Language of document :

Beroep ingesteld op 30 januari 2024 – Europese Commissie tegen Koninkrijk België

(Zaak C-68/24)

Procestaal: Nederlands

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: E. Schmidt en F. van Schaik, gemachtigden)

Verwerende partij: Koninkrijk België

Conclusies

De Commissie verzoekt het Hof

vast te stellen dat het Koninkrijk België, door niet de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen om te voldoen aan Richtlijn (EU) 2019/1158 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende het evenwicht tussen werk en privéleven voor ouders en mantelzorgers en tot intrekking van Richtlijn 2010/18/EU van de Raad1 , of althans deze bepalingen niet aan de Commissie mee te delen, de krachtens artikel 20, lid 1, van deze richtlijn op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen;

het Koninkrijk België te veroordelen tot betaling aan de Commissie van een forfaitaire som die overeenkomt met het hoogste van de volgende bedragen:

een bedrag van EUR 3 360 per dag vermenigvuldigd met het aantal dagen dat de inbreuk heeft voortgeduurd tussen de dag na het verstrijken van de in de richtlijn vastgestelde omzettingstermijn en de datum waarop de inbreuk is beëindigd, of bij gebreke van beëindiging, de datum van de uitspraak van het arrest in deze zaak krachtens artikel 260, lid 3, VWEU; of

een forfaitaire som ten bedrage van EUR 2 352 000;

vast te stellen dat, indien de in punt 1 vastgestelde niet-nakoming nog steeds voortduurt op de datum van de uitspraak van het arrest in de onderhavige zaak, het Koninkrijk België wordt veroordeeld om aan de Commissie een dwangsom te betalen van EUR 15 120 per dag vertraging, te rekenen vanaf de datum van de uitspraak van het arrest van het Hof in deze zaak tot de datum waarop het Koninkrijk België volledig voldoet aan zijn verplichtingen op grond van Richtlijn (EU) 2019/1158;

het Koninkrijk België te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

De termijn voor omzetting van de richtlijn in nationaal recht is op 2 augustus 2022 verstreken.

Richtlijn (EU) 2019/1158 heeft tot doel het rechtskader van de Unie te versterken en gendergelijkheid te bevorderen door minimumvereisten te waarborgen met betrekking tot vaderschapsverlof, ouderschapsverlof en zorgverlof, en flexibele werkregelingen voor werknemers die ouders of mantelzorgers zijn. Overeenkomstig artikel 20, lid 1, van Richtlijn (EU) 2019/1158 zijn de lidstaten gehouden de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 2 augustus 2022 aan de richtlijn te voldoen en de Commissie daarvan onmiddellijk in kennis te stellen.

Het Koninkrijk België is deze verplichtingen niet nagekomen. De Commissie heeft het Koninkrijk België daarom op 21 september 2022 een ingebrekestelling doen toekomen. Uit de reacties op die ingebrekestelling bleek dat België nog de nodige maatregelen moest treffen om volledig aan Richtlijn (EU) 2019/1158 te voldoen. Omdat de nodige maatregelen na verloop van tijd nog altijd niet waren getroffen, althans de Commissie niet van volledige omzetting in kennis was gesteld, heeft de Commissie het Koninkrijk België op 19 april 2023 een met redenen omkleed advies toegezonden. In antwoord op het met redenen omkleed advies heeft het Koninkrijk België bij brief van 19 juni 2023 erkend dat het Richtlijn (EU) 2019/1158 niet binnen de gestelde termijn volledig had omgezet en de Commissie een overzicht verschaft van de maatregelen die nog moesten worden genomen om volledig aan Richtlijn (EU) 2019/1158 te voldoen.

De Commissie voert aan dat het Koninkrijk België de krachtens artikel 20, lid 1, van Richtlijn (EU) 2019/1158 op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen om uiterlijk op 2 augustus 2022 de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen om aan deze richtlijn te voldoen, en de Commissie daarvan onverwijld in kennis te stellen. Bijgevolg is voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 260, lid 3, VWEU.

De Commissie verzoekt het Hof om het Koninkrijk België te veroordelen tot betaling van een forfaitaire som en een dwangsom krachtens artikel 260, lid 3, VWEU, waarvan de Commissie het bedrag heeft berekend op basis van de Mededeling over financiële sancties in inbreukprocedures1 .

____________

1 PB 2019, L 188, blz. 79.

1 PB 2023, C 2, blz. 1.