Language of document :

Mededeling in het PB

 

Beroep, op 10 november 2003 ingesteld door Michel Hendrickx tegen Raad van de Europese Unie

    (Zaak T-376/03)

    Procestaal: Frans

Bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen is op 10 november 2003 beroep ingesteld tegen Raad van de Europese Uniey door Michel Hendrickx, wonende te Brussel (België), vertegenwoordigd door S. Orlandi, A. Coolen, J.-N. Louis en E. Marchal, advocaten, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg.

Verzoeker concludeert dat het het Gerecht behage:

(nietig te verklaren de besluiten waarbij de jury van vergelijkend onderzoek RAAD/A/270 verzoeker een onvoldoende heeft gegeven voor zijn schriftelijke proef A.3, en hem niet tot de mondelinge proeven heeft toegelaten;

(de Raad te veroordelen verzoeker een symbolische morele schadevergoeding van één euro te betalen;

(verweerder in de kosten te verwijzen.

Middelen en voornaamste argumenten

Volgens aankondiging van vergelijkend onderzoek RAAD/A/270 moesten de kandidaten een perfecte kennis hebben van één van de officiële talen van de Europese Gemeenschappen, een zeer goede kennis van het Engels of het Frans, en een voldoende kennis van de andere van deze twee talen. De kandidaten die het Frans of het Engels kozen als taal waarvoor zij over een perfecte kennis beschikten, dienden een zeer goede kennis aan te tonen van de andere van deze twee talen, evenals een voldoende kennis van een derde officiële taal. Verzoeker stelt met zijn eerste middel dat deze bepaling een discriminatie instelt tussen de Engelstalige en de Franstalige kandidaten enerzijds, en de andere kandidaten anderzijds. Hij voert hierbij schending aan van het beginsel van gelijke behandeling, en van artikel 28, sub f, van het Statuut. Verzoeker stelt met zijn tweede middel dat bij de derde schriftelijke proef de kandidaten gevraagd werd een korte uiteenzetting voor te bereiden met betrekking tot de rol van het secretariaat-generaal van de Raad, hetgeen een schending uitmaakt van de aankondiging van het vergelijkend onderzoek, waarin sprake was van een uiteenzetting over de Raad. Het derde middel heeft betrekking op de weigering van de Raad om verzoeker toegang te verlenen tot de verbeterde tekst van zijn derde schriftelijke proef. Verzoeker voert schending aan van artikel 255, lid 1, EG, van de motiveringsplicht en van de beginselen van goed beheer en behoorlijk bestuur.

____________