Language of document : ECLI:EU:C:2007:437

Zaak C‑212/05

Gertraud Hartmann

tegen

Freistaat Bayern

(verzoek van het Bundessozialgericht om een prejudiciële beslissing)

„Grensarbeider – Verordening (EEG) nr. 1612/68 – Overbrenging van woonplaats naar andere lidstaat – Echtgenoot die geen betaalde arbeid verricht – Ouderschapsuitkering – Toekenning geweigerd aan echtgenoot – Sociaal voordeel – Woonplaatsvereiste”

Samenvatting van het arrest

1.        Vrij verkeer van personen – Werknemers – Verordening nr. 1612/68 – Begrip „migrerende werknemer”

(Verordening nr. 1612/68 van de Raad)

2.        Vrij verkeer van personen – Werknemers – Gelijke behandeling – Sociale voordelen

(Verordening nr. 1612/68 van de Raad, art. 7, lid 2)

1.        Een onderdaan van een lidstaat die, met behoud van zijn dienstverband in deze staat, zijn woonplaats naar een andere lidstaat heeft overgebracht en sindsdien zijn beroepswerkzaamheid als grensarbeider uitoefent, kan aanspraak maken op de hoedanigheid van „migrerende werknemer” in de zin van verordening nr. 1612/68 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Gemeenschap.

(cf. punt 20, dictum 1)

2.        Artikel 7, lid 2, van verordening nr. 1612/68 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Gemeenschap verzet zich ertegen dat de echtgenoot van een migrerende werknemer die in een lidstaat een beroepswerkzaamheid uitoefent, wanneer hij geen betaalde arbeid verricht en in een andere lidstaat woont, uitgesloten is van het voordeel van een ouderschapsuitkering op grond dat hij woonplaats noch gewone verblijfplaats in eerstgenoemde lidstaat heeft, aangezien de toekenning van een dergelijke uitkering aan de echtgenoot van de werknemer, die het gezin in zijn geheel ten goede komt ongeacht welke ouder er aanspraak op maakt, de op deze echtgenoot rustende last om in de gezinslasten bij te dragen kan verminderen en voor hem dus een „sociaal voordeel” in de zin van deze bepaling vormt.

Een dergelijk woonplaatsvereiste moet als indirect discriminerend worden beschouwd wanneer het naar de aard ervan migrerende werknemers of hun echtgenoot, die vaker in een andere lidstaat wonen, meer treft dan nationale werknemers en derhalve meer in het bijzonder eerstgenoemden dreigt te benadelen.

In het kader van een nationale wettelijke regeling waarmee doelstellingen van gezinsbeleid worden nagestreefd door de ouderschapsuitkering toe te kennen aan personen die een daadwerkelijke band met de nationale samenleving hebben opgebouwd, en volgens welke een aanzienlijke bijdrage aan de nationale arbeidsmarkt ook een geldig criterium voor integratie in de samenleving vormt, kan de betrokken ouderschapsuitkering niet worden geweigerd aan een echtpaar dat niet op het nationale grondgebied woont, maar waarvan een van de echtgenoten een voltijdse beroepswerkzaamheid in deze staat uitoefent.

(cf. punten 26, 30‑33, 36‑38, dictum 2)