Language of document :

Beroep ingesteld op 28 april 2014 – Hydro Aluminium Rolled Products e.a./Commissie

(Zaak T-263/14)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partijen: Hydro Aluminium Rolled Products GmbH (Grevenbroich, Duitsland), Aluminium Norf GmbH (Neuss, Duitsland) en Trimet Aluminium SE (Essen, Duitsland) (vertegenwoordigers: U. Karpenstein en C. Johann, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

De verzoekende partijen verzoeken het Gerecht:

het besluit van de Europese Commissie van 18 december 2013 in de procedure betreffende steunmaatregel SA.33995 (2013/C) (ex 2013/NN) – Duitsland, Steun voor hernieuwbare elektriciteit en verlaagde EEG-heffing voor energie-intensieve ondernemingen, C (2013) 4424 definitief, krachtens artikel 264 VWEU nietig te verklaren;

verweerster te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van hun beroep voeren de verzoekende partijen twee middelen aan.

Eerste middel: geen staatsmiddelen in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU

Met hun eerste middel stellen verzoeksters dat de Commissie er ten onrechte van uitgaat dat „staatsmiddelen” in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU zijn aangewend in het kader van de financieringsstromen die zijn geregeld in het Gesetz für den Vorrang erneuerbarer Energien (wet inzake prioriteit voor hernieuwbare energie; hierna: „EEG”).

De Commissie heeft ten onrechte aangenomen dat in het kader van de financieringsstromen die zijn geregeld in de EEG „staatsmiddelen” in de zin van artikel 107, lid 1, VWE zijn aangewend.

De EEG-heffing wordt alleen door privaatrechtelijke personen betaald. De ontvangen middelen kunnen niet aan de staat worden toegerekend. Zowel bij de EEG-heffing zelf als bij de bovengrens daarvoor ten gunste van energie-intensieve ondernemingen ontbreekt het vereiste voortdurende staatstoezicht en daarmee de mogelijkheid om daarover daadwerkelijk te kunnen beschikken.

Hoe dan ook leidt de bovengrens voor de heffing voor energie-intensieve ondernemingen er niet toe dat wordt afgezien van inkomsten die de staat normaliter had kunnen ontvangen. Die bovengrens wordt louter uit private middelen gefinancierd, namelijk door een hoger heffingsbedrag voor elk kilowattuur elektriciteit dat aan niet-geprivilegieerde eindverbruikers wordt geleverd. De zogenoemde bijzondere vereffeningsregeling in de EEG heeft dus geen invloed op de omvang van de totale inkomsten uit de EEG-heffing, alleen op de interne verdeling van de lasten.

Tweede middel: geen selectief voordeel in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU

Met hun tweede middel stellen verzoeksters dat de zogenoemde vereffeningsregeling in de EEG – anders dan de Commissie meent – niet voorziet in een selectief voordeel in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU. De differentiatie tussen energie-intensieve en niet-energie-intensieve verbruikers is een logisch gevolg van het heffingssysteem in de EEG en daarmee a priori niet selectief.