/30/EG (Voor de EER relevante tekst) (PB L 140, blz. 16).