Language of document : ECLI:EU:T:2014:265

Zaak T‑61/13

Research and Production Company „Melt Water” UAB

tegen

Harmonisatiebureau voor de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (HBIM)

„Gemeenschapsmerk – Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk NUEVA – Artikel 60 van verordening (EG) nr. 207/2009 – Niet-nakoming van de verplichting om binnen de gestelde termijn de beroepstaks te betalen – Dubbelzinnigheid in een taalversie – Eenvormige uitlegging – Toeval of overmacht – Verschoonbare dwaling – Verplichting tot oplettendheid en zorgvuldigheid”

Samenvatting – Arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 21 mei 2014

1.      Gemeenschapsmerk – Beroepsprocedure – Beroep bij de Unierechter – Bevoegdheid van het Gerecht – Bevel gericht tot het Bureau – Daarvan uitgesloten

(Verordening nr. 207/2009 van de Raad, art. 65, lid 6)

2.      Recht van de Europese Unie – Uitlegging – Meertalige teksten – Eenvormige uitlegging – Divergentie tussen de verschillende taalversies – Algemene opzet en doelstelling van de betrokken regeling als referentiebasis

3.      Gemeenschapsmerk – Beroepsprocedure – Termijn en vorm van het beroep – Schriftelijke instelling binnen een termijn van twee maanden – Betaling van de beroepstaks

(Verordening nr. 207/2009 van de Raad, art. 60)

4.      Gemeenschapsmerk – Procedurevoorschriften – Termijnen – Verval van recht – Afwijkingen – Verplichting tot oplettendheid en zorgvuldigheid

(Verordening nr. 207/2009 van de Raad, art. 60; verordening nr. 2868/95 van de Commissie, art. 1, regel 49, lid 3)

1.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punt 15)

2.      Alle taalversies van een Unierechtelijk voorschrift zijn gelijkelijk authentiek en hebben in beginsel dezelfde waarde, ongeacht, met name, de omvang van de bevolking van de lidstaten die de betrokken taal spreekt. De in een van de taalversies van een Unierechtelijke bepaling gebruikte formulering kan niet als enige grondslag voor de uitlegging van die bepaling dienen; evenmin kan er in zoverre voorrang aan worden toegekend boven de andere taalversies. Een dergelijke benadering zou immers onverenigbaar zijn met het vereiste van eenvormige toepassing van het Unierecht.

Ten eerste brengt de noodzaak van een eenvormige uitlegging van het Unierecht mee dat een bepaalde tekst niet op zichzelf mag worden beschouwd, maar in geval van twijfel moet worden uitgelegd en toegepast tegen de achtergrond van de tekst in de andere officiële talen. Ten tweede vereist de behoefte aan een eenvormige uitlegging van het Unierecht, indien verschillen bestaan tussen de verscheidene taalversies van een bepaling, dat deze wordt uitgelegd met inachtneming van de algemene opzet en de doelstelling van de regeling waarvan zij een onderdeel vormt.

(cf. punten 20, 26‑28)

3.      Artikel 60 van verordening nr. 207/2009 moet aldus eenvormig worden uitgelegd dat de betaling van de beroepstaks is vereist opdat het beroep als ingesteld zou worden beschouwd, zodat deze betaling gekoppeld is aan het instellen van het beroep en, net zoals het instellen van het beroep, moet gebeuren binnen twee maanden na de dag waarop de beslissing waartegen beroep wordt ingesteld, is meegedeeld. De termijn van vier maanden na de dag waarop de beslissing is meegedeeld, geldt enkel voor de indiening van de uiteenzetting van de gronden van het beroep, en niet voor de betaling van de beroepstaks.

Deze eenvormige uitlegging, aangezien zij is gebaseerd op de in de andere officiële talen van de Unie gestelde versies van dit artikel en op de algemene opzet en de doelstelling ervan, is de enige die strookt met het rechtszekerheidsbeginsel. De naleving van de procestermijnen, met name de beroepstermijnen, is immers van openbare orde en elke andere uitlegging dan deze eenvormige uitlegging zou afbreuk kunnen doen aan de rechtszekerheid.

(cf. punten 31, 34)

4.      Slechts in hoogst uitzonderlijke gevallen kan worden afgeweken van de toepassing van de Unieregelingen inzake procestermijnen, aangezien een strikte toepassing van deze regels is vereist ter wille van de rechtszekerheid en van de noodzaak om elke discriminatie of willekeurige behandeling bij de rechtsbedeling te vermijden. Of dergelijke gevallen nu worden aangemerkt als toeval of overmacht, dan wel als verschoonbare dwaling, zij houden in ieder geval een subjectief element in dat betrekking heeft op de verplichting voor de justitiabele te goeder trouw om alle oplettendheid en zorgvuldigheid aan de dag te leggen die van een marktdeelnemer met normale kennis van zaken mag worden verwacht, om te waken over het verloop van de procedure en de gestelde termijnen na te leven.

Bij gebreke van oplettendheid en zorgvuldigheid van de verzoekende partij kan zij zich niet nuttig beroepen op toeval of overmacht, en evenmin op een verschoonbare dwaling, om te rechtvaardigen dat zij in gebreke is gebleven om de beroepstaks binnen de gestelde termijn te betalen.

(cf. punten 38, 42)