Language of document :

Beroep ingesteld op 5 maart 2010 - Nederland/Commissie

(Zaak T-119/10)

Procestaal: Nederlands

Verzoekende partij: Koninkrijk der Nederlanden (vertegenwoordigers: C. Wissels, Y. de Vries en J. Langer, agenten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies van verzoekende partij

Nietigverklaring van beschikking nr. C(2009)10712 van de Europese Commissie van 23 december 2009 strekkende tot vermindering van de steun aan het programma IC Interreg II/C Wateroverlast Rijn-Maas in het Koninkrijk België, de Bondsrepubliek Duitsland, de Franse Republiek, Het Groothertogdom Luxemburg en het Koninkrijk der Nederlanden uit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) op grond van beschikking C(97)3742 van de Commissie van 18 december 1997 EFRO nr. 970010008;

Veroordeling van de Commissie in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar verzoekschrift voert verzoekende partij voert zeven middelen aan:

schending van artikel 24, lid 2, van Verordening nr. 4253/881 door het op basis van extrapolatie vaststellen van financiële verminderingen, terwijl deze bepaling daar geen grondslag voor biedt;

schending van artikel 24, lid 2 en 3, van Verordening nr. 4253/88 door het opleggen van forfaitaire financiële verminderingen, terwijl deze bepaling daar geen grondslag voor biedt;

schending van het rechtszekerheidsbeginsel door een lidstaat verplichtingen op te leggen met een beroep op rechtspraak van het Hof die dateert van na het opleggen van deze verplichtingen en welke op dat moment voor de lidstaten niet duidelijk, nauwkeurig en voorzienbaar waren;

schending van het evenredigheidsbeginsel door het opleggen van een financiële vermindering van 25% van de gedeclareerde kosten in verband met opdrachten, waarbij algemene beginselen zoals transparantie, non-discrminatie en gelijke behandeling niet zijn gerespecteerd;

schending van het evenredigheidsbeginsel door het opleggen van een financiële vermindering van 100% van de gedeclareerde kosten in verband met opdrachten die de drempelwaarden van richtlijn 93/37/EEG2, richtlijn 93/36/EEG3 of richtlijn 92/50/EEG4 overschrijden en zonder enige concurrentie zijn gegund;

schending van de motiveringsplicht door niet te motiveren hoe de omvang van de opgelegde forfaitaire verminderingen is bepaald;

schending van de motiveringsplicht door het opleggen van projectspecifieke verminderingen die niet toereikend zijn gemotiveerd.

____________

1 - Verordening (EEG) nr. 4253/88 van de Raad van 19 december 1988 tot vaststelling van toepassingsbepalingen van Verordening (EEG) nr. 2052/88 met betrekking tot de coördinatie van de bijstandsverlening uit de onderscheiden Structuurfondsen enerzijds en van die bijstandsverlening met die van de Europese Investeringsbank en de andere bestaande financieringsinstrumenten anderzijds (PB L 374, blz. 1).

2 - Richtlijn 93/37/EEG van de Raad van 14 juni 1993 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor de uitvoering van werken (PB L 199, blz. 54, rect. PB 1994 L 111, blz. 115).

3 - Richtlijn 93/36/EEG van de Raad van 14 juni 1993 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor leveringen (PB L 199, blz. 1).

4 - Richtlijn 92/50/EEG van de Raad van 18 juni 1992 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor dienstverlening (PB L 209, blz. 1).