Language of document :

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Kúria (Hongarije) op 17 oktober 2023 – ZH en KN / AxFina Hungary Zrt.

(Zaak C-630/23, AxFina Hungary)

Procestaal: Hongaars

Verwijzende rechter

Kúria

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekers tot cassatie: ZH en KN

Verweerster in cassatie: AxFina Hungary Zrt.

Prejudiciële vragen

1)    Is het juist om de zinsnede „de overeenkomst zonder de oneerlijke bedingen kan voortbestaan” in artikel 6, lid 1, van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (hierna: „richtlijn 93/13”)1 aldus uit te leggen dat de overeenkomst kan voortbestaan zonder het – op het eigenlijke voorwerp van een in vreemde valuta luidende consumentenovereenkomst betrekking hebbende – beding waarbij het wisselkoersrisico volledig bij de consument is gelegd, gelet op het feit dat het nationale recht voorziet in dwingende wettelijke bepalingen voor het wisselkoersmechanisme?

Is het verenigbaar met artikel 1, lid 2, artikel 6, lid 1, en artikel 7, lid 1, van richtlijn 93/13 wanneer de rechtspraak van een lidstaat (op basis van de uitlegging van het nationale recht in het licht van richtlijn 93/13 en in navolging van de aanwijzingen van het Hof van Justitie van de Europese Unie), rekening houdend met het beginsel van ongerechtvaardigde verrijking,

a)    erin voorziet dat de bedragen die de kredietgever op grond van een oneerlijk bevonden beding heeft ontvangen, aan de consument worden terugbetaald (of ten gunste van hem worden verrekend), niet door herstel in de vorige toestand te bevelen, aangezien een specifieke bepaling van nationaal recht dit mogelijke rechtsgevolg van de ongeldigheid uitsluit, en evenmin door de regels inzake ongerechtvaardigde verrijking zelfstandig toe te passen, aangezien een dergelijk rechtsgevolg volgens het nationale recht niet uit de ongeldigheid van de overeenkomst kan voortvloeien, maar door de consument te vrijwaren van de voor hem buitengewoon nadelige gevolgen en tegelijkertijd het evenwicht tussen de partijen te herstellen door de overeenkomst geldig te verklaren, hetgeen volgens het nationale recht in geval van nietigheid het primair toe te passen rechtsgevolg is, en te bepalen dat de oneerlijke bedingen de consument niet binden, maar dat de overige (niet oneerlijke) bedingen van de overeenkomst (met inbegrip van de bedingen inzake rente en overige kosten) voor de partijen bindend blijven?

b)    indien het niet mogelijk is om de overeenkomst geldig te verklaren, aan de ongeldigheid het rechtsgevolg verbindt dat de rechter de overeenkomst met het oog op de afrekening van toepassing verklaart voor de periode tot aan de uitspraak van zijn vonnis en bij de afrekening tussen partijen het beginsel van ongerechtvaardigde verrijking toepast?

2)    Mag bij het verbinden van rechtsgevolgen aan een overeenkomst die om de bovenvermelde reden ongeldig is de later in werking getreden nationale wettelijke bepaling die erin voorziet dat in vreemde valuta luidende overeenkomsten voortaan worden omgezet in Hongaarse forint, buiten toepassing worden gelaten op grond dat die bepaling als gevolg van de vaststelling van de wisselkoers het wisselkoersrisico voor een deel bij de consument legt, die vanwege het oneerlijke beding volledig van het wisselkoersrisico zou moeten worden gevrijwaard?

3)    Indien noch het geldig verklaren, noch het van toepassing verklaren van de overeenkomst als in geval van ongeldigheid toe te passen rechtsgevolg verenigbaar is met het Unierecht, welk rechtsgevolg – en op welke dogmatische grondslag – kan dan contra legem, los van de nationale regeling inzake de rechtsgevolgen en uitsluitend krachtens het Unierecht, worden verbonden aan de ongeldigheid, gelet op het feit dat richtlijn 93/13 de rechtsgevolgen van ongeldigheid niet regelt?

____________

1 PB 1993, L 95, blz. 29.