Language of document : ECLI:EU:C:2016:528

Zaak C‑494/15

Tommy Hilfiger Licensing LLC e.a.

tegen

Delta Center a.s.

(verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Nejvyšší soud)

„Prejudiciële verwijzing – Harmonisatie van de wetgevingen – Richtlijn 2004/48/EG – Eerbiediging van de intellectuele-eigendomsrechten – Begrip ‚tussenpersoon wiens diensten worden gebruikt om inbreuk te maken op een intellectuele-eigendomsrecht’ – Huurder van markthallen die verkoopstands onderverhuurt – Mogelijkheid van uitvaardiging van een rechterlijk bevel tegen deze huurder – Artikel 11”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 7 juli 2016

1.        Harmonisatie van de wetgevingen – Eerbiediging van de intellectuele-eigendomsrechten – Richtlijn 2004/48 – Maatregelen, procedures en rechtsmiddelen – Tussenpersoon in de zin van artikel 11 van de richtlijn – Begrip – Huurder van markthallen die verkoopstands van deze markthallen onderverhuurt aan marktkramers – Daaronder begrepen

(Richtlijnen van het Europees Parlement en de Raad 2001/29, art. 8, lid 3, en 2004/48, art. 11)

2.        Harmonisatie van de wetgevingen – Eerbiediging van de intellectuele-eigendomsrechten – Richtlijn 2004/48 – Maatregelen, procedures en rechtsmiddelen – Huurder van markthallen die verkoopstands onderverhuurt – Mogelijkheid van uitvaardiging van een rechterlijk bevel tegen deze huurder – Voorwaarden identiek aan die voor tussenpersonen op een elektronische marktplaats

(Richtlijn 2004/48 van het Europees Parlement en de Raad, art. 3 en 11)

1.        Artikel 11, derde zin, van richtlijn 2004/48/EG betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten moet aldus worden uitgelegd dat het begrip „tussenpersoon wiens diensten door derden worden gebruikt om inbreuk op een intellectuele-eigendomsrecht te maken” in de zin van deze bepaling mede ziet op de huurder van markthallen die de verschillende in deze markthallen gelegen verkoopstands onderverhuurt aan marktkramers van wie sommigen hun standplaats gebruiken om nagemaakte merkproducten te verkopen.

Genoemd artikel, net zoals artikel 8, lid 3, van richtlijn 2001/29 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij waarnaar dit artikel verwijst, verplicht de lidstaten immers, ervoor te zorgen dat de tussenpersoon wiens diensten door derden worden gebruikt om inbreuk op een intellectuele-eigendomsrecht te maken, onverminderd zijn eventuele eigen aansprakelijkheid voor de litigieuze feiten, kan worden verplicht maatregelen te nemen om deze inbreuken te doen staken en om nieuwe inbreuken te voorkomen.

De omstandigheid dat de verkoopstands ter beschikking worden gesteld op een elektronische dan wel een fysieke marktplaats, zoals markthallen, is hierbij niet van belang. Uit richtlijn 2004/48 blijkt immers niet dat de werkingssfeer ervan zich beperkt tot de elektronische handel. Bovendien zou het in overweging 10 van deze richtlijn vermelde doel om een hoog, gelijkwaardig en homogeen niveau van bescherming van de intellectuele eigendom te waarborgen in de interne markt, in hoge mate worden ondermijnd wanneer jegens de marktdeelnemer die aan derden toegang verleent tot een fysieke marktplaats, geen bevelen kunnen worden uitgevaardigd in de zin van artikel 11, derde zin, van deze richtlijn.

(cf. punten 22, 29, 30 en dictum 1)

2.        Artikel 11, derde zin, van richtlijn 2004/48 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten moet aldus worden uitgelegd dat de voorwaarden die gelden voor het in deze bepaling bedoelde bevel dat wordt uitgevaardigd jegens een tussenpersoon die verkoopstands in markthallen verhuurt, dezelfde zijn als de voorwaarden die gelden voor bevelen die kunnen worden uitgevaardigd jegens tussenpersonen op een elektronische marktplaats, zoals die door het Hof zijn geformuleerd in het arrest van 12 juli 2011, L’Oréal e.a., C‑324/09.

Deze uitlegging is immers verricht uit het oogpunt van de algemene bepalingen van artikel 3 van deze richtlijn, zonder in het bijzonder rekening te houden met de aard van de betrokken marktplaats. Uit dit artikel 3 volgt trouwens niet dat de werkingssfeer ervan zou zijn beperkt tot situaties die zich voordoen op elektronische marktplaatsen. Uit de bewoordingen zelf van dat artikel 3 volgt overigens dat het van toepassing is op elke door de richtlijn bedoelde maatregel, inclusief de in artikel 11, derde zin, bedoelde maatregel.

(cf. punten 36, 37 en dictum 2)